Leermeesters van De Ploeg in Verhildersum

In het koetshuis van Verhildersum loopt nog tot en met 29 oktober de expositie Leermeesters van De Ploeg, met werk van Bach, Kort en De Wit, die in de eerste decennia van de twintigste eeuw als leraren verbonden waren aan Academie Minerva in Groningen, en daar les gaven aan de oudste generatie Ploeg-kunstenaars, waarvan ook werk op de tentoonstelling te zien is.

Zoals van Jan Wiegers met deze lino ‘Café aan het Hoendiep. Eerder zag ik dit werk ergens als ‘Bocht in het Reitdiep’ – wie weet wellke lokatie precies bedoeld is, mag het gerust zeggen:

Cornelis Pieter de Wit – Lieveren:

Johan Dijkstra – De zichter. Kenners zullen de markante figuur op deze houtsnede herkennen van een olieverfschilderij uit 1924 met een groepsportret van zichters:

Cornelis Pieter de Wit – Scheepswerfje (olieverf op marouflé) – mogelijk die van Botje Ensing op de hoek van het Hoendiep en de Eendrachtskade, waar nu een studentenflat staat:

Johan Dijkstra – portret van F.H. Bach in de tuin van ’t Blauwborgje aan het Reitdiep (uitsnede).

Cornelis Pieter de Wit – Houtzaagmolen aan het Damsterdiep (ter hoogte van de Zaagmuldersweg):

Leermeester Bach en leerling Dijkstra maakten wederzijds gelijktijdig portretten van elkaar in die tuin van het Blauwborgje. Bach ging niet bepaald over één nacht ijs. Van zijn portret van Dijkstra zijn meerdere voorstudies bewaard, die eveneens op de expositie te zien zijn. Terwijl Dijkstra actief schilderend op het eindresultaat staat, heeft Bach diens vrouw – ook kunstenaar – er nogal passief bij neergezet:

Cornelis Pieter de Wit – Bloeiende lidcactus:


Een goed glas bier bij de Steentil?

Kwam gistermiddag op een somber ommetje vanuit de richting Aduard langs de Steentil en daar spatte het geel in mijn gezicht. Ik dacht eerst dat het een bierreclame was, maar vond dat wat gek en keerde om; bij nader inzien betref het zo’n bord van het Ploegproject van een paar jaar geleden, dat geliefde plein airlokaties van Ploegers met reproducties van aldaar geconcipieerde kunstwerken verbond. In dit geval ging het om een nakomertje, in november 2021 geschonken door het plaatselijk nut van Den Ham en Fransum, dat toen zo’n anderhalve eeuw bestond:

En nee, het geel is dus geen glas bier. Hoewel er aan de andere kant van de weg vroeger een bekend herberg stond, die ’s winters door schaatsers uit alle vier de windstreken werd bezocht. Het betreft een werk van de naar abstractie neigende, maar kennelijk daarin ietwat schroomvallige Job Hansen uit de collectie van het RCE, nu ondergebracht bij het Groninger Museum.

Hoewel ik de andere lokaties veelal redelijk herkenbaar in beeld kwamen, is dat in dit geval bepaald niet zo. Op foto’s, zoals in de Beeldbank Groningen, wordt de Steentil zelden vanuit deze richting genomen – frontaal vanuit west of oost is duidelijk favoriet bij de beeldmakers – en een richtingbord met het woord noord valt er ook niet op te bekennen. Toch vraagt het onderschrift bij het werk van Hansen hier de niets vermoedende passant: “Is het de herinnering aan deze plek die Job Hansen in 1958 in het schilderij Noord verbeeldt?”

Ja hoor eens, hoe moet de passant dat nou weten? – zo kon je hier elk schilderij wel lukraak neerzetten. Het nakomertje genoot duidelijk de zorg die zijn oudere broers en zusters wel kregen. Mogelijk ontbrak het aan tijd en geld voor een perfecte afwerking van het project en was men ook blij er eindelijk vanaf te zijn.

Voor een meer herkenbaar en aansprekend beeld had men beter een werk van Johan Dijkstra kunnen nemen, maar wellicht kwam die er eerder bij het project, vergeleken bij Job Hansen, al veel beter vanaf?


De metamorfosen van een schoolgebouw

Kwam net langs het Hoendiep, met de voorgevel van de gewezen openbare lagere school in frontaal zonlicht met een dreigwolk erachter:

Het gebouw lijkt geheel en al in de geest van Adolf Loos. Zakelijk en zonder poespas, wars van ornamentiek.

Toch kende het een tamelijk tierelantijns begin, in 1864:

Het bestond toen nog slechts uit een enkele verdieping, met een vooruitspringende ingangspartij (die er nu nog steeds is) en zowel links als rechts van de ingang drie van boven ronde waterstaatsramen. Om het dak heen loopt een balustrade, met op de hoeken pinakels. Het arkuneel heeft aan de bovenkant in- en uitspringende sierlijsten, zoals je die ook nog wel ziet bij voormalige tolhuizen. Op de schoorsteen ligt een bladerkroon. Of zou dat het ooievaarsnest zijn, waarvan in 1881 sprake is?

Tussen de tierelantijnen en de zakelijkheid zitten meerdere architectonische stadia. In 1902 werd die ene verdieping opgetopt met een tweede, zodat er dubbel zoveel leerlingen terecht konden. Ergens in het interbellum kwamen er grote horizontale ramen in plaats van de smalle verticale. Met een klok en een vlaggenpost op het middengedeelte gaven deze het pand een meer eigentijds aanzien. Bij de jongste verbouwing tot appartementen, een jaar of tien-vijftien geleden, werden de Amsterdamse schoolramen in de hoogte weer versmald. En verdwenen de klok en de vlaggenpost. Zodat het Amsterdamse school-aanzien als het ware uitgewist werd.

Overigens ging het in alle stadia om acceptabele architectuur.


Chromosa, Mimosa en Ultra Ortho

Op de expositie met foto’s van Ben Schröer in het Drents Archief, zag ik van de week ook een vitrine met doosjes voor Belgisch en Duits fotomateriaal dat hij gebruikte. Noem me nostalgicus, dat kan me niet schelen, maar waarom beleef ik zoveel meer plezier aan vooroorlogse grafische ontwerpen, dan aan die van vandaag de dag?


Modern glas-in-lood in de Martinikerk

In de Martinikerk viel me op dat er nieuw glas-in-lood was, dat me eerder niet zo in het oog was gelopen. Dat dat nu wel gebeurde, lag aan de kleurvlekken die het op de vloer gaf. In Martini, kerk en toren, een boek uit 2003 van Egbert van der Werff, kan ik er niets over vinden en ook heeft er in kranten niets over dit werk gestaan. Alleen staat er summier iets op de website van het schildersbedrijf Dreijer in Beerta, dat de ramen heeft geplaatst – ook hier ontbreken de datum en een inhoudelijke toelichting – terwijl het ontwerp van een Atelier Pecha zou zijn geweest, dat opereert onder de vleugels van Dreijer, maar verder alleen bekend is van zijn bemoeienis met de glazen pisbak van Erwin Olav..

Het stadswapen met een enkelkoppige adelaar. Terwijl de roofvogel met een cobra-achtige flair is gebrandschilderd, staat het blazoen er nogal zakelijk, om niet te zeggen computerachtig op:

Geestelijke (Wessel Gansfort?) met gevouwen handen:

Ook in deze vier ramen zit een mensfiguur verwerkt:

Het effect op de zerkenvloer:

Naschrift: Volgens mijn broer, die namens het GSp jarenlang koster is geweest van de Martinikerk, dateren de ramen van ongeveer 2010.


Huize Mensinge revisited

In 2006 was ik er voor het laatst binnen geweest. Gelukkig bleek er geen sprake meer van een fotografeerverbod.

Dat gold natuurlijk sowieso al niet voor de directe omgeving, met de bekende duiventil, nu omringd door een schaapskudde:

De eerste gang was naar keuken en bijkeuken, want die vormen vaak het interessantste deel van zo’n oud herenhuis. Gootsteen met pompkraan, wasbord, zeepklopper, teiltje voor ondergoed en sokken etc.:

Oude zeepverpakkingen. Van dat Castella had mijn moeder een flinke hamstervoorraad sinds de Suez-crisis van 1956:

In de gang hing noga wat kitscherig delftsblauw uit de negentiende eeuw, maar ook twee aardige voorbeelden van knipkunst, mogelijk van ca. 1840. Het temmen van een paard:

Het keuren van een paard door het in de bek, sorry mond, te kijken:

De familie Kymmell, vanaf ca. 1790 tot 1985 eigenaars en vaak ook bewoners van het huis, had iets met paarden, vandaar. Een latere telg, Coenraad Wolter Jan (1867-1924), gaat door voor het zwarte schaap, maar wat er nou feitelijk mis mee was? Okee, hij vond zijn rechtenstudie maar niks, en schilderde liever heidelandschappen in de omgeving van Mensinge, maar feitelijk was daar toch niet zoveel mis mee:

Ja, ze waren een beetje somber, die landschappen, maar zo keek men destijds nu eenmaal aan tegen heidelandschappen, die je maar het beste tot rendabel land kon ontginnen. Al zette Coenraad dat sombere wel erg sterk aan.

De laatste der Kymmells op Mensinge was Reina, die er als jong wichtje vanuit Rotterdam kwam wonen, aldus haar herinneringen. Ze woont er nog steeds vlakbij en komt er nog geregeld, hoorde ik:

Volgens de barometer, gekocht in de tweede helft van de 18e eeuw, toen een Kymmell weerkundige berichtjes aan kranten leverde, zit men er in Mensinge warmpjes bij:

Een blik naar buiten door het raam boven de ingang:

In een raam hoog in de zijgevel hangen ruitjes gebrandschilderd glas en met tekst naar buiten gericht, dus in spiegelschrift. Geen probleem voor een modern fotobewerkingsprogramma – de tekst geeft dan de naam prijs van Hindrick Ferdinandt, baron van In- en Kniphuisen op Lutsborgh, Asinga, Panser en Tassema, Heer van Ulrum, Houwerzijl, Vliedorp, Niekerk en Vierhuizen, tot Cloosterbuiren en Visvliet, jonker en hoveling, mede Gedeputeerde Staat van Stadt en Lande, en diens vrouw Ave Jarges, anno 1712 (1714 of 1716 kan ook). Dit echtpaar heeft echter niet op Mensinge gewoond, dus hoe deze ruitjes hier beland zijn? Zelfs Huizen van Stand, een boek over notabele onderkomens in Drenthe, noemt noch het echtpaar, noch hun souvenir – maar misschien dat er een connectie is via Nienoord, waarin Hindrick en Ave ook nog een belang schijnen te hebben gehad:

Boven hun tekst ziet men dit gebrandschilderde engeltje met plumeau:

Maar het mooist van mijn toertje door het huis vond ik deze kluis zonder sleutel:

Die bij nadere inspectie een kleine voorraad alcoholische dranken bleek te bevatten – de nalatenschap van het vermeende zwarte schaap Coenraad, de tot somberheid geneigde artiest van de familie Kymmell?

Naschrift 22 september 2023:

De twee werkjes van knipkunst zijn van Willem Philip August Röemelé, (1791-1833) een belastingcommies, silhouetteur en kunstknipper die oa in Peize en Veenhuizen woonde. Zie over hem: Jan Peter Verhave, Het scherp van de snede (Zwolle 2023) 130-136. Uit Röemelé’s sterfjaar valt af te leiden dat de werkjes zo’n tien jaar eerder zijn gemaakt dan ca. 1840.


Matthijs Röling in ’t Wierdenland

Op mijn tochtje naar en van Aduarderzijl, zaterdagmiddag, tevens naar de Röling-tentoonstelling in Museum Wierdenland in Ezinge geweest. De interieurfoto’s en de stillevens hier waren veel minder aan me besteed dan de portretten, vandaar dat ik me nu even tot die portretten beperk.

Aan Röling is enig magisch realisme niet vreemd, zoals ook blijkt uit deze Faun met iris (1979):

Dichter en aap (1975-1984) heeft een lange en curieuze ontstaansgeschiedenis. Het werd in de allereerste versie besteld door de dichter C.O. Jellema als een dubbelportret van hemzelf en zijn partner, die zich na voltooiing echter als een slaafje van de hem negerende dichter geportretteerd zag en en daarom hoogst ongelukkig met dit werk was. Jellema verbande het daarom naar de zolder van hun pastorie, huize Tijdverblijf in Zuidhorn. Toen hun verkering al een poosje uit was, haalde Jellema het werk weer tevoorschijn en bracht het terug naar Röling, die de ex-partner moest schrappen en zelf maar iets moest verzinnen ter vervanging van de voorbije vlam. Deze vacature is uiteindelijk vervuld door de aap:

Jellema heeft ook nog een gedicht over het schilderij gemaakt, waarmee hij als het ware nog een tweede betekenislaag toevoegde, misschien ook om de pijn van de substitutie te verzachten.

Volgens Matthijs Röling vond zijn vader dit zelfportret van Matthijs uit 1975 diens beste:

Een werk met een zo nodig nog langere ontstaansperiode dan Dichter en aap is Margot (1986-2000):

Olifantje, bovenste helft uit een groter Stilleven (1985-1987); volgens mij maakt zo’n olifant ook deel uit van de grote muurschildering door Röling en Muller in het Groninger academiegebouw. De olifant is een favoriet dier van Röling, sinds Babar in zijn vroege jeugd zijn lievelingsboek werd:

Joris (1971) met een gedicht over kinderen:

Een veel losser geschilderd zelfportret, dan het boven getoonde uit 1975, is er een van vier jaar later, dat me nogal aan James Ensor deed denken:

Uit 1984 is het Portret van mijn vader. De bekende jurist en polemoloog Bernard Röling poseert hier een jaar voor zijn dood voor zijn zoon, terwijl hij zich temidden van stapels leesvoer in een nogal bedaagde, bruinige sfeer verdiept in een publiekstijdschrift met plaatjes (juridische vaktijdschriften hadden die vrijwel nooit):


Rondje suikerfabrieksterrein

(Eergister.)

Half gesloopte Duitse bus (uit Bawinkel bij Lingen) aan de rand van een nieuw veld met raaigras:

IJzeren vogel:

Nieuw hek met natuurlijke vormen bij de groenopleiding die hier sinds kort gevestigd is:

Containers voor het timmerdorp op het raaigrasveld:

Compositie met blokjes hout:

Romneyloods met diverse ijzerwaren:

Houten monster op de andere kant van het terrein:

Kampeerwagenparkeerplaats voor als er een festival plaatsvindt:


Matthijs Röling en zijn kunstenaarsvrienden in Museum Nienoord

Bij binnenkomst knalt dit geboetseerde portret door Natasja Bennink in je snufferd:

Van krap-an een halve eeuw geleden is er dit renaissanceachtige zelfportret van Röling, dat zich geeft in zijn bijna onsympathieke afwerendheid:

Stijn Rietman portretteerde de geresigneerde, mijmerende Röling op diens ouwe dag (hij is net tachtig geworden, vandaar deze reünie):

Terwijl Jan Tromp de toen nog net actieve Röling oog in oog met een buiten beeld gebleven doek schilderde: monsterend, keurend, kritisch wikkend en wegend en zich toch ook verwonderend:

Na Malle Tammo en Geke Hankel moet Matthijs Röling een van meest geschilderde personen in de Groningse kunstgeschiedenis tot op heden zijn. Gelukkig zijn er ook nog andere onderwerpen te zien. Zoals:

Een kluisachtig kastje van Henk Helmantel, die een heel kabinet op de expositie toegewezen kreeg:

Een compositie met een geel tafeltje van Piet Sebens – vergeef me mijn nostalgische vertedering, maar precies zo’n krakkemikkig tafeltje met altijd krang zittend laadje heb ik ook ooit in mijn keuken gehad:

Een van de weinige ruimtelijke werken – portret van Lily (brons) door Guus Hellegers:

Van Herman van Hoogdalem is er dit bigger than life portret van de beeldhouwer Jan Steen:

Qua formaat overtrof één doek echter alle andere: een Breugheliaanse kermis van Wout Muller – tot ze ruzie kregen ooit de vaste schildermaat van Röling – die als een soort nachtwacht aan het eind van de expositie dwars over de zaal opgehangen is. Had graag de titel willen weten, maar helaas ontbraken er teksten bij veel van de kunstwerken, blijkbaar was de expositie nog niet helemaal af. Maar ik kom er graag eens voor terug, als het ook wat minder druk is.

Op de kermis van Muller zien we aan de onderrand diverse leerlingen en collega-kunstenaars geportretteerd. Zo meen ik hier mijn ouwe leraar kunstgeschiedenis te herkennen: Rikus van der Meer, later Minervadocent en dus collega van Röling. Van hem vinden we geen werk op deze tentoonstelling van Rölings kameraden, en toch hangt hij er!

Naschrift 12 april:

De foute toeschrijving bij het portret van Jan Steen is gecorrigeerd na een melding uit Klein-Garnwerd via Twitter.


Gevleugelde droom

Sinds enkele maanden is deze stripachtige muurschildering in de Antaresstraat in de wijk Paddepoel te zien. Ze is gemaakt door een stel Franse artiesten, op uitnodiging van het Groninger Museum, in het kader van een kunstfestival:

Detail:

Selfie van de makers?

Meer info bij collega Birdeyes.


Trynwâldster toertje

Had met Monumentendag eigenlijk naar de Oldengaerde in Dwingeloo gewild, maar vanwege de staking bij de NS reden er geen treinen naar het zuiden, dus werd het plan B om met de Arriva-trein naar Hurdegaryp in Fryslan te gaan, teneinde de -tsjerkdorpen daar in de buurt te checken. Helaas had dat ook weer een makke: tussen Zuidhorn en Buitenpost lag de lijn eruit en reden er vervangende bussen die, anders dan de treinen, geen fietsen meenemen. Keek hoeveel kilometer het was en dacht: “Wat kan mij het ook schelen, ik ga heen helemaal op de fiets”.

Eerst voor de oostenwind meters gemaakt langs Hoendiep en Van Starkenborgkanaal. Na Gerkesklooster rechtsaf, over de Dokkumertrekweg langs de Stroobossertrekvaart. Even los van die vaart deze prachtige, gekromde populierenlaan:

Terug bij de trekvaart bij Augsbuurt een wisselplaats voor paarden van trekschippers – hier zal een herberg hebben gestaan met een flinke paardenstal en fourages:

De deels nog romaanse kerk van Westergeest, met een soortgelijke apsis (halfronde koorafsluiting) als in Oldenzijl:

Helaas was de kerk dicht, Open Monumentendag en Fries Kerkenpad ten spijt. Sommige kerkbesturen willen wel subsidie voor onderhoud, maar passen ervoor een meer algemeen publiek toegang te verschaffen. Ook in Kollum en elders bleek de hervormde kerk gesloten.

Raampje van het ‘Driezumer tolhuis‘ dat je als vakantiewoning kunt huren:

Een eindje verder heb je aan de dezelfde weg een ‘Sneuphok’ met een geweldig decoratieve collectie zinken huishoudgerei – teilen, emmers, gieters en wat niet al:

De qua schip romaanse Bonifatiuskerk in Damwoude, helaas ook weer dicht:

Landschap in de buurt van Readtsjerk (Roodkerk):

Tegen de voorgevel van het kerkje aldaar dit romaanse sarcofaagdeksel van misschien wel een millennium oud. Het zal de stenen kist hebben afgedekt van een aanzienlijke prelaat. Mogelijk vond de sarcofaag zelf een bestemming als voerbak voor varkens, want dat is nogal een gebeurd:

In de kerk naast de kansel een bord met een evangeliecitaat dat vaak gebruikt is voor het inzetten van een avondmaalsviering:

Verder was er in de kerk een expositie met verdienstelijk werk van Erik Wijthoff, een oud-huisarts die na zijn pensioen definitief is gaan schilderen. Van deze Siamese tweeling uit 2010 vroeg ik me af, of hij die in zijn eigen praktijk tegenkwam. Hoe dan ook zullen deze twee van elkaar losgemaakt zijn – er zijn wat dat betreft wel gecompliceerder gevallen bekend:

Vervallen boerderij, ook in Readtsjerk:

De boerderij waar mijn overgrootouders tussen 1903 en 1911 woonden, en waar mijn Friese grootmoeder Bieuwkje Kroese geboren is, bleek te zijn opgeknapt. De achterliggende schuur bood in 1911 plaats aan 23 koeien en een paard of wat. De woning heeft jarenlang leeg gestaan en was zelfs onbewoonbaar verklaard, maar is daarna recreatiewoning geweest, en nu wonen er Oekraïense vluchtelingen in:

Aan het begin van dezelfde weg, de Wearbuorren (Weerburen) deze steen met Friese koe terzijde van de ree naar een kapitale boerderij die te koop staat, maar waaraan de makelaar nog geen ruchtbaarheid heeft gegeven via internet:

Op naar de volgende kerk, die van Aldtsjerk (Oudkerk) – iets rechts buiten beeld liggen mijn overgrootouders sinds 1929 en 1935 bij het koor begraven:

In de kerk was ik nog nooit geweest – er liggen een paar magnifieke grafstenen van pommeranten uit de zestiende eeuw:

Helaas hebben radicale democraten in de revolutionaire periode 1795-1798, naast zijn familiewapens, het gezicht van deze aristocraat geschonden:

De rijk bewerkte kansel in Vlaamse renaissancestijl (ca. 1630) waarop vanaf 1944 de ‘rooie’ dominee Hein Gietema stond – de vader van de roemruchte Groninger wethouder Ypke Gietema:

De herenbank van de plaatselijke jonkersfamilie Van Sminia. pal tegenover de kansel. Of herenbank? Het is meer een soort van loge, met zijn losse stoelen:

Mozes met zijn stenen tafelen boven het bord met de tien geboden (zoals je er ook een hebt in Leegkerk):

Op de terugweg naar Hurdegaryp haalde mij een feestwagen in met een Caribisch piratenschip op woelige baren:

In Hurdegaryp bleek het station uitgestorven en zou de trein sowieso nog een poos op zich laten wachten, àls hij zou komen. Besloot om ook de hele weg terug maar te fietsen. Op die manier in totaal ruim 100 kilometer weggetrapt. Stukje baksteenkunst van een koning met een tube tandpasta in de aanslag?:

Uil bij de weg in Twijzel, waar men kennelijk een dorpsfeest vierde:

Een van de fraaie bruggetjes over de Stroobossertrekvaart:

In Stroobos, wachtend voor de brug over het Van Starkenborgkanaal:


Ruud Bartlema – Avondmaalsgroep

Gezien in de kerk van Vries vanmiddag, deze ‘Avondmaalsgroep’ van de beeldend kunstenaar (en theoloog) Ruud Bartlema:

Op het eerste gezicht dacht ik dat het monniken waren, door hun uniforme pijen. Het zullen discipelen zijn, in afwachting van:

De middelste van de groep lijkt het eten en drinken te zegenen:

In de groep spelen zich onderonsjes af, soms op gang gebracht met een subtiel gebaar:

Het luisteren, terwijl er misschien niet eens zoveel gezegd wordt:

Een roddeltje achter de rug om:

“Neem en eet.”


Garmerwolde v.v.

‘Ontvellende berk’ bij het noordelijke fietspad in het Stadspark:

Bak met montagemateriaal van de spoorwegen, bij het fietspad langs de Peizerweg:

Kunstwerk Garmerwolde (detail): hond, hok, bal:

In de kerk van Garmerwolde Johan van der Dong met zijn performance Klei-Monologen:

In de kerk exposeerden Johan en zijn vrienden, waaronder Luc Veenstra met stemmige foto’s van kleilandschappen:

Drogende, scheurende klei, ook van Veenstra:

Op de grafsteen van de stokoude dominee Hermannus Sebastiani uit 1672 een wapen met een wassenaar en drie sterren, dat lijkt op het stadswapen van Dokkum:

Terug langs de Oosterhaven in Stad:


Museum Appingedam andermaal bezocht

Na zeven jaar werd het ook wel weer eens tijd om het Museum Stad Appingedam opnieuw te bekijken. Ik kreeg er een rondleiding van vrijwilliger Henk Bolt. En zag andere dingen dan de vorige keer.

Schippersklokje uit de zeventiende eeuw (met een enkele wijzer):

Krukje met gereedschap in de koperslagerswerkplaats, onder in de kelder:

Kanonnetje dat tevoorschijn kwam bij een opgraving op het terrein van de voormalige borg (Oost-)Snelgersma; de wielen zijn er naderhand bij gemaakt:

Bord met de namen van de Damster beurtvaarders op Amsterdam, 1696. Als iemand onderweg was, kwam er een stop in zo’n gaatje rechts:

Jan Gewald (1840-1921?), de blinde stadsomroeper van Appingedam, met zijn vrouw die hem altijd begeleidde en waarschijnlijk ook souffleerde, want bij het memoriseren van de om te roepen boodschappen ging er natuurlijk wel een iets mis:

Raampje met gebrandschilderd glas dat me sterk deed denken aan soortgelijk werk uit 1718 op het koor van de kerk in Noordwolde:

Tegeltableau met schaap (volgens mij zeldzaam, gewoonlijk zie je koeien en paarden, maar geen schapen):

Vrouwenfiguur op een vroegmoderne schouw:

Op zolder het uithangbord van een lokale schoenenwinkel:

In een van de kamers hangt en staat werk van Jan S. Niehoff, dat me deels bekend voorkwam. Zo niet dit aardige wintertafereeltje:

Karel Arkema (1901-1964), De pastorie van Solwerd:

Sip Hofstede (1948-2019), Wijkstraat Appingedam:


Badkat met guppy

.

Als je weinig in de Stad komt, mis je veel moois. Bijvoorbeeld deze ‘Badkat met guppy’ die sinds ruim anderhalve maand in het Verbindingskanaal bij het Groninger Museum drijft. Het ding is gemaakt na workshops met kinderen uit de Korrewegwijk, waar het de afgelopen zomer in de Floresvijver dreef. Realisatie lag in handen van Studio Maky uut Rotterdam. Zie ook