Birds bij Wetzinge

De laatste dag van de voorlente was aangekondigd, met 18 graden celsius, de eerste kieviten en grutto’s hadden zich ook al aangediend en dus gingen we fietsen. Vanwege de filmbeelden van Hekkum en contreien op de buis diendee de bestemming zich ook al aan : Hekkum en contreien zoals Wetzinge.

Op weg erheen – Hut (bijschuur) achter boerderij aan de Kerkweg, Noodweg of Zijlvesterweg in Hoogkerk:

Vette haas die de Zijlvesterweg niet overleefd heeft:

Over de kale heg het minimaal gewelfde land in kijken bij Dorkwerd:

Over de dijk langs het Reitdiep bij Wierumerschouw:

Hekkum doet zijn naam eer aan:

Volop liefde op Hekkumer baksteen:

Op de smalle binnenwegen reden nogal wat trekkers met joekels van giertanken rond. Een dwong me het t erf van een beetje Jugendstilachtige villa op: villa Hecticum:

Opzij zag het pand er zo uit:

De naam deed me denke aan iets klassieks, dat je met hectische toestanden in verband zou kunnen brengen, maar het blijkt echter gewoon een afgeleide van de gehuchtsnaam Hekkum. De architect was een Reitsma (de zoon) en net als zijn vader vrij bekend van boowkundige ontwerpen wijd en zijd. Hij heeft hier geoefend op zijn typografie.

In het buurdorp Sauwerd nog een merkwaardig opschrift op een bak onderaan een muur. Een jongen heeft zich veel te veel in de geschiedenis verdiept en moet daarom nu huilen, want daar komt niets goeds van:

De vele strontkarren lokken nog veel meer strontvliegen die weer zwermen spreeuwen verlokken:

Je reinste Hitchcock daar bij Groot Wetsinge;

Garnwerd vanaf Hekkum of Groot Wetzinge:

Bij de (Kromme) Raken dacht ik:

En toen kregen we nog eeen kleddernat buitje over onze bolletjes.

De spreeuwen vormden intussen een povere vervanging voor de uitblijvende kieviten en grutto’s, Wat dat betreft waren we in de buurt van Hekkum wel eens gastvrijer ontvangen. Ik heb meen ik maar één kievit horen jubelen onderweg. Een voorlente is inderdaad nog niet het echte werk.


Een peerdjessteen in Fransum

Zaterdag langs het Harkema-pad voorbij Fransum fietsend, viel me vanuit de verte op dat aan de oostkant van het Fransumer kerkhof nog een boerderij stond, die ik nog nooit gecheckt had op peerdjesstenen of andere ornamenten in de achtergevel. De boerderij bleek zelf een monument uit de zeventiende eeuw: kop-halsromptype onder zadeldak tussen topgevels, Met binnen gesneden en meer eenvoudige bedstee-wanden en toegang gevend via een rococo-deur. Stenen met tekst of figuren werden niet genoemd door het Aduarder boerderijenboek (pag. 195-197), hoewel er eentje volgens een foto uit 1816 dateert. Aanemend dat de aanwezige stenen er gedrieën in serie zijn gemaakt, zullen de twee andere dan ook (ongeveer) uit die jaar stammen. Alle drie sluiten ze aan de bovenkant ook portaalbogen af. Het eerste geeft de initialen JMW en SKM, welke staan voor Jan Meinderts Wieringa en Stijntje Klasens Meinema, die in 1787 te Fransum trouwden, maar er achtereenvolgens in 1828 en 1827 zouden sterven. Intussen bestierde het echtpaar Wieringa-Meinema dus deze plaats, waar 91 + 12 = 103 grazen land onder beklemming bij hoorden. In 1799 kochten ze er nog een belendende boerderij met 41 gras bij, waarna ze enige verder afgelegen percelen weer van de hand deden. Naar toenmalige maatstaven waren het in elk geval grote boeren. 100 gras komt nu neer op ongeveer 45 hectare, al verschilt de grasmaat in de Ommelanden van plaats tot plaats..

Tot mijn verbazing zat er dus ook een peerdjessteen in de achtergevel. Hoewel de renovatie misschien wat onbeholpen is geschied, was de vormgeving dus oorspronkelijk van ca. 1816. Hoewel die Biedermeyerperiode ons wel meer peerdjesstenen heeft nagelaten, ontwaarde ik helaas nog geen specifieke stijlkenmerken. Het peerd vind ik relatief elegant.


Siuksum en de muntschat van de vrome Lodewijk

Ik moest er eigenlijk in Stedum al uit, maar de machinist maakte zoveel haast, dat ik te weinig tijd had om mijn fiets uit de trein te kunnen halen. Dus stelde ik dat maar uit tot Loppersum om zo zonder verder tijdverlies Westeremden van de andere kant te kunnen bereiken. Vanaf station Loppersum fietste ik naar Westeremden terug over de Badweg, die me onder andere langs een zoutwaterbad voerde. Uiteindelijk liep de Badweg echter dood bij een groot boerenerf met een fraaie peerdjessteen of -plaquette op de achtergevel van de boerderij die daar stond.

Het jaartal stond waarschijnlijk voor het bouwjaar. Maar de plaquette kan ook afkomstig zijn van een eerdere versie van de huidige boerderij die qua bouw vrij nieuw oogt.. Op de topografische kaarten vanaf 1992 heet die de Hijbelsmaheerd (zie links op de kaart, iets buiten het loeg of de dorspskern van Loppersum. Waarom de naamgevers voor deze naam hebben gekozen, is op basis van publicaties en archiefontsluitingen ten ene male onduidelijk. In beschrijvingen van inventarisnummers in archieftoegangen komt hij niet voor, ook ontbreekt de naam in de boeken, tijdschriften en kranten die je digitaal via Delpher kunt raadplagen. Hybelsmaheerd lijkt me zo sterk op een verzonnen spooknaam, iets voor mensen die fictie prefereren boven realiteit, al heb ik natuurlijk ook lang niet alle huisnamen en toponiemen gezien.

De enige bron die wel iets zegt over de Hijbelsmaheerd is het Wikipedia-artikel over Siuksum:

“In 1764 werd boerderij Hijbelsmaheerd (later ook wel De Wier(de) genoemd) gebouwd op de wierde. Vanwege aardbevingsschade als gevolg van gaswinning werd in 2016 het voorhuis van deze boerderij (Sjuxumerweg 54) afgebroken en in 2017 vervangen door een nieuw woonhuis in de stijl van het oude Hijbelsmaheerd.”

In 1764 lag hier dus nog een wierde, die zich anno 2024 ter plaatse lijkt te hebben verstopt onder een platte betonnen erfplaat op maaiveldhoogte. De wierde die hier pal ten westen van Loppersum lag (zie bovenstaand kaartje uit de gemeente-atlas van Kuypers, 1868) was volgens de Atlas van Acker Stratingh (tabel op p. 187) met zijn 3,6 meter hoogte na die van Eekwerd de op een na hoogste van de gemeente Loppersum. Voordat zij in 1962 De Wierde ging heten in de topografische atlassen, heette ze al eeuwenlang nog simpelweg op zijn Gronings De Wier. Maar die wier(de) had nog veel oudere, nu totaal vergeten naam: Siuksum of Sjuxum. Een naam van al voorkomt op een lijst met vastgoedeigendommen van het klooster Fulda in het Duitse Hessen, uit circa 1000.

Hoewel de wierde in de jaren rond de Eerste Wereldoorlog is afgegraven, ligt er deels nog steeds (of opnieuw?) een winkelhaakvormige weg omheen, in een iets veranderde spelling de Sjuxumerweg:

Kijken we naar de voorganger van die weg, dan lijkt die zich als een ossengang om de wierde heen te hebben geplooid. Zowel aan de noordoost- als aan de zuidwestkant vallen de meebuigende vormen op (de zwarte cirkel heb ik zelf toegevoegd).

Het Wikipedia-artikel over Siuksum maakt ook melding van een muntschat, die in 1884 op de lokatie van de wierde is gedaan. Destijds haalde dat al meerdere kranten, onder andere de Nieuwe Groninger, die wellicht wat dichter op het vuur zat dan andere kranten en misschien daarom wat meer details kon geven:

“Voor omstreeks twee a drie weken hebben de werklieden aan de Wier van mejuffr. de wed. D. S. Huizinga, te Loppersum, een niet onaardige vondst gedaan. Na voor-en-na wel een geraamte gevonden te hebben en andere voorwerpen, voor hen van mindere waarde, is voor een paar jaar ongeveer een gouden muntje gevonden, dat wij echter niet gezien hebben , maar toentertijd aan een oudheidkundige of verzamelaar van oude munten te Groningen opgezonden was.

Nu is de vondst werkelijk van meer belang en grooter. Niet minder dan twee honderd drie-en-veertig muntjes van fijn zilver weiden in een aarden, gesloten pot gevonden; de pot was zéér goed gesloten, hetzij door kunst of wel door oxydeering, dat hij door de werklieden, om den inhoud na te gaan, stuk geslagen moest worden. Al deze muntjes, waarvan zes stuks welke wij hebben gezien de zwaarte van een Nederl. gulden hebben, waren alle vrij goed geconserveerd.

Op de voorzijde vond men een kruis en een krans, waarom de inscriptie, Ludovicus Pius, dan eens Ludovicus II en dan eens Ludovicus II Pius imp., waar wij derhalve uit opmaken , dat deze muntsoort behoort uit den tijd van Ludovicus den tweede, Duitschen Keizer , zoon van Karel den Groote en derhalve uit het begin der negende eeuw. Ook de keerzijden van deze muntjes waren bijna alle gelijk , n.l. een tempel, voorzien met een kruis, en tot randschrift, althans de duidelijkste , welke wij gezien hebben , de woorden: Chistiana Felicio.

Hoe ’t ook zij, wij kunnen naar onze zienswijze de wierde van mejuffr. de wed. Huizinga tot een der grootste en der oudste in onze provincie rekenen. Uit de Kroniek is het bekend dat reeds inde zesde eeuw de terpen en wierden al zijn aangelegd onder den Koning Adgit in dit ons Fries land. Ten slotte houden wij het er voor, dat de muntjes welke zoovele eeuwen eendrachtelijk bij elkander hebben gezeten in den aarden pot, voor-en-na de reis naar den smeltkroes zullen maken, om schooner dan ooit, onder andere gedaanten te voorschijn te komen.””

De 243 muntjes vertegenwoordigden een enorm kapitaal. Waarvoor ze precies dienden, is onbekend. De zoon van Karel de Grote, oftewel Duits keizer Lodewijk de Vrome, zal er zijn aanhang op de wierde in deze Friese contreien vast heel tevreden mee hebben gestemd.

Of de doopsgezinde boerenfamilie Huizinga, tevens verwant aan de wereldberoemde, van originde Groningerhistoricus Johan Huizinga, er als landeigenaars ook iets van de muntschat hebben meegekregen, is onbekend, maar lijkt voor de hand te liggen. De drie klaverbladen die ze als prominente boeren op hun achtergevel lieten plaatsen waren overigens verre van origineel. Van de ongeveer 75 grafzerken die Pathuis voor de zeventiende en achttiende eeuw in de kerk van Loppersum noteerde, bleken er immers 29, dus een kleine 40 %, zo’n setje van een drietal klaverblaadjes te dragen (ook zonder klavertjes vier kreeg je wel eens geluk).

Wat achteraf verbaast, is hoe je in Groningerland zomaar, per ongeluk terecht kunt komen op een plek met aaneengersloten zo’n 1200 jaar geschiedenis. Een plek waar aardbevingen overheen zijn gegaan, waar ruim een eeuw geleden een prominente wierde is afgegraven en een zilverschat verdween zondar dat er een haan naar kraaide.

Hoewel, we moeten niet overdrijven: van die schat zijn nog een paar muntjes bewaard, waarschijnlijk ooit eens afgedaald van de bulk en toen als geschenk terechtgekomen in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis. Maar misschien liggen er elders ook nog wat.

Zo’n muntje van Lodewijk de Vrome, de Eerlijke en Joviale (778-840) zag er zo ongeveer uit:


In en om de kerk van Wirdum

Romaanse kerk, bakstenen uit de eerste helft van de dertiende eeuw, met op de zijmuur aan de onderkant rondbogige nissen en met aan de bovenkant een spaarveld , afgesloten door een rondboogfries (aldus Kunstreisboek van Nederland ,dat ik in in 1972 al gebruikte op fietstochten door Groningerland). Vond hem destijds nauwelijks de moeite waard, mar ben er nu eindelijk eens in geweest, en heb mijn mening moeten herzien.

Hier trouwde in 1825 mijn voorvader Albert Alberts Vondeling, zoon van een bedelaarster uit Delfzijl en zelf boerenknecht te Wirdum.

Consistoriekemer:

Detail herenbank;

stukje middeleeuwse architectuur als fresco:

Renaissance-grafsteen uit 1570 van Ballo Froma, hoveling te Wirdum, Slochteren , Ten Boer en de middelste Ruigewaard:

Detail uit de grafsteen van de fameuze jurist Diderik Frederik Johan van Halsema, eigenaar van het borgje Rusthoven, “kenner van de oude rechten van zijn land”. Het lijkt of er groensel uit de zwaardpunt spruit.

Opgewekte leeuw, gesneden door Jan de Rijk?

Familiewapen, volgens Pathuis (nrs 42376 en 4237) van de Noord-Drentse jonkers- en officierenfamilie De Sighers. De wijze waarop de boog wordt aangespannen, lijkt op een grondige voorbereiding tot suïcide:

Dekenkist uit de zestiende tot achttiende eeuw:

Als je de kerk verlaat, ontwaar je frontaal het rechthuis, waar civiele procedures werden uitgevochten en strafrechtelijke sententies werden uitgesproken. Zo’n rechthuis was vaak tevens een herberg, zoals later de gemeentehuizen vaak ook in een herberg zaten. De linker helft lijkt op een stal met doorrid, waarbij wagens of rijtuigen er aan de ene kant in konden en aan de achterkant weer uitkwamen, zodat de koetsenberijders (zoals richters) er intussen droog uit en in konden stappen. De grote ramen links en rechts van de lantaarn en links van de voordeur lijken te hebben behoord tot de zittingszaal, Rechts zal dan de woonruimte van de wedman of gerechtsdeurwaarder en diens gezin zijn geweest. Er zijn betrekkelijk weinig van deze ‘justitiepaleizen’ bewaard gebleven. Die van Bellingwolde. Westeremden en Warffum zijn er onder andere nog. Die van Finsterwolde is nog kort na 1965 gesloopt, die van Aduard is een jaar of tien geleden gerestaureerd nadat iemand de functie ontdekte:


Woldendorp e.o.

Zo kwamen we van de week ook eeer eens langs Woldendorp, waar de kerk van buiten architectonisch misschien niet zoveel te bieden heeft als die van andere dorpen, vooral sinds de bomenkaalslag van een paar jaar geleden, maar eigenlijk moet je er ook binnen zijn voor de middeleeuwse fresco’s:

Entree naar het kerkhof:

Bij de achtergelegen Heemweg door de polders naar het zuidwesten, waarschuwen kinderen automobilisten dat zij ook gebruik maken van deze weg. Of de coureurs daar even aan willen denken alstublieft. Een paar jaar geleden reed zo’n laagvlieger nog een wielrenner overhoop:

Bijenkasten in die polder:

Gezinsuitbreiding noopt een dorp verder (Siddeburen?) de inwoners tot het eisen van meer drastische verkeersmaatregelen:


Oosterdijkshorn, thans vaker Dijkshorn

Wilde enkele boerderijen in de buurt checken op paardensteentjes, maar dat bleek een vergeefse missie. Daarom de omgeving van Dijkshorn maar eens verkend.

Westerdijkshorn bij Bedum bestaat nog steeds voluit, en is bij menigeen bekend vanwege zijn eenzame toren zonder kerk. Oosterdijkshorn heeft kerk noch toren. Anders dan de zusterbuurtschap was het een verkeersknooppunt. Qua water had het een kruispunt van het Damsterdiep met enerzijds het Westerwijtwerdermaar, en anderzijds het Lustigemaar, een altijd tot enige blijmoedigheid stemmende naam. Verder kwam de Stadsweg erlangs tussen Ten Boer en Ten Post, met een klap (ophaalbrug) over de Westerwijtwerdermaar. Tegenwoordig kan je er ook nog banjeren langs een Banjerpad.

Boven en onder het Westerwijtwerdermaar richting het westen. Het dichtste bij zit de Stadswegklap. Daarachter is het Oosterdijskhornerverlaat nog net zichtbaar.

Dat verlaat is de grootste bezienswaardigheid in het huidig tijdsgewricht, nu er veel minder verkeer langs weg en water komt. Bedrijvigheid? Aan het overkant van het Damsterdiep zit Ruigstaal, het bedrijf van een kunstenaar die beelden maakt van cortenstaal:

Van staal zijn ook de twee ‘stoneyschuiven‘ van het Oosterdijkshornerverlaat:

De passerende scheepjes moesten niet een al te hoge deklast hebben, wilden ze onder de schuiven door kunnen. Dergelijke verlaten waren ooit vrij algemeen, nu zie je ze zelden meer ondat ze vervange zijn door sluizen met deuren tussen de waterpeilen:

Bij het nogal mager uitgevallen verlaatsmeestershuisje (ooit waren dat algemene, vaak goed beklante kroegen) hangt een bord met de tarieven van 1941 in het publicatiekastje: iedere doorvaart door het verlaat kostte de schipper 0,4 cent per ton , met een minimum van 30 cent voor trek- en duwboten die voorzien waren van een mechanische krachtinstallatie. Een vlot houtbalken kosstte 2 cent per balk. Kleine bootjes zonder mechanischevoortstuwing of motor waren vrijgesteld van het verlaatsgeld.

In de oorlog werd een van die opstaande schuifgeleiders door een Spitfire beschoten en getroffen, een feit dar het latere voortbestaan van dit Engelse erfgoed geenszins bevorderd heeft. Bij de restauratie van 2011 werd het memorabele gat door de aannemer verwijderd:

De Dijkshorner klap in de Stadsweg:

Aan de andere kant van het Damsterdiep zien we zo’n zwaar belast opduwertje:

Grazige weiden in de contreien:

Terug via de vrij drukke Stadsweg door Ten Boer:

Dodge vrachtwagen bij een vroeger onderkomen van gemeentewerken? Het kenteken lijkt van voren met een I aangevuld. Houden we het op A 1948, dan was het ooit van een graanhandelaar Vonck in de stad Groningen.


Boerderijenverval en zilverpronk

Doel van het tochtje langs het Damsterdiep, afgelopen zaterdag, was uiteindelijk de Groninger Zilverkamer in Appingedam, waar een expositie hing, die onder de titel ‘Metamorfose van een oud boerenland’ recent werk van de kunstenaars Marten Siegers en Regina Pijning combineerde met veelal ouder werk van De Ploeg en zilver uit de eigen collectie van die Zilverkamer. Ik kwam vooral voor de beeldende kunst en die viel me een beetje tegen. Niet zozeer het lichte, etherische werk van Siegers, als wel de zwaar aangezette bouwvallen van fotograaf Pijning, die de invloed van de NAM met zijn aardbevingsschade zwaar inwreven. Ik hou mijn bespreking daarom, met excuses aan Pijning, maar even beperkt tot Siegers.

Boerderij ‘De Kaap’ aan een doodlopende ree even ten noorden van Spijk:

Weende tussen Vlagtwedde en Sellingen:

De op het eerste gezicht zwaar beschadigd lijkende Toppingaheerd bij ’t Zandt, waarop echter bij nader inzien het gebladerte een deel van het zicht ontneemt:

De Koningslaagte bij Noorderhoogerbrug, met de skyline van de stad Groningen op de achtergrond:

Erg fraai vond ik deze weergave van de enorme boerderij Feldwerdervoorwerk nabij Kolhol (onder Spijk) met oplichtende stutten bij donkere avond:

Wat betreft het oudere werk van De Ploeg viel mijn keus op de plaats Melkema van Jannes de Vries – deze boerderij, bekend om haar gastronomie, is onlangs gerestaureerd:

De lekker vette houtsnede van een Amsterdamse Schoolwoning aan de Albert Harkemaweg in Aduard door Reinier van den Berg:

Hoewel het me daar niet om ging, toch ook even naar het tentoongestelde zilver in de Zilverkamer gekeken. Boeiend vond ik vanwege de geografische spreiding een inleidend kaartje met zilversmeden, gevestigd in Groningerland:

Duidelijk was, dat die vooral ten zuidoosten van Damsterdiep en Eemskanaal voorkwamen, in het Oldambt en de Veenkoloniën. Daar zat dus de rijkdom van onze provincie bij de dikke graanboeren, de scheepsbouwers, de reders en de coasterschippers. In de zandstreken Westerkwartier en Westerwolde schitterden zilversmeden echter door afwezigheid, omdat daar hun klandizie ontbrak.

Een bierpul met scheepjesschellingen (munten ter waarde van 5,5 à 6 stuivers, gefabriceerd in de werkplaats van de wed. H. Ridder te Groningen, 1840:

Vergat te noteren wie deze eendvogels maakte – hoe dan ook, ze zijn prachtig:

Evenals deze kwartel of patrijs?, haan en steltloper:

Tot slot het boveneind van een recent door de Zilverkamer verworven ”zwijnslepel’ met ingegraveerde afbeelding van prijsvarken wegende maar liefst 460 pond, welke lepel in 1779 aan zijn klandizie werd uitgeloofd door de varkenskoper Tjeerd Jans Lantinga uit Onderdendam (Menkeweer):


Langs ’t Damsterdiep en Rusthoven

De drie kalkovens aan de Rijksweg bij Garmerwolde, waarin de firma Wigboldus ooit schelpkalk brandde, en die sinds enkele jaren in gebruik zijn als woonruimte, staan opnieuw te koop:

Voorjaar bij Winneweer:

Bloeiend koolzaad aan de noordwestkant van Winneweer:

De klap van Wirdum, waar mijn voorvader Albert Vondeling ten tijde van zijn huwelijk in 1825 boerenknecht was:

Dikke pollen dotters op de oevers van het Damsterdiep tussen Appingedam en Wirdum:

Ook bij Wirdum:

Eindelijk even rondgekeken bij de ruïnes van tichelwerk (steenfabriek) Rusthoven:

Bij de opknapbeurt door Het Groninger Landschap kwam dit bord, door het personeel aangeboden aan de eigenaren van de fabriek, weer tevoorschijn:

DE muren van de ringover raken weer aardig overwoekerd door berenklauwen en paardenbloemen, wortelend in de uitgespoelde voegen:

Het middenterrein is niet toegankelijk wegens de voortdurende bouwvalligheid, en maar terecht ook:

Terzijde van het terrein een hekje met Franse lelies. Voor de deur van een voormalige garage staan een paar workmates:

De aanzet van de vroegere fabriekspijp:

Op het terrein ernaast vind je het vroeger borgje Rusthoven, waar vanaf 1804 de eigenaren van het tichelwerk woonden, die op dat personeelsbord hierboven staan:

Er liggen wat boomcingels omheen tegen al te veel inkijk door dat personeel:

Je kunt er aardig wandelen over de paden die het Groninger Landschap aanlegde:

Tuinkoepel:

Ook hier is weer goed te zien waarom vrije toegankelijkheid niet erg aan te raden is:

Een laatste blik op de oven met de aanzet van de fabriekspijp:

Bord met overzicht van de fabriek:

Een eindje verder aan het Damsterdiep ligt de buitenplaats Ekenstein, met op de bijbehorende schuur deze rijk bewerkte gevelsteen:

Museum Möhlmann was helaas dicht voor een ‘versterkingsoperatie die de aardbevingsschade in een paar jaar tijd moet wegwerken:’

Een oude vrouw las in de tuin in haar bijbel:

Achter haar blies een een muzikant op zijn doedelzak met dubbele schalmeien:

Voor de achterdeur hielden een griffioen en een wolf de wacht:

Gevelsteen met zwaan aan de Dijkstraat in Appingedam – Niet sonder God was zijn Lutherse? motto, dat ook aan het Martinikerkhof in de stad valt te zien. De halsband duidt waarschijnlijk op een recht van zwanendrift:

Elders in Appingedam was een stadsomroeper druk bezig met het verkondigen van zijn betaalde boodschappen:

Terwijl een panter aan de gevel van een dierenartsenpraktijk naar boven sloop. Het betreft een eigen ontwerp van de uit Gent afkomstige dierenarts Jo van Zeebroeck, die hier zijn praktijk heeft:


Oude Groninger Kerken van De Ploeg in Wierdenland

Eindelijk even naar museum ’t Wierdenl;and geweest om de Ploeg-tentoonstelling te zien. De hoogtepunten waren wat mij betreft

Ekke Kleima – Rottum, met links op de bult, waar ooit een klooster stond, het dorpskerkje:

Jan Jordens, de A-toren in de stad Groningen vanuit de Akerkstraat nabij de Grunneger Sproak, 1939. De kleuren van de toren zijn nog die van voor de grote schilderbeurt begin jaren 80, blauw en grijs (nu deels oker):

Johan Dijkstra, de kerk van Ezinge vanaf de ijsbaan Moskou, ca. 1930:

Johan Dijkstra, De kerk van Oldenzijl (tegenwoordig gelukkig zonder die afzichtelijke witte raamomlijstingen:

Jannes de Vries, de kerk van Oostum, die het meest te zien was en waarschijnlijk ook het meest geschilderd is door leden van De Ploeg. (Op dit punt begint het fietspad dwars door weilanden naar Wierumerschouw:)

Van Jannes de Vries, ben ik anders niet zo’n vreselijk groot fan, maar bij deze Sint-Janskerk van Huizinge gezien vanuit het noordwesten even na zonsopgang, is de dauw op de hooioppers bijna voelbaar:

Nog een lekker pasteuze van de kerk te Oostum door George Martens, 1948:

Tot slot deze van de kerk van Oostum door Johan Dijkstra, die ervoor plaatsnam bij de tuin van een woning aldaar:


Ommetje Engelbert

In de Oosterhaven droogt de Jantje, in 1930 van stapel gelopen als viskotter, tegenwoordig een zeilschoener (charter voor groepen en eenzaten), haar zeilen na een trip door Noord-Duitsland:

Kruispunt Eemskanaal – Nieuwe Winschoterdiep, nabij Woonschepenhaven (rechts) en Abel Tasmanflat:

Viaduct bij Driebond. Henk is in de hoogte geschreven, maar ziet het met lede ogen aan:

Het pas geopende Mountainbike Skillspark Meerstad, met een parcours en een route door een heuveltjeslandschap. Onderweg naar Engelbert kwam ik meerdere puberjongens op mountainbikes tegen, die dan waarschijnlijk hier naar toe op weg waren, zodat te concluderen viel dat dit park in een behoefte voorziet. Helm is verplicht. Desondanks deze buitenissige waarschuwingsborden:

Meerstad, met dezelfde puntdaakjes die de gemeente medio jaren tachtig absoluut niet als vervangende nieuwbouw in de Oosterpoort wilde hebben, hoewel ze daar oorspronkelijk inheems waren:

Het voormalig stoomgemaaltje (van de Grote Harkstederpolder?), tegenover het streekje de Heidenschap aan het Slochterdiep:

De buurman waardeert bezoek, mits met mate:

De joker, stadsmarkering aan de A7, naar een ontwerp van John Hejduk, doet mij vooral denken aan galg en rad, eertijds opgesteld bij menige stadsrand tot lering en exempel van het vuig gemeen::

Kuil Banden in Engelbert sponsort blijkbaar een motorrace-team met een trailer:

Het aardbevingsmonument bij de A7, zoals ontworpen door Karel Buskes. Tevens een eerbetoon aan Meent van der Sluis, wiens profiel in de scheur verwerkt zou zijn:

Bloemenrand bij bietenveld:

Engelbert – Twee van de vier stengen die van boven de staanders loodrecht omhoog moeten houden, zijn verdwenen maar deze hooimijt met aanbouw staat er nog. Dit jaar zelfs een halve eeuw, want het vaantje op het dak meldt 1973 als bouwjaar:


Queuende koeien

Melktijd bij Hekkum aan de Reitdiepdijk (slideshow):


Rondje Tinallinge

Gezicht op Bedum vanaf Westerdijkshorn zuid (Woldweg):

Op de gaslocatie Woldweg 37, Westerdijkshorn, werd afgefakkeld:

In Onderdendam was er net het Scheepsjoagen-feest geweest. Dit straatlogo doet geen recht aan het feit dat trekschuiten minder vaak zeilden:

Het koekiemonster van De Vennen:

Watermuldershuis uit 1773 (aldus de muurankers) bij het Rasquerdermaar op een plek die ‘Het Oude Watermolentje’ heet, naar een watermolen die hier in 1967 verbrand is:

Vanaf ‘de Nieuwe Til’ het Rasquerdermaar richting Baflo:

Mooie omgeving. Er voeren vrij veel bootjes over het maar en op de openbare steigertjes genoten vrij veel dagjesmensen van het mooie weer.

In Tinallinge de bakkersvijzel bekeken, waarmee ooit amandelspijs gemaakt werd. De stamper hing er vlak boven aan een spil. Of en hoe die aangedreven werd, is onbekend:

De gereconstrueerde pastorie naar het afgebroken model:

Zwaar bemoste zerk op het kerkhof van Tinallinge: de kroon boven het wapen is nog net zichtbaar:

Abbeweer – boerderij uit 1819:

In de voorgevel het wapen Van der Tuuk, met een haan, klaverblaadjes en hert dat zo graag klimmen wou, allemaal elementen die wel meer op Ommelander boerenwapens voorkomen:

In Adorp lag een zeemeermin op een slootwal te zonnen :


Arbeidershuisje Verhildersum is eigenlijk nog te luxe

De laatste keer dat ik Verhildersum bezocht, de borg bij Leens, sloeg ik om een onnaspeurlijke reden het bijbehorende arbeidershuisje over. Terwijl daar normaal nog wel mijn affiniteit ligt en minder bij de onderkomens van jonkers en boeren.

Voor een arbeidershuisje oogt het pand vrij groot en hoog. Het heeft ook vrij veel kamers (en dan heb ik de zolder nog niet eens gezien). Arbeiders woonden meest in eenkamerwoningen (1 kamer met portaaltje ahter de toegangsdeur).

Je komt hier in Leens het huisje van achter binnen via de bijkeuken met zijn plunderij zoals wastobbe en -ketel, wringer, petroleumstel en divers landarbeidersgereedschap:

Tobbe, wringer en wasbord:

Fraai beletterde emmer met de meest urgente victualiënvoorraad:

Het huisje zou ingericht zou zijn naar de situatie van rond 1900, maar die typografie is van minstens twee decennia later. In de gang hangt bovendien een curieuze oorkonde, die de gezeten boerenclub ‘Groninger Maatschappij van Landbouw’ vanaf 1948 uitloofde voor de allerlaatste hondstrouwe boerenarbeiders:

Getuige de woonkeuken van het arbeidershuisje op het Verhildersum-landgoed was er plaats voor meerdere huishoudens:

De ene tafel, met een strijkbout in de vensterbank erachter:

En de andere tafel. De pot schaft pap (zoepmbrij) en hardgekookte eieren:

Slaapgelegenheid – bedstee; scheergerei en lampetkan staat op het tafeltje:

De mooie, zondaagse kamer, waar een andere beddestee in zit. Naar mijn mening zijn hier veel teveel spullen verzameld en was een doorsnee landarbeidersinboedel heel wat soberder. Schilderijen aan de wand, of zo’n vitrinekastje voor theegoed zal je niet veel in dergelijke huishoudens hebben kunnen aantreffen (ik twijfel ook over het zwilkje). Rond 1900 hadden pendules ook meestal een rechtopstaand model – ht exemplaar op de schoorsteenmantel lijkt me uit het Interbellum (art déco). De mooie stoel in de hoek bij het raam rechts lijkt van Pander of Neerlandia uit Groningen:

In het speelhoekje op de vloer een legpuzzel en platen van Rie Cramer, die ook niet in de eerste decennia na 1900 actief zal zijn geweest:

Buiten de deur pralen geraniums in de zon:

Aan de buitenmuur van de bijkeuken hangt een ouderwets wasrek, zoals mijn moeder er ook nog een had (maar vrijwel nooit gebruikte). Achter het huis zie je bovendien een put (die bij arbeidershuizen nogal eens mandelig em dus voor gezamenlijk gebruik was):


Meidoorns bij de Wolddijk

Bij de ree of opgang naar het bezoekerscentrum van Het Groninger Landschap, waar volgende maand weer een Hunzefestival is, vormen de meidoorns een ononderbroken rij. Ik kwam er ’s ochtends wat vroeg langs, maar ’s middags moet er met warm weer een bedwelmende geur hangen:

Zowel hier als verderop aan de Wolddijk, waar de meidoorndichtheid veel minder groot is, staan ook roze exemplaren:

Stukkie dichterbij:

Niet alle bermbeheerders zijn er even verzot op. Aan het Noordwoldiger stuk van de Wolddijk staat een exemplaar waarvan minstens acht takken van de onderstam zijn verwijderd. Hier is de wufte geur als het ware van de straat weggehaald.


Van Nieuw Statenzijl naar Stad

‘Waaibie’, tuimelaar op de dijk bij Nieuw Statenzijl:

Bij de zijl is er tegenwoordig een koffietentje, ‘Bakje Doen‘. De eigenaar doet ook in kunst. Een bezoeker en zijn kooikershondje keuren hier het portret van een jonge wetterhoun:

Kopie naar het bekende werk ‘Na het bezoek‘ van Ploeg-schilder Jan Altink, dat het uitgeleide doen van een bezoeker op een boerderij in beeld bracht:

De spijsolienood van vorig jaar indachtig, zou je heel veel bloeiend koolzaad in de Dollardpolders verwachten. Dat viel tegen. Bij Nieuwolda-Oost waren wat percelen met een dun beschot, verder alleen blakend en pralend geel bij Noordbroek en, zoals hieronder, in de Reiderwolderpolder, waar de lucht ook bezwangerd was van de honinggeur:

Kostverloren, de buurtschap onder Finsterwolde. In de voortuin links een Fiat uit de jaren 60:

Voorhuis van een boerderij of rentenierswoning, in de Champagnejaren (1860-1878) gebouwd aan de Hoofdweg noordzijde in Finsterwolde:

Exotische eendvogel bekijkt elke voorbijganger met argusogen vanuit zijn slingertuin aan de zuidzijde:

Eveneens aan de Hoofdweg zz. deze rij gekandelaberde bomen:

Waarschijnlijk omdat weggehaalde bomen het eerder aan mijn zicht onttrokken, zag ik niet eerder dit snijraam in een bovenlicht aan de Goldhoorn, westkant Finsterwolde. De naam die het streekje hier sinds de Middeleeuwen draagt, is vertaald in een gouden posthoorn:

Aan de westkant van Scheemda staan deze nieuwbouwwoningen, waarvan de architectuur ontleend is aan een Amsterdamse schooltype uit de jaren dertig. Eerder waren zulke panden onverdeeld, maar deze hier herbergen twee woningen onder de mandelige kap:

Scharrelende fazantenhen bij Stootshorn:

Achterdiep, Sappemeer: