Bijzonder verzetsmonument

De stille Bosscherweg op de ruimte achter Grijpskerk afrijdend, verschijnt dit transformatorhuisje vanzelf in je blikveld. Amsterdamse school van een bekend model en niet zo heel erg bijzonder, denk je eerst nog:

Maar naderbij komend, zie je dat er toch iets meer mee aan de hand moet zijn. Iets lijkt er in scène gezet, je weet alleen nog niet wat:

Het blijkt een transformatorhuisje met een verhaal:

Een elektriciën van de Laagspanningsnetten verstopte hier de Grijpskerker bevolkingsadministratie. Het is eigenlijk een verzetsmonument:

Aan die fiets zit spaak noch ketting, daar rijdt niemand mee weg. Aan de fiets en aan de deur herken je de hand van kunstenaar Gert Sennema. Dit monument is verwant aan diens dichte deur in de Stad-Groninger Folkingestraat.

NvhN 2.12.1998.


Ploegfilm

Buddy Hermans – De Ploeg 1918-1928, een explosie van kleur:


Ugh, squaw


Gezien aan de Kleine Steentilstraat. De maker.


Mozaïek Helperbrink

Zo heel vaak kom ik niet langs de Helperbrink. Bij de ingang van de Coendershof viel me deze op:

Het betreft een landschap van de keramiste Maggi Giles, in 1970 gemaakt in het kader van de procentsregeling:

Oorspronkelijk zat het binnen, daar moet ik het ook hebben gezien toen eerst mijn moeder en daarna een buurtgenote er verpleegd werden. Een jaar of wat geleden is het overgebracht naar buiten, waar de vogeltjes fluiten. Logische keus, want er zitten veel vogelachtige vormen in:

Als je nu zegt: “Het heeft iets Cobra-achtigs”, dan kan dat kloppen, want Giles werkte samen met Karel Appel, van wie ze ook een monumentaal ontwerp voor het Congresgebouw in Den Haag uitvoerde. Ze werkte toen nog voor aardewerkfabriek ‘Porceleyne Fles’ in Delft, die eveneens de tegels voor dit mozaïek van haarzelf produceerde:


Pictogrammenbillboard

Zag vanmiddag langs de Verlengde Lodewijkstraat een billboard met dezelfde soort pictogrammen als laatst in Oost-Groningen. Dit keer was het billboard echter portrait (rechtopstaand) in plaats van landscape (liggend):

Nog steeds niemand die weet wat dit beduiden zal? Of zou het reclame voor de posterplakker zelf zijn?

Het antwoord (met dank aan A.IJ. van den Berg via Twitter en T. Hulshoff alhier:

Het buitenreclamebedrijf Exterion wil tonen hoe trots het op Nederland is. Vandaar de pictogrammen met iconen of dingen die typisch Nederlands zijn. Je kunt ook zelf een icoon aan ze voorstellen of de posters bij ze bestellen. Zie hun website, waarop elk icoon een korte verklaring krijgt.


Werfwagens met kersverse graffiti

Bij de uitgang van de fietstunnel van de Smirnoffstraat naar de Curacaostraat stonden gistermiddag twee werfwagens.

Ik zag hier in de tunnel op zondagmiddagen al vaker graffiti-artiesten in de weer – ook nu rook het weer naar verse verf. De bussen op de treeplank bevestigden dat hier net iets was gemaakt, mogelijk door Dik Oul en Veenliek:

Deze wagen werd omstrengeld door een monster, bereden door een roze kat. Dit poezebeest kon spreken:

Zij het ene beetje eentonig. Intussen poseerden, als ik mij niet vergis, de maaksters voor hun creatie:

Een fraaie vis op de andere wagen:

Op de keerzijde van het monsterportret bleek dat ’t monster gekieteld of gemarteld werd:

De versiering van de andere wagen was conventioneler, afgezien van die vis:

Hierop ook aandacht voor typografie:

De een of andere comic-held met illegaal vuurwerk:

NB: de werfwagens maken deel uit van een vrije graffiti zône. Zie de uitzending van OOG TV van vandaag (helaas nog niet op YouTube).


Een zinnebeeld voor Twitter?

Bron: Verzameling van aardige en het verstand opscherpende anekdoten (Rotterdam 1814) nr. 186.

Naschrift: Ghurabalbayn wees mij op dit iets latere gedicht van Staring:


Vermist gedicht van Griep gevonden. Nu de foto van Poppema’s bijenstal nog

2015-08-02 009

Jelte Dijkstra alias Nicolaas Grijp alias Nikloas Griep. Portret op plaquette in Grijpskerk.

Medio juli zoekend op ‘iemen’ (bijen), trof ik via Delpher een stukje uit een Noorder Rondblik van 1988, dat gaat over een gedicht ‘Iemen’ van Nicolaas Grijp (= Jelte Dijkstra). Dat gedicht was opgedragen aan de imker Eduard Poppema (18841971) uit Grijpskerk, de overbuurman van de dichter, die een mooie bijenstal had. Helaas waren diens nazaten het gedicht krijtgeraakt. Het had nog in een onbekend Westerkwartiers huis-aan-huisblaadje gestaan, maar onopgemerkt, vandaar dat de Familiekring Poppema een oproepje deed in de Noorder Rondblik om het terug te vinden.

In dezelfde rubriek kwam het gedicht later niet meer ter sprake. Ik neem aan dat de familie Poppema zich wel met het gedicht gemeld zou hebben als de oproep tot het gewenste resultaat had geleid. Uit het ontbreken van een melding terzake leid ik dan ook af dat de oproep van de familie geen succes had.

Intussen was ik wel benieuwd geworden naar dat gedicht, en dus schreef ik een paar mensen aan die het oeuvre van Nicolaas Grijp goed kennen. Het bleek dat er eerder ook in hun kring pogingen waren ondernomen om het gedicht te achterhalen. Die waren al even vergeefs geweest: “Goa der mor van uut: die iemen bennen votvlogen”.

Vandaag tussen de middag kreeg ik opeens een brainwave en bedacht dat Grijp ook wel eens op zijn Gronings Griep kon heten. Inderdaad leverde die vergroningste achternaam twee bloemleesbundels op in de bibliotheek van de Groninger Archieven, beide samengesteld door Jan Boer uit (nagelaten) werk van “Nikl. Griep”. Vervolgens ben ik opnieuw in Delpher gaan zoeken met “Nikl* Griep” en met de nadere toevoeging “iemen” kwam het gedicht daar inderdaad meteen tevoorschijn:

Iemen
(veur E.P., iemker)

Van ’t eene kerwei geit ’t noar ’t aanner kerwei,
Van ’t koolzoad gauw noar de greide:
Doar bloeide de kloaver soo soet op de klei,
En nou ben wij gasten op d’heide!

’t Geit uut en ién ’t vlieggat, met man en macht;
’t Is soeken en sugen en swaarmen,
Want as er niet waarkt wordt veur ’t noageslacht.
Dan moeten ons volken veraarmen.

As ’t blauw van de lucht over ’t sangen hen bugt,
En de wereld leit welig te fleuren,
Dan weren w’ ons geducht, want dan hemmen w’ onze nucht,
En wij duzeln van reuken en kleuren!

Ons hunnig is blank of goldgeel of bruun
En boordevol krachten veur ’t leven;
Wij swaarven wied weg over dunen en kruun, —
Nee — veur niks wordt die segen niet geven!

Ik zal niet zeggen dat het een wereldgedicht is, maar toch is het zeer bevredigend om het gevonden te hebben. Nu hoop ik nog alleen, dat iemand van de familie Poppema zich bij me meldt, die afweet van de zoekhistorie destijds. Ik ben namelijk ook nog erg benieuwd naar de foto, die bij het gedicht hoorde. Daarop staat de bijenstal van Eduard Poppema.

Alvast zeer bedankt voor uw reactie hier of per mail!

Met dank aan Tonko Ufkes en Bindert Helder voor het mee helpen zoeken.


Een eerbetoon aan Jan Steen

Hoe de Nietapster Jan Steenstraat haar naamgever eert:

Hoog in de hemelen, op de afdeling schilders, subgroep grootmeesters van de Gouden Eeuw, zit iemand sardonisch te lachen.


Gevelsteen markeert herbouw apotheek

Stond vanavond nog wat met H. na te praten in de Raamstraat, vlakbij de Herestraat, toen me deze gevelsteen in het oog sprong. Moet hem natuurlijk wel eens eerder hebben gezien, maar nu pas viel hij me echt op, dankzij het strijklicht.

De steen zal een soort eerste steen zijn geweest. Apotheek Oldeman heropende namelijk niet in 1948, maar op maandag 31 januari 1949 haar deuren op deze plek. Sinds 1932 was ze hier gevestigd geweest, maar bij de Bevrijding was het oude pand in vlammen opgegaan, zodat het bedrijf een paar jaar bij een andere apotheek in moest wonen. Daar kwam een eind aan met de oplevering van het wederopbouwpand dat er nu nog staat, een ontwerp van het architectenbureau Nijhuis & Reker. Destijds werd vooral de verkoopruimte in het pand fraai gevonden – dankzij een groot oppervlak aan glas ving die veel licht.


Intrigerende prent van Melgers

Henk Melgers – Muzikant / Musicerende boer (1926). Collectie Groninger Museum.

Het werk dat me het meest is bijgebleven van die eendaagse Ploegtentoonstelling, vorige week zaterdag in Loppersum, is de ‘Muzikant’, ook wel ‘De musicerende boer’, een linosnede van Henk Melgers uit 1926. Gelukkig heeft het Groninger Museum ook een exemplaar, zodat ik ’t hier kan tonen zonder gebruik te hoeven maken van een wederrechtelijk gemaakte foto.

Centraal in beeld van de bewuste lino staat een geconcentreerde vioolspeler. Onder de man ligt een melkkrukje, wat de suggestie wekt dat hij net is opgestaan. Hij gaat dan op in zijn muziek, die schwung krijgt.

Om hem heen een aandachtig gehoor van boerderijdieren: een paard, een koe, een haan met wat kippen en een eend. Op de achtergrond leunt een vrouw met haar ellebogen op de koe. Het zal de boerin zijn. Kijkt ze nou sceptisch, of laat ze zich meevoeren door de muziek en geeft ze zich gewonnen? Als de man muzikant is, komt hij van elders en moet hij wat van haar; als hij haar musicerende echtgenoot zou zijn, is het tafereel curieus maar arcadisch.,

De scène lijkt deel uit te maken van een groter verhaal. Melgers illustreerde ook wel boeken. Misschien stond de prent in een boek?


De eerste tien jaar van De Ploeg


Boekhandelsbevordering in ’t Fin de siècle

Uit de catalogus bij de eerste tentoonstelling van de Vereeninging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels (1881):

Advertenties van belangrijke leveranciers. Europa in al zijn heerlijkheid geschetst, en dan zo’n wrakke molen bij maanlicht:

Staaltje van Spin & Zoon, Amsterdam:

Uit een advertentie van de courant Het Nieuws van den Dag – impressie van de krantendrukkerij:

Voor ’t Jonge volkje – de voorganger van Hitweek en Aloha:

Nog zo’n catalogus, nu uit 1892:

Uit de advertentie van Het Nieuws van den Dag:

De steendrukkerij van Tresling, met een portretje van Senefelder:

Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 1733 (archief Boekverkoperscollege Groningen) inv.nrs. 116 en 117.


De gebrandschilderde ramen van de WEEVA

Dankzij een tweet van Pauline Broekema ontdek ik dat ik een serie foto’s, gemaakt in 2007 van de gebrandschilderde ramen in het Martinihotel, hier nooit geplaatst heb. Tijd om dit alsnog te doen!

Oorspronkelijk stond op deze lokatie aan het Groninger Zuiderdiep de Volksgaarkeuken, een laag gebouw uit 1871. In 1930 werd dit gemoderniseerd en hernoemd tot het Woon- en Eethuis voor Allen, onder Groningers beter bekend onder zijn  afkorting WEEVA. Volgens een van de ruiten werden de ramen geplaatst bij het 70-jarige bestaan van deze “inrichting”. Dat jubileum zal slaan op de Volksgaarkeuken – de ramen dateren derhalve uit 1941. Verder is er heel weinig documentatie over te vinden, zelfs de maker is onbekend, iets wat mogelijk samenhangt met de tijd dat ze vervaardigd werden. Ze hebben als onderwerp de manier waarop voedsel tot stand komt en met een portie onwelwillendheid zou je kunnen zeggen dat er een bloed- en bodemgeest uit spreekt. Aan bod komen fruitteelt, akkerbouw, jacht en visserij – merkwaardigerwijze ontbreekt echter de veehouderij. Of zouden die ramen verdwenen zijn?

Fruit – appels plukken:

Fruit – het wegbrengen van appels:

Fruit – peren plukken:

Fruit – peren wegbrengen:

Fruit – druiven, perziken, appels en een enkele peer, schenkkan en kaas:

Hetzelfde fruit, nu met een pompoen en een ham:

Groente – kolen:

Groente – wortels:

Groente – kolen, wortels, prei, uien, tomaten en knoflook:

Akkerbouw – ploegen:

Akkerbouw – eggen:

Akkerbouw – zaaien:

Akkerbouw – zichten:

Akkerbouw – aardappels poten:

Akkerbouw – aardappels rooien:

Jacht:

Jacht – opvliegende eenden:

Jacht – gevogelte:

Jacht – edelherten:

Visserij:


Een schoolmeester-filosoof die dagelijks de schelvisvangst voor ogen had

Schelvis, anoniem, 1560-1585. Collectie Rijksmuseum.

Schoolmeester Johannes à Brederode, die van 1646 tot 1662 in Beerta woonde en werkte, had enkele merkwaardige schilderijen aan de muur hangen, zoals blijkt uit een nooit geperfecteerde verkoopakte (1650):

“…een groot schilderije zijnde een schelvisvanck, een schilderije zijnde een schelvis, noch twee schilderijen zijnde twee troonjen…”

Aan de portretten kunnen we voorbijgaan, het gaat me om de schelvis en de schelvisvangst. Het lijkt erop dat de verzegelaar (de predikant van Beerta) meer van dergelijke schilderijen kende en daarmee doelde op een populair soort voorstellingen, net zoals bijvoorbeeld de vier jaargetijden dat waren. Voor schelvissen op zich mag het inderdaad zo zijn dat die wel meer werden uitgebeeld – het Rijksmuseum bezit een stuk of wat afbeeldingen uit de zeventiende eeuw, vooral stillevens, dus vast duidend op de vergankelijkheid – maar voor de schelvisvangst is dat absoluut niet zo, want daarvan heeft het Rijksmuseum slechts één enkele prent:

Schelvisvangst, prent door Caspar Luyken, 1711. Collectie Rijksmuseum.

Bovendien is de schelvis niet een vis die veel in de ondiepe Dollard werd gevangen – de Dollardvisserij hield zich meer bezig met grut als bot en garnaal. Schelvis was meer iets voor vissers uit Maassluis die zich met hun grotere schuiten iets verder van de kust af durfden wagen. Schelvis en schelvisvangst vormden daarmee voor de Oldambtster omgeving tamelijk exotische voorstellingen die appelleerden aan de persoonlijke smaak van meester Van Brederode zelf.

Volgens enige internet-genealogieën was Johannes à Brederode in 1608 geboren in Dokkum. Waarschijnlijk kwam hij uit een redelijk welgestelde familie, want begin 1635 schreef hij zich in als student filosofie aan de Groninger academie. Twee jaar later liet hij zich aannemen als gereformeerd  lidmaat, een standaard-voorwaarde om ergens als schoolmeester of predikant benoemd te kunnen worden. Mogelijk was hij, voordat hij naar Beerta kwam, nog schoolmeester in een andere plaats geweest.

Beerta had in de “Gouden Eeuw” dus een filosoof als schoolmeester die dagelijks een schelvis en een schelvisvangst voor ogen had. Je vraagt je af of hij daar in filosofische zin iets mee deed. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat hij die schilderijen erfde. In dat geval zou zijn afkomst misschien licht kunnen werpen op zijn bezit van deze exotische konterfeitsels.