De Ploeg in Museum Nienoord

Was gistermiddag even naar de Ploeg-tentoonstelling in Museum Nienoord. Er hingen voornamelijk werken uit particuliere en institutionele collecties, en dus veelal onbekend. Verrassend was voor mij dit ‘Gezicht op Garnwerd, een benzinerel ( aquarel gemaakt met wasbenzine) uit 1927 van Johan Dijkstra.:

De kleuren zijn wat flets en grauw, maar dat mocht de herkenbaarheid van de situatie niet deren, hoewel de Garnwerder brug er nog niet ligt. want die kwam er pas in 1931. . Pretpark- en strandtentengedoe (Garnwerd aan Zee) was er destijds ook nog niet, mag ook wel weg. Dijkstra’ stond en plein air te schilderen aan de overkant van die brug, in Klein-Garnwerd, op de Reitdiepsdijk ernaast. Links de majestueuze molen, rechts daarvan de overzet of het veerpont, die tot de aanleg van de brug 1931) nog de passagiers naar de overkant in het noorden bracht. De platte schuit waarmee dat gebeurde steekt vanaf de wal centraal in beeld nog recht de rivier in, op weg naar een bescheiden insteekhaventje in de dijk aan deze kant, waar een breed pad naar toeloopt. Rechts aan de overkant zie je Café Hammingh; de kerktoren links daarvan steekt daar nogal sober en flets bij af. Recht tegenover Café Hammingh, aan deze kant van de dijk, zie je het afdakje met de scheepsklok, waarmee gegadigde passsagiers de veerman uit het café konden alarmeren voor hun overtocht over het als nogal woelig weergegeven Reitdiep.

Om het ook verder bij de mooie topografica in de verzameling te houden, hier wat (zuidelijker van Garnwerd en dichterbij de stad) de Wierumersschouw.

Johan Dijkstra portretteerde weer de kalkovens bij Garmerwolde aan het Damsterdiep

Jan van der Zee’s ‘Boerenbedrijf’ lijkt gesitueerd op Sandebuur onder Roderwolde. In de verte zie je hier over de groene weilanden in de Drentse Onlanden heen de Stad-Groninger A- en Martinitoren staan. Links zie je het gehucht Sandebuur. De boer maait er zijn koren op de welvende of geaccidenteerde akkers dichterbij huis met drie paarden: De schilder gaf de paarden bijna kubistische achterwerken mee.

Van de relarief onbekende Oost-Groninger Jan Bogema, is er dit minstens even kleurrijke gezicht op Niehove:

Terwijl van Jannes de Vries dit ‘Oogst – Groningerland’ geleverd werd:

Johan Dijkstra, Dorpsgezicht van Termunten, met een kerk die gehavend uit de oorlog kwam, maar zo te zien alweer hersteld was.

Nog een dijkdorpsgezicht, iets fijner besnaard, maakte Johan Dijkstra bij Garnwerd:

Jan van der Zee zocht het hogerop, boven de Grote Markt in Stad. Dit schilderij komt uit de collectie van de gemeente Groningen en zal normaliter dus wel op een wethouderskamer hangen:

Uitsnede. De bussen staan nog niet op de noordzijde van de Brede Markt, zoals later, in de jaren zestig en zeventig:

Geert Pruiksma directeur van Museum Nienoord en samensteller van deze expositie vond het blijkbaar wel een aardig idee een echte, maar aan het ene rad te zien nogal gemankeerde ploeg bij de schilderijen neer te zetten.


Dorpskerk Zuidhorn

Met Monumentendag was ik nog nooit in de kerk van Zuidhorn geweest, terwijl mijn overgrootmoeder en enkele van haardochters (oud-tantes van mij) deze kerk erg trouw bleven. Via de Historische Kring Zuidhorn gaf ik me dus op om er op Monumentendag een paar uur op te passen. Waarbij ik van de gelegenheid gebruik maakte om het camera-oog goed de kost te geven.

Bijvoorbeeld onderweg bij deze rijk belommerde boerenree in Lagemeeden:

In de kerk van Zuidhorn is de kansel het mooiste object met zijn snijwerk. Het pastoorsgestoelte trekt bij binnenkomst meteen de aandacht:

En met zijn gehalsbande en van voren geringde windhondekop, ontleeend aan het wapen van de jonkersfamilie Siccama (op Klinckema aan de zuidkant van het dorp):

Qua ornamentiek op herenbanken lijkt de familie Clant van de Hanckemaborg wat beter vertegenwoordigd dan de Sikkema’s. Hier bijvoorbeeeld met verzwagerde geslachten zoals de Ripperda’s (Oosterwijtwerd) en de Lewes (van Aduard):

Terwijl de Clanten zich in een volgende herenbank lieten vergezellen door onder andere de huppelende geitebokken van het geslacht Coenders.. NB: het hartschild is met zijn lelie en sterren ook in dit geval dat van de Hanckemaborg:

Engelen voeren geloof, hoop en liefde in hun schild:

Glas-in-lood naar de geometrische Stijl. Het lijkt me dat de kruisiging kubistisch of zo is uitgebeeld. Het rode ruitje staat voor de neus vana Christus miden op zijn gezicht:

Terug naar de 17e eeeuw met de figuren van haar tijd. In de ovaal staat een wapenschild met hangende druiventros met naar boven gerichte bladeren. Soortgelijke druiventrossen willen ook nog wel eens het Land van Belofte (Kanaän) symboliseren.

Engel onderaan rouwbord uit de achttiende eeuw:

Datzelfde rouwbord van opa Maurits Clant uit 1734:

Het familiewapen Clant met zijn griffioenen en vissen:

Twaalfpuntige ster op het koor (nu consistorie of kerkeraadskamer) aan de oostkant van de kerk:

Op de torenspits staat als windvaan een draak (volgens Pathuis 4543) of een griffioen met opgeheven vlucht (lokal zegsman), de vleugel beladen met de schuinbalk van het wapen Clant waarop drie rechtop. staande vissen te zien zijn.

inde consistoriale predikanten-galerij hangt dit aquarelletje van dominee Johannes Ernestus Winter, die van 1778-tot zijn dood in 1841, dus maar liefst 63 jaar lang, op de preekstoel van Zuidhorn stond. Deze recordhoudende preektijger fungeerde tevens als beleidsbepaler van de classis Westerkwartier:

Zitbanken bleven nog lang verhuurd in de kerk van Zuidhorn. Ene J. Offeringa erfde of kocht de bank van de familie Posthumus, maar zijn nazaten lieten het emaille eigendomsplaatje gewoon zitten:

Rouwbord uit 1704 voor Bauwina Clant-Clant (34 jaar).

Ook hier weer de dansende geitebokken van de familier Coenders (rechtsboven)!

Vroegere collega, archiefman, Zuidhorner en organist Hans B. kwam op Monumentendag het orgel van Schnitger en diens kleinzoon Freytag uit 1793 uitproberen. Hij had geen poestentreder bij zich en oogde daarom een beetje vermoeid. Het valt niet mee zo’n eeuwenoud kavalje aan de praat te houden:

Bij terugkeer in Hoogkerk was net de Eritreesche kerk uitgegaan en wahtten hun kerkgangers bij alle bushaltes:


Een peerdjessteen in Fransum

Zaterdag langs het Harkema-pad voorbij Fransum fietsend, viel me vanuit de verte op dat aan de oostkant van het Fransumer kerkhof nog een boerderij stond, die ik nog nooit gecheckt had op peerdjesstenen of andere ornamenten in de achtergevel. De boerderij bleek zelf een monument uit de zeventiende eeuw: kop-halsromptype onder zadeldak tussen topgevels, Met binnen gesneden en meer eenvoudige bedstee-wanden en toegang gevend via een rococo-deur. Stenen met tekst of figuren werden niet genoemd door het Aduarder boerderijenboek (pag. 195-197), hoewel er eentje volgens een foto uit 1816 dateert. Aanemend dat de aanwezige stenen er gedrieën in serie zijn gemaakt, zullen de twee andere dan ook (ongeveer) uit die jaar stammen. Alle drie sluiten ze aan de bovenkant ook portaalbogen af. Het eerste geeft de initialen JMW en SKM, welke staan voor Jan Meinderts Wieringa en Stijntje Klasens Meinema, die in 1787 te Fransum trouwden, maar er achtereenvolgens in 1828 en 1827 zouden sterven. Intussen bestierde het echtpaar Wieringa-Meinema dus deze plaats, waar 91 + 12 = 103 grazen land onder beklemming bij hoorden. In 1799 kochten ze er nog een belendende boerderij met 41 gras bij, waarna ze enige verder afgelegen percelen weer van de hand deden. Naar toenmalige maatstaven waren het in elk geval grote boeren. 100 gras komt nu neer op ongeveer 45 hectare, al verschilt de grasmaat in de Ommelanden van plaats tot plaats..

Tot mijn verbazing zat er dus ook een peerdjessteen in de achtergevel. Hoewel de renovatie misschien wat onbeholpen is geschied, was de vormgeving dus oorspronkelijk van ca. 1816. Hoewel die Biedermeyerperiode ons wel meer peerdjesstenen heeft nagelaten, ontwaarde ik helaas nog geen specifieke stijlkenmerken. Het peerd vind ik relatief elegant.


Ontwikkelingen in de voetbalplaatjesportretfotografie

Van de Appie kreeg ik van de week een stel voetbalplaatjes. En aangezien ik in 1969, in de gloriejaren van Ajax, al voetbalplaatjes verzamelde, werd dit geschenk door mij in dank aanvaard.

Ik moet zeggen dat er terdege vooruitgang is geboekt in de voetbalplaatjesportretfotografie. En dan doel ik niet zozeer op de toegevoegde functie van glazenonderzetter of bierviltje, aangezien ik al zeventien jaar nauwelijks nog bier drink. Deze functionaliteit is aan mij dus niet zo besteed, of je moet ze ook voor thee mogen gebruiken. En ook gaan de zouteloze kroegspelletjes die je er volgens de Appie mee kunt spelen, ten ene male aan mij voorbij.

Nee, mij interesseert de typecasting die nu kennelijk gepaard gaat met de portretten. Ronald Koeman poseert alsof hij de generaal zelve is,, het slagveld bij Quatre Bras van verre overziend, terwijl de oorspronkelijke generaal, Rinus Michels dus, nog poseerde alsof hij nog de dokwerker zelf was.

En Memphis Depay, nog zonder witte Wimbledon-haarband, doet of hij dankzij dit garnituur helendal geeneen meer hoort. Terwijl toch iedereen doorheeft hoe gevoelig hij is voor de minimaalste tifosikritiek.

Toch mooi dat de voetbalplaatjesportrettisten wat meer karakter aan hun genre hebben toegevoegd. Wij moesten het in 1969 nog doen met ingeplakte uitgestreken melkmuilemsmoelen boven standaard-clubshirtjes, waar voor de vorm dan misschien nog iets van een kreuk of vouw in was aangebracht.


Westerwoldse landschappen bij het Museum Oude Wolden

Het Museum Oude Wolden in het ook dit voorjaar weer prachtige Bellingwolde richt zich onder de noemer ‘Ons laand‘ momenteel op oudere en nieuwere landschapskunst. Dat gebeurt allereerst in een lint door het hele museum heen met werk van allerlei (amateur)kunstenaars die reageerden op een oproep. Veelal richtten die zich op de natuur in hun omgeving, maar ook dorpsgezichten en nog beperktere omgevingen komen in dat lint aan bod:

Omdat het vierkante formaat blijkbaar voorgeschreven werd, bekroop me bij de bezichtiging het idee dat de afbeeldingen zich uitstekend zouden kunnen lenen voor een Memory-spel. Bij sommige stemmige afbeeldingen rook je als het ware een venige lucht:

De wat meer bekende, professionele schilders kregen gelukkig meer de ruimte. Zoals Geert Schreuders, mij vooral bekend van historische voorstellingen, met dit rationele agrarische landschap en diens genuanceerde tinten van bluiend eerappellaand:

Een ontdekking, voor mij althans, vormde het werk van Johan Hemkes (1894-1988). Hij was werkzaam als tekenleraar in Ter Apel en legde de wijde omgeving daarvan vast in honderden etsen. Met steun van het Hesse Fonds en de provincie Grooningen zijn deze gedigitaliseerd en – als de belanghebbenden daar toestemming voor geven – verschijnen deze straks allemaal online:

Westerwoldse turfschuur of vervallen hut, 1940:

In het veen, 1928: enkele veenarbeiders steken met hun petten boven de afgraving uit, evenals een jacobsladder die de kluiten naar een malerij op stoomkracht vervoert, die ze tot hoog-calorische baggels voor huisbrand plat:

In een afzonderlijk kabinet hangt het werk van Ploeg-kunstenaars, zoals deze veenarbeiders van Johan Dijkstra. Uit hun put met hoogveen is de bovenste laag (bonkveen) al verwijderd – die gaat straks weer door het onderliggende zand dat ermee tot dalgrond verwerkt word. Naar onderen toe wordt de turf steeds donkerder en beter voor huisbrand:

Of die veenarbeiders net als hun collega’s op de klei, ook aan éénschaftsarbeid deden, weet ik niet, maar misschien hadden ze bij hun woning ook wel zo’n grote moestuin, waarop ze dan vooral ’s middags werkten. Van Johan Dijkstra is dit kleurige doek van het huis bij de Rhederbrug (oostkant Bellingwolde), bewoond door de landarbeider of dagloner Geert Sandjer:


Een ondankbare taak

Ik stap vanochtend de voordeur van onze flat uit, hoor iets links voor me een geluidje, en zie dat de man van de posterplakfirma daar bij een meterkast op het trottoir bezig is om zo’n opgebrachte passe-partoutlijst open te klikken. Rechts voor onze flat-ingang blijkt hij zijn bestelauto te hebben neergezet.

Achter de open deur ontwaar ik een hele stapel reeds verwijderde hardboardplaten, beplakt met affiches die kennelijk over de uiterste verschijningsdatum heen zijn. Ik realiseer me dat hij de meterkast naast onze flat-ingang al voorzien heeft, en kijk achter me wat voor nieuwe poster daar nu weer hangt. Verdomd als het niet waar is: Serrano’s portret van Trump heeft nu ook eindelijk ons bereikt. Zij het zonder het Hitlersnorretje waarmee een Trumphater die afzichtelijke Trumpkop  vrijwel overal elders in de stad heeft opgesierd. Al is dat natuurlijk slechts een kwestie van tijd. De Trunphater mag bij mij gerust een kopje koffie komen halen als het zover is. Krijgt hij er een lekker koekje bij.

Terwijl ik nog even door de open deur in de laadruimte van de posterplakwagen rondkoekeloer, komt de posterplakpersoon, klaar met zijn klusje, naast me staan. Het blijkt een vrolijkerd.

“Mooie spullen heb je daar bij je”, evalueer ik, achter me wijzend naar de beeltenis van Trump.

“Ach ja, je moet wat hè”, zegt hij.

Ik: “Had hem bijna een trap voor zijn rotkop gegeven. Al is dat is ook wat kinderachtig hè. Maar straks zal er wel weer heel gauw zo’n snorretje op zitten.”

Hij beaamt het grijnzend, betuigt iets van adhesie, sluit de deur van zijn bestelbus en stapt weer achter het stuur, op weg naar een volgende meterkast.

Even kijken, waar had ik die viltstift nou ook alweer gelaten?


Boerderijenverval en zilverpronk

Doel van het tochtje langs het Damsterdiep, afgelopen zaterdag, was uiteindelijk de Groninger Zilverkamer in Appingedam, waar een expositie hing, die onder de titel ‘Metamorfose van een oud boerenland’ recent werk van de kunstenaars Marten Siegers en Regina Pijning combineerde met veelal ouder werk van De Ploeg en zilver uit de eigen collectie van die Zilverkamer. Ik kwam vooral voor de beeldende kunst en die viel me een beetje tegen. Niet zozeer het lichte, etherische werk van Siegers, als wel de zwaar aangezette bouwvallen van fotograaf Pijning, die de invloed van de NAM met zijn aardbevingsschade zwaar inwreven. Ik hou mijn bespreking daarom, met excuses aan Pijning, maar even beperkt tot Siegers.

Boerderij ‘De Kaap’ aan een doodlopende ree even ten noorden van Spijk:

Weende tussen Vlagtwedde en Sellingen:

De op het eerste gezicht zwaar beschadigd lijkende Toppingaheerd bij ’t Zandt, waarop echter bij nader inzien het gebladerte een deel van het zicht ontneemt:

De Koningslaagte bij Noorderhoogerbrug, met de skyline van de stad Groningen op de achtergrond:

Erg fraai vond ik deze weergave van de enorme boerderij Feldwerdervoorwerk nabij Kolhol (onder Spijk) met oplichtende stutten bij donkere avond:

Wat betreft het oudere werk van De Ploeg viel mijn keus op de plaats Melkema van Jannes de Vries – deze boerderij, bekend om haar gastronomie, is onlangs gerestaureerd:

De lekker vette houtsnede van een Amsterdamse Schoolwoning aan de Albert Harkemaweg in Aduard door Reinier van den Berg:

Hoewel het me daar niet om ging, toch ook even naar het tentoongestelde zilver in de Zilverkamer gekeken. Boeiend vond ik vanwege de geografische spreiding een inleidend kaartje met zilversmeden, gevestigd in Groningerland:

Duidelijk was, dat die vooral ten zuidoosten van Damsterdiep en Eemskanaal voorkwamen, in het Oldambt en de Veenkoloniën. Daar zat dus de rijkdom van onze provincie bij de dikke graanboeren, de scheepsbouwers, de reders en de coasterschippers. In de zandstreken Westerkwartier en Westerwolde schitterden zilversmeden echter door afwezigheid, omdat daar hun klandizie ontbrak.

Een bierpul met scheepjesschellingen (munten ter waarde van 5,5 à 6 stuivers, gefabriceerd in de werkplaats van de wed. H. Ridder te Groningen, 1840:

Vergat te noteren wie deze eendvogels maakte – hoe dan ook, ze zijn prachtig:

Evenals deze kwartel of patrijs?, haan en steltloper:

Tot slot het boveneind van een recent door de Zilverkamer verworven ”zwijnslepel’ met ingegraveerde afbeelding van prijsvarken wegende maar liefst 460 pond, welke lepel in 1779 aan zijn klandizie werd uitgeloofd door de varkenskoper Tjeerd Jans Lantinga uit Onderdendam (Menkeweer):


Langs ’t Damsterdiep en Rusthoven

De drie kalkovens aan de Rijksweg bij Garmerwolde, waarin de firma Wigboldus ooit schelpkalk brandde, en die sinds enkele jaren in gebruik zijn als woonruimte, staan opnieuw te koop:

Voorjaar bij Winneweer:

Bloeiend koolzaad aan de noordwestkant van Winneweer:

De klap van Wirdum, waar mijn voorvader Albert Vondeling ten tijde van zijn huwelijk in 1825 boerenknecht was:

Dikke pollen dotters op de oevers van het Damsterdiep tussen Appingedam en Wirdum:

Ook bij Wirdum:

Eindelijk even rondgekeken bij de ruïnes van tichelwerk (steenfabriek) Rusthoven:

Bij de opknapbeurt door Het Groninger Landschap kwam dit bord, door het personeel aangeboden aan de eigenaren van de fabriek, weer tevoorschijn:

DE muren van de ringover raken weer aardig overwoekerd door berenklauwen en paardenbloemen, wortelend in de uitgespoelde voegen:

Het middenterrein is niet toegankelijk wegens de voortdurende bouwvalligheid, en maar terecht ook:

Terzijde van het terrein een hekje met Franse lelies. Voor de deur van een voormalige garage staan een paar workmates:

De aanzet van de vroegere fabriekspijp:

Op het terrein ernaast vind je het vroeger borgje Rusthoven, waar vanaf 1804 de eigenaren van het tichelwerk woonden, die op dat personeelsbord hierboven staan:

Er liggen wat boomcingels omheen tegen al te veel inkijk door dat personeel:

Je kunt er aardig wandelen over de paden die het Groninger Landschap aanlegde:

Tuinkoepel:

Ook hier is weer goed te zien waarom vrije toegankelijkheid niet erg aan te raden is:

Een laatste blik op de oven met de aanzet van de fabriekspijp:

Bord met overzicht van de fabriek:

Een eindje verder aan het Damsterdiep ligt de buitenplaats Ekenstein, met op de bijbehorende schuur deze rijk bewerkte gevelsteen:

Museum Möhlmann was helaas dicht voor een ‘versterkingsoperatie die de aardbevingsschade in een paar jaar tijd moet wegwerken:’

Een oude vrouw las in de tuin in haar bijbel:

Achter haar blies een een muzikant op zijn doedelzak met dubbele schalmeien:

Voor de achterdeur hielden een griffioen en een wolf de wacht:

Gevelsteen met zwaan aan de Dijkstraat in Appingedam – Niet sonder God was zijn Lutherse? motto, dat ook aan het Martinikerkhof in de stad valt te zien. De halsband duidt waarschijnlijk op een recht van zwanendrift:

Elders in Appingedam was een stadsomroeper druk bezig met het verkondigen van zijn betaalde boodschappen:

Terwijl een panter aan de gevel van een dierenartsenpraktijk naar boven sloop. Het betreft een eigen ontwerp van de uit Gent afkomstige dierenarts Jo van Zeebroeck, die hier zijn praktijk heeft:


Een wandeling over het Suikerterrein

Adagium op de zuidmuur van de voormalige stad-Groninger suikerfabriek:

Cadillac Coupe de Ville uit de jaren 60 op het parkeerterrein:

Kunstwerk daar dichtbij, dat ingestort lijkt”:

Hybride logo van Broedplaats de Campagne, dat nog nieuwe leden zoekt voor haar werkplaatsen:

Jazzy schildering:

Gebreide knuffel in de zon:

Metalen octopus met waterhoofd:

Zeepaard met vinnen:

Dreadhead met ongelijke wimpers:

Peerd op wielen:

Abstract-geometrische schildering op romneyloods:

Metalen insectenoog van binnen gezien op paal:

Assortiment blikken:

Noors aandoende wimpel:

Richtingaanwijzers op roze voetstukken:

Toegangshek tot gebouw dat ‘De Pionier’ is genoemd:

Bandenmerk op laadbak voor grond of puin:

Het westelijke stuk terrein waar straks de eerste woningen zullen verrijzen is dankzij een onderliggende laag knikklei nogal; drassig, vandaar deze noodgreppel (draineren lijkt me beter dan zo’n goedkope improvisatie):

Cyclopenoog op pootjes:

Graffiti-artiest spuit selfie:


Zeldzaam Mooi Markt

Dacht dat er gistermiddag een festivalletje op het suikerfabrieksterrein zou zijn, maar daar bleek helemaal niets te doen, zodat ik maar ben doorgefietst naar de Vismarkt waar een Zeldzaam Mooi Markt plaatsvond. Wie je op dat soort markten altijd vinden kunt, is oud-buurtgenoot Frits Casparie met zijn hout- en linoleumsnedes:

Voor deze van het Trompbruggetje nabij het Cultuurcentrum d’Oosterpoort vroeg hij 45 euro, een zeer schappelijke prijs:

Een feest van herkenning! Op de voorgrond de treurwilgen, links de Trompkade met het huis waar Anna Massaut woonde naast het café van Jannes Bosklopper, en rechtsboven de poortjes van de Oude Veemarkt die indertijd vooral dankzij Arnold Bosdriesz en het Buurtoverleg Oosterpoort zijn teruggekomen op die plek.

Op de markt liep nog een ouwe bekende uit de Oosterpoort rond: een enorm afgeslankte Hansje Brokken, in de jaren 70 portier van The Jolly Joker, een bekende disco in de Poelestraat:

Bij mijn rondgang over de markt zag ik vrij weinig van mijn gading. Die blinde kaart van Groningen moet ik een andere keer maar eens meenemen:

Spullen die afkomstig leken uit de nalatenschap van een privé-detective:

Nederland’s grootste bedrijven vanuit de lucht door Jan Feith, een KLM-uitgave uit 1925 die ook wel op Delpher staat en daar door te bladeren is (klink link):

Een speldjesverzameling waar ik een andere keer nog eens doorheen moet:

Zo het jaar door kom ik in de stad weinig oude bekenden tegen. Dit was de derde in een krap een half uur tijd – bij het scheiden van de markt hielp oud-GroenLinks-raadslid Hans-Paul Klijnsma bij het opruimen van een kraam:


Fiep Westendorp in Museum Nienoord

Het openingspaneel van de tentoonstelling ‘Fiep op wielen‘ in Museum Nienoord:

Ik had wat tijd over en benutte die voor het bekijken. Wat me meer plezier gaf dan verwacht. De Westendorp kenmerkende stijl is me dan ook al bekend vanaf het midden van de jaren zestig, toen ze voor de Margriet, waarop mij moeder geabonneerd was, het werk van jeugdschrijvers zoals Mies Bouhuys, Annie M.G. Schmidt en Han G. Hoekstra van illustraties voorzag.

Op het affiche en de flyer voor de expositie staat – ietwat ongerijmd – een draagkoets met een goed ingepakte en zwaar bescepterde koning, die zichzelf natuurlijk niet op glad ijs begeeft, maar zich er door twee lakeien op krolnebde schuivels (schaatsen met krullen) overheen laat dragen. Een vogeltje wijst ze de weg naar het warme zuiden:

Jip en Janneke liften goedgeluimd mee op de bok van een ambulante koopman in borstelgoed. Diens hit of karrepaard oogt wat schobberdebonkerig:

Strootje de Poes van Diet Kramer komt bij een rondreizend circus terecht en beleeft daar avonturen met de circusdieren.

In dit geval gaat de tekening gepaard met een echte circuswagen uit de collectie van Museum Nienoord, zodat de allang uit het straatbeeld verdwenen draagkoets voor de kinderen uitgelegd wordt aan de hand van een historisch exemplaar. Omdat er ruimschoots rij- en voertuigen in het werk van Westendorp voorkomen – er verscheen eerder zelfs een kartonboekje over – ging dit Nienoord goed af.

Detail uit een boekje met kinderliedjes, in dit geval zal het gegaan zijn over de Stoker en de Machinist (“die hebben de trein, die hebben de trein gemist”). De koffie smaakte ze heel goed op het station waar ze achterbleven:

Oma verhuist haar inboedel goedkoop per bakfiets en de hele buurt kijkt toe:

Bij een maatschappijkritische tekst van Annie MG Schmidt over pedagogie voor Het Parool (1956) tekende Westendorp tegen haar uitgangspunt in de clou, over ouders die door hun kinderen werden gevangen, waarbij moeder werd vermorzeld en vader werd gehangen:

Westendorp tekende ook wel commercieel werk, zoals deze prent voor het regenkledingmerk Big Ben:

Wat je bij bovenstaande voorbeelden bijna zou vergeten, is dat ze bij voorkeur in zwartwit tekende. De bekende cartoonist Opland moet heel goed naar haar werk hebben gekeken getuige de pommeranten met hoge hoeden op deze prent:

De kattenreisvereniging op de jaarlijkse dagjestocht per bus naar een onbekende bestemming:

Tot zover mijn bloemlezing van staaltjes waar ik plezier aan beleefde. Mensen die de expositie ook willen zien, kunnen nog tot 1 september a.s. terecht op Nienoord. Warm aanbevolen!


Oude Groninger Kerken van De Ploeg in Wierdenland

Eindelijk even naar museum ’t Wierdenl;and geweest om de Ploeg-tentoonstelling te zien. De hoogtepunten waren wat mij betreft

Ekke Kleima – Rottum, met links op de bult, waar ooit een klooster stond, het dorpskerkje:

Jan Jordens, de A-toren in de stad Groningen vanuit de Akerkstraat nabij de Grunneger Sproak, 1939. De kleuren van de toren zijn nog die van voor de grote schilderbeurt begin jaren 80, blauw en grijs (nu deels oker):

Johan Dijkstra, de kerk van Ezinge vanaf de ijsbaan Moskou, ca. 1930:

Johan Dijkstra, De kerk van Oldenzijl (tegenwoordig gelukkig zonder die afzichtelijke witte raamomlijstingen:

Jannes de Vries, de kerk van Oostum, die het meest te zien was en waarschijnlijk ook het meest geschilderd is door leden van De Ploeg. (Op dit punt begint het fietspad dwars door weilanden naar Wierumerschouw:)

Van Jannes de Vries, ben ik anders niet zo’n vreselijk groot fan, maar bij deze Sint-Janskerk van Huizinge gezien vanuit het noordwesten even na zonsopgang, is de dauw op de hooioppers bijna voelbaar:

Nog een lekker pasteuze van de kerk te Oostum door George Martens, 1948:

Tot slot deze van de kerk van Oostum door Johan Dijkstra, die ervoor plaatsnam bij de tuin van een woning aldaar:


Nieuw uithangbord uit oude tabakszak

De mensen van Stoer Staal & Hout hebben voor mij het beeldmerk en uithangbord (ca. 1800) van tabakskoopman Jan A. Oosterhoff uit de Oosterstraat geëmuleerd uit zwart gecoat plaatstaal van 2 mm dik. Ben bijzonder ingenomen met het resultaat:


Ommetje Nienoord

Brievenbus bij paardenfokkerij aan de Sandebuursedijk achter Roderwolde:

Landwegje bij de Oosteinderlaan, Leutingewolde:

Zwarte koe, Turfweg Leutingewolde:

Op Nienoord bleek in meerdere panden en buiten een kunstexpositie aan de gang, Everzwijn met biggetjes van plaatstaal, gemaakt door Stoer Staal en Hout uit Oostwold:

Van dezelfde makers deze tango:

Groepje koeien van Judith Nieuwhof:

Middenluik van een arcadisch landschap, door een schilderscollectief, meen ik:

Antoinette Vunderink – vrouwenportretten:

Weer buiten – voor het eerst zie ik de grafsteen van Does uit 1890. Does was de hond van jonkheer Johan Aemilius Abraham Van Panhuys, die Nienoord na de dood van zijn krankzinnige oom liet verbouwen en er in 1885 met zijn gezin en die hond kwam wonen:

Geschubde inktzwammen, net niet meer eetbaar, op een dam met steenslag van de Wobbesheerd tussen Engelbert en Oostwold:

Een paarminuten verder fietsen naar Oostwold lagen in het land enkele daken als op de foto, en er stond een soort van pleehokje naast. Gezien de stroomkabels had een en ander wellicht te maken met zonnepanelen. Wie het weet, mag het zeggen.


De ansichtencollectie van een biedermeierman

Het katern met gedichten schijnt nog een poos op het bureau van K. ter Laan te hebben gelegen, maar die kon er niets mee en zo keerde het via via terug naar Groningen, waar het de laatste jaren ten onrechte in mijn archief heeft gelegen. Inmiddels is het terug bij de eigenaar, die het binnenkort naar de Groninger Archieven wil brengen. Met de inliggende ansichten.

Het bleek een net-afschrift van gedichten, geschreven door Harm Ansingh (Noordlaren 1763 –1839 Groningen). Hij was van huis uit boerenzoon, maar heet bij zijn huwelijk in november 1791 “beursemeester”. Hij was toen, met andere woorden, nog opzichter van de Korenbeurs aan de Vismarkt, een betrekking waarvoor hij een rijksdaalder per week aan tractement beurde met nog enige emolumenten toe, zoals een grijpstuiver voor elke gewogen staal graan. Al met al zal zijn inkomen uit deze functie zo’n 150 gulden per jaar zijn geweest. Maar lang bleef Harm Ansingh dit bescheiden ambt niet bekleden.

Na dat huwelijk kwam hij namelijk inwonen bij het Witte Kruis aan de Guldenstraat oz (adres L 30 vanaf 1806). Zijn vrouw Anna Borgers had daar met haar eerste man Manuel Viëtor vanaf ongeveer 1780 een stoffenwinkel gedreven, die eerder van Manuels ouders, daar in 1765 al wonend, was geweest. Kwam de familie Viëtor oorspronkelijk van Bonda of Bunde in het Duitse deel van Reiderland – weldra behoorde ze, ook gezien haar entree in de Gezworen Meente, tot de gezeten middenstand van de Stad. Anna kwam uit dezelfde Reiderlandse omgeving als de Viëtors: zij was in Jemgum (Jemmingen) gedoopt en opgegroeid en voor haar eerste huwelijk (1780) naar Groningen gekomen.

Bij haar tweede huwelijk, met Harm Ansingh, trad Jan Sinninghe Damsté als getuige op, eveneens een Reiderlander: in 1776 was hij nog brouwer en herbergier in Nieuweschans, maar hij werd dat jaar de uitbater van het gerenommeerde wijnhuis De Gouden Roemer aan de Guldenstraat wz. Zijn adres hier was L 19, en daarmee was hij een buurman van het nieuwbakken echtpaar.

Ook gezeten middenstanders kunnen ziek worden en zien dan hun zaak verlopen. Ik vermoed dat zoiets met Anna’s eerste man Manuel Viëtor is gebeurd. Eind april, begin mei 1789 kondigde die (met het oog op de meikermis) al eens een uitverkoop aan in de krant: “Winkel , bestaande In Chitzen, Katoenen , Lynwaten, Kanten, Bonten , en het geen verder tot een Bondwinkel behoort, word Uitverkogt.” Maar de zaken bleven slecht gaan en een half jaar later greep het koopmans- en kramergilde in: het liet de resterende winkelvoorraad bij opbod verkopen. Ook werden de schuldeisers van de zaak opgeroepen om hun belangen in te brengen bij het gerecht. Medio oktober volgde een boeldag waar naast genoemde stoffen de winkel met de toonbank, kasten, cilinderdeuren en al onder de hamer kwamen. Blijkbaar werd de zaak geliquideerd, ook gezien een herhaalde oproep aan debiteuren en crediteuren om zich te melden.

Anna’s eerste man Manuel Viëtor was in januari 1791 overleden. Anna hertrouwde dus binnen negen maanden, waarschijnlijk kende ze haar nieuwe man al wat langer, en ze had vast behoefte aan helpende handen in huis.

Van Harm Ansingh en Anna Borgers werden in de jaren hierna vier kinderen gedoopt:

  • 1793 Borcherd. Trouwt 1816 met de dochter van een steenfabrikant Sissingh uit Termunten. Studeert vanaf 1808 theologie in Groningen en wordt hervormd predikant: eerst van 1815 tot 1825 in het orthodox-hervormde Wagenborgen en naderhand van 1825 tot 1862 te Ruinen (Dr.).
  • 1795 Hinderikus, schopt het tot eerste klerk op de provinciale grifie; hij gaat in 1855 met pensioen en overlijdt in 1857.
  •  1799: Johannes. “Welgeschapen zoon”., die echter slechts een jaar en een dag leeft en dan bezwijkt aan de pokken (“woedende kinderziekte”).
  • 1803 Titia Margaretha. Zij trouwt in 1828 ds. Hundlingius die tussen dat jaar en 1893, dus maar liefst 65 jaar, fungeert als predikant van Schiermonnikoog), waar Titia in 1849 sterft.

De oudste zoon wordt dus predikant, de enige dochter trouwt er één.

Hun moeder Anna Borgers, overlijdt eind 1815. Harm Ansingh hertrouwt vijf jaar later op zijn 56ste met de nog niet half zo oude dienstmeid Ike Jacobs Scharft (26), dochter van een Farmsumer zaagmuldersknecht. Het is dus een huwelijk onder Harm zijn stand. Het betreft ook een moetje, want een half jaar later (3 sept. 1820) wordt hun kind geboren en gedoopt als Johannes Jacobus Ansingh. Diens eerste drie verjaardagen worden in het Harms gedichtenkatern met een poeem gevierd. Johannes raakt uiteindelijk ver weg en overlijdt in 1854 als kanonnier in Vlissingen.

Vader Harm Ansingh is dan al, 76 jaar oud, te Groningen overleden (1839), nog steeds op het adres L30 in de Guldenstraat, dat met de woonkelder eronder zijn eigendom is (in die kelder zit dan een schoenmaker met zijn bedrijf).

Zijn weduwe Ika Scharft leeft dan nog. In het rouwbericht in de Groninger Courant van 30 juli 1839 noemt zij Harm haar “dierbare brave echtgenoot”, die “zacht en zalig in de heer is ontslapen”. De stoffenzaak wil zij niet voortzetten. Eind 1839 zet zij “het grote en wel ter nering staande koopmanshuis” eerst onderhands te koop. Half januari 1840 gaat het onder de hamer, vlakbij in herberg ‘De Unie’ van de wed. Bontekoe aan de noordzijde van de Grote Markt. Daarna roept ze via de krant haar debiteuren op om hun schulden bij haar te delgen, “wordende de nog voorhanden zijnde MANUFAKTUREN tot verminderde prijzen UITVERKOCHT.”

Ansinghs gedichten

Harm Ansingh was kortom stoffenwinkelier of manufacturier, ingetrouwd in een familie afkomstig van vlak over de grens, uit het Reiderland. Gezien zijn kinderen, zal hij bovendien meelevend hervormd zijn geweest..

Het (uit een band losgesneden?) katern met de afschriften van zijn gedichten ziet er nogal onooglijk uit. De stichtelijke en familiale gelegenheidsgedichten behoren ook niet tot de topliteratuur van zijn era, die toch al weinig populair leesvoer heeft opgeleverd. Vandaar dat ik het katern lang liet liggen en het zelfs kwijt was, toen de eigenaar het terugvroeg… Wat valt er vanuit dat katern nog meer over de dichtende manufacturier te zeggen?

Qua datering: vermoedelijk is het katern aangelegd in 1823 of 1824, waarbij enkele oudere gedichten mede zijn opgenomen, terwijl een en ander nadien nog af en toe is aangevuld. Van oudere datum zijn twee herdenkingsgedichten, geschreven ter nagedachtenis van de Stad-Groninger predikanten Martinus Swijghuisen en Theodorus Brunsveld de Blau. De eerste overleed in 1813 en de tweede begin 1815. Swijghuizen kwam van orthodox-bevindelijke huize. Zijn vader was predikant van Scheemda, waar hij bij de classicale onmin partij koos voor Schortinghuis . Martinus mocht als loyaal predikant in 1790 de raadskeurpreek houden voor het toen zeer orangistische stadsbestuur. Brunsveld de Blau was als predikant invloedrijk, maar omstreden. Begin jaren 1770 keerde hij zich nog tegen Van der Marck en diens natuurrecht. In 1783 stootte hij het Groninger stadsbestuur voor het hoofd, door de regenten in hun bijzijn te hekelen als eigenbelangzoekers. Hij ontpopte zich vervolgens als patriot. In 1788 werd hij afgezet na een kritische raadskeurpreek, maar na de Bataafse Revolutie van 1795 werd hij weer in eer hersteld. Politiek patriots, bleef hij kerkelijk behoudend, zoals de hele hervormde kerk in de Stad en haar jurisdicties. Omdat Ansingh de beide gedichten te hunnner gedachtenis vrij voorin en daarmee prominent in het katern plaatste, zal hij beide predikanten als geestelijk leidsman hebben gezien. Ik denk dat hij zelf kerkelijk ook behoudend was. Zeg maar orthodox hervomd of christelijk-historisch.

Qua familie krijgen Ansinghs beide echtgenotes geen gedicht. Wel produceert hij er eentje bij de drie eerste verjaardagen van zijn jongste zoon Johannes Jacobus. Ook is er een op het huwelijk van zijn enige dochter Titia met ds. Hundlingius, zoon van een commissionair te Bunde (Reiderland) en beroepen predikant van Schiermonnikoog (waar de man levenslang zou blijven staan).

Qua vrienden valt het gedicht uit 1821 voor zijn vriend Leutscher op, predikant bij de kleine Zwitserse doopsgezinde gemeente in Groningen. Behoudend betekende in Ansinghs geval dus zeker niet eenkennig. Verder gedenkt hij zijn “halsvriend” Sipko Oltkamp, die steenkoper was, en troost hij in 1826 de verver Van Boekeren, die dat jaar zowel zijn moeder als zijn echtgenoot aan de Groninger Ziekte verloor. Ook zijn er twee gedichten voor Everdina Ejens-Oudeman, een Ommelander domineesdochter die haar laatste levensjaren sleet in de Stad. Dat Ansingh ook wel op verzoek gedichten leverde, blijkt uit één op de verjaardag van juffrouw Folmer-Atzema, in 1823 vervaardigd op verzoek van haar dienstbode, en een ander voor de arbeidersvrouw Hokers, die hij schreef op verzoek van de schoolmeester in het Faan bij Niekerk.

Ansingh lardeert dit werk met godsdienstige meditaties over de kruisdood en de opstanding van Christus (steeds met Pasen), het bijwonen van het heilig avondmaal, en de vraag of men door het betrachten van de deugd de hemel kan beërven: verlicht vond van wel, orthodox-bevindelijken waren wars van een dergelijke ‘werkheiligheid’. Helemaal biedermeier zijn dan Ansinghs preoccupaties met kleine, huiselijke onderwerpen als het hoofdhaar van de mens. de bloei van een rozeknopje, zijn twee kanarievogels, het (valse) karakter van zijn poes, het aangenaam tuinhuisje van schoolhouder Stoker en het kiezen van buitenissige onderwerpen voor verzen. De buitenwereld of maatschappij dringt er zelden in door. Hij bespreekt de brand van 8 maart 1822 in de Martinitoren, en plaatst in 1828 kritische vraagtekens bij het veranderen van het Martinikerkhof in een Engelse landschapstuin (of “lustplein” met slingerpaden).

Ansichten

Wat me meer dan de gedichten aansprak, was een bij het katern inliggend mapje met gravures van stadsgezichten en bezienswaardigheden uit Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Frankrijk, Italië en Spanje. Gezien de voertaal betreft het een Duitse serie, maar onder de om onbekende reden spiegelbeeldig gezette Duitse titels staan kleiner gezette Franse vertalingen, zodat je een en ander wellicht zou kunnen dateren op ca. 1810. Oorspronkelijk waren ze zwartwit , naar ze zijn in volgende drukgangen voorzien van kleuren.

Mogelijk moesten de prenten eigenlijk worden ingeplakt in een reisalbum of iets dergelijks. Ze verkeren in een vrij slechte staat, want ze zijn aan de randen sterk verfomfaaid en gesleten en dus veel bekeken. In elk geval verraadt het bewaren van zo’n (incompleet) mapje met ansichten iets van reis-aspiraties bij Harm Ansingh. De vertoonde bestemmingen zullen bij hem als middenstander echter ver buiten zijn actieradius hebben gelegen’; alleen in herenkringen had men het geld om die voor het plezier aan te doen. De voorstellingen in het mapje blijven nagenoeg beperkt tot centraal en Zuid Europa. Groot Brittannië, Scandinavië en Oost Europa werden virtueel niet aangedaan. Er zijn plaatjes van:

Kirchheim (Hessen, centraal Duitsland):

Schloss Gottlieben, Zwitserland ten westen van de Bodensee:

Mayringen in het Berner Oberland, Zwitserland:

Salzburg, Oostenrijk:

Arc de St Martin, Parijs (Triomfpoort Lodewijk XIV, 1674):

Cordoba, Spanje:

Barcelona (Spanje):

Napels (Italië):

Havanna (Cuba):