Dode op zebrapad Griffeweg
Geplaatst op: 26 april 2007 Hoort bij: Oosterpoort Een reactie plaatsen
Voorbij de Trompbrug was alles afgezet. Het wemelde van de politie. Geen zwijgzaamheid dit keer bij de aangesproken agent – er bleek iemand doodgereden door een graafmachine.
In eerste instantie meende ik dat het een fietser vanuit de Meeuwerderweg was – als Buurtoverleg hebben we jaren geleden nog zo gewaarschuwd tegen het weghalen van de stoplichten – een eindje verder hoorde ik dat het om een kind ging, en hier lees ik dat het een vrouw was die op het zebrapad liep. De chauffeur had haar niet gezien, zei hij.
Je hebt verkeerskundigen die vinden dat zebrapaden maar afgeschaft moeten worden, omdat ze onveilig zouden zijn. Maar mij dunkt dat de politie eens moet gaan toezien op naleving van ’t artikel uit het Rijksverkeersregelement, dat zebragangers tegen automobilioten beschermt.
Gevonden voorwerpen 1888/1889
Geplaatst op: 31 maart 2007 Hoort bij: Oosterpoort, Stad toen Een reactie plaatsen

27/6/1888
een paar vrouwenschoenen (J. Selis, Nieuwstraat)
een huissleutel (M. Bontje, Jacobsstraat)
18/7/1888
ragebol (Martenstraat)
zilveren oorknop (Sophiastraat)
armband met gouden sluiting (Oliemulderstraat)
zijden dameshandschoenen (Oosterweg)
stuk van een gouden oorbel (Kleine Sophiastraat)
25/7/1888
strooien jongenshoed (Jacobsstraat)
1/8/1888
zilveren reukdoosje (Meeuwerderweg)
armband met bloedkoralen (Jacobstraat)
een coupon (Boumanstraat)
een bont legerhondje (Meeuwerderweg)
5/9/1888
gouden oorijzerspeld (Houtzagersteeg)
portemonnee met enig geld (Frederikstraat)
ring met vier sleutels (Houtzagersteeg)
12/9/1888
moer van een rijtuigas (Warmoesstraat)
gouden medaillon (Sophiastraat)
19/9/1888
streng bloedkoralen met gouden kapittelstokje (Frederikstraat)
26/9/1888
gouden oorknopje (Jacobsstraat)
29/9/1888
vrouwenzijzak met enige inhoud (Meeuwerderweg)
10/10/1888
nieuw, zwart lakens vest (Cubasteeg)
zijden halsdoek (Warmoesstraat)
24/10/1888
gouden oorknop (Mauritsdwarsstraat)
rozenkrans (Nieuwstraat)
7/11/1888
penhouder (Martenstraat)
glazen bekers (Walker, Oosterweg)
14/11/1888
een zilveren sabelkwast (Lodewijkstraat)
28/11/1888
portemonnee met enig geld (Meeuwerderweg)
19/12/1888
drie streng bloedkoralen (Meeuwerderweg)
een zilveren potloodhouder (Meeuwerderweg)
huissleutel (Nieuwstraat)
25/12/1888
leren portefeuille (Warmoessstraat)
zwarte damesparaplu (Warmoestraat)
2/1/1889
vrouwenzijzak met inhoud (Martenstraat)
16/1/1889
een mantelzakje met portemonnee (Sophiaplein)
23/1/1889
gouden sigarenpijp (Frederikstraat)
zilveren dameshorloge (Cubasteeg)
tabaksdoos (Oosterweg)
castorca handschoenen (Mauritsdwarsstraat)
gedeelte van een gouden ketting (Mauritsdwarstraat)
duimstok (Martenstraat)
Bron: Nieuwsblad van het Noorden 1888/9
Met dank aan Willem Lok voor de excerpten die hij indertijd (1996) voor me maakte.
Levenslustig wijf
Geplaatst op: 9 maart 2007 Hoort bij: Oosterpoort Een reactie plaatsenBehalve de trilplaat, waarmee ze ’s ochtends ruim voor achten je bed komen opschudden, beschikken de rioolgravers bij ons in de buurt over een grote, blauwe, vierkante bak met een waterpomp. Deze is multifunctioneel inzetbaar:

Persen en zuigen, het doet onwillekeurig denken aan barensweeën, het is bijna een metafoor voor het leven zelf. Omdat ’t zoveel leven voortbrengt heeft het apparaat, hoe geblokt en weinig elegant het qua voorkomen ook mag zijn, een naam gekregen, de naam van een vrouw:

Betsies die het met deze vernoeming niet eens zijn, gelieve zich te vervoegen bij de rioolgravers van de Oosterpoort.
Geologische verkenningen in de Hendrikstraat
Geplaatst op: 23 februari 2007 Hoort bij: Oosterpoort Een reactie plaatsen
Het is dat die kabels, leidingen en kranten het beeld bederven, en er ook geen ijsklomp aan te pas kwam, maar anders zou je met een beetje fantasie kunnen beweren dat er een pingoruïne in het zandbed van de Hendrikstraat lag.

Het wegzakkende kraanwater nam straatzand mee, zette een grijs sliblaagje af op de wanden van de kuil, en etste in dat sliblaagje patronen die al een poos niet meer in de mode zijn geweest.

Qua fauna verkende een eerste pionier alreeds deze denkbeeldige pingoruïne.

Oponthoud bij de snelkassa
Geplaatst op: 10 februari 2007 Hoort bij: Oosterpoort Een reactie plaatsen

We stonden voor de snelkassa van de supermarkt en de vrouw voor ons, van een intellectueel type, hoefde alleen een sixpack Danoontjes af te rekenen. Maar ze wilde niet. Verontwaardigd hield ze de plasticgekuipte kindertoetjes omhoog, voor de neus van de kassajuffrouw. Er zaten geen dierenmagneetjes bij. En haar kinderen spaarden die. Hoe kon ze hier mee thuiskomen, klaagde ze. Volgens haar had iemand alle dierenmagneetjes van de sixpacks Danoontjes in het zuivelschap afgesloopt.
De caissière keek een tikje wanhopig en hief haar handen een eindje omhoog. Ze kon er ook niets aan doen, zei ze. De vrouw vroeg de chef erbij. Op zijn beurt riep die een vakkenvuller, om te kijken of er in het magazijn misschien nog sixpacks Danoontjes mèt dierenmagneetjes waren.
Achter me kreunde een man opzichtig. Ik keek om, recht in het geërgerde gezicht van de anders zo joviale heer B., die me laatst vertelde dat hij wel 125 euro per uur verdiende met zijn financiële adviespraktijk. Op mijn toch alleszins vriendelijke knikje wendde hij zijn hoofd af.
Na geruime tijd keerde de vakkenvuller onverrichterzake terug van zijn odyssee door het magazijn. Ik keek op de klok, in totaal waren we tien minuten kwijt met deze affaire. Het dierenmagneetjesprotest van de intellectuele mevrouw scheelde meneer B. zo’n twintig euro, rekende ik in de gauwigheid uit.
Vanmiddag checkte ik hoeveel zo’n zestal Danoontjes kost: 1,06 euro. Eronder lagen soortgelijke minitoetjes van een huismerk, acht voor 69 cent, dus 0,52 euro voor een sixpack. Voor de merknaam en die dierenmagneetjes betaal je dus relatief de dubbele prijs, en in absolute zin 54 cent extra. Waar de een reclameert om een paar dubbeltjes, derft een ander veertig maal zoveel inkomen.
En dan te bedenken dat die Danoontjes nog minder smaken ook, dan het huismerk. Een blinde test onder vier neefjes en nichtjes van me had dit als ondubbelzinnig resultaat. Eensgezind wees het van geen enkele partijdigheid te betichten panel de minitoetjes van het huismerk aan als de lekkerste.
Dia’s vogeltjepik nu bij GeenStijl
Geplaatst op: 6 februari 2007 Hoort bij: Oosterpoort Een reactie plaatsenGeenStijls’ Videoburo heeft hem nu ook ontdekt, ’t filmpie van de pijltjes gooiende raamambtenaren van de Dienst Informatie en Administratie (DIA) aan de Trompsingel.
Ook hier commentaar.
Gerechtigheid
Geplaatst op: 30 januari 2007 Hoort bij: Oosterpoort Een reactie plaatsenHet Buurtoverleg Oosterpoort laat de wijkkrant voortaan weer drukken bij stichting De Marge. Deze oude, getrouwe drukker van de Oosterpoorter bleek een stuk goedkoper dan de copieerderij. Ook gaat de wijkkrant als vanouds weer ‘de Oosterpoorter’ heten in plaats van ‘Oosterpoorter Extra’, wat het afgelopen halfjaar even de naam was. Qua formule schijnt de redactie eveneens de oude draad weer te willen oppakken, met enkele wijzigingen.
Na het nemen van dit besluit slaakte menige aanwezige in de vergadering van het Buurtoverleg een zucht van verlichting. Het maakt immers een eind aan een bijzonder vervelende kwestie.
Deze begon toen er vorig jaar een nieuwe buurtkrant naast de aloude Oosterpoorter verscheen. Omdat te voorzien viel, dat de middenstand niet in twee kranten wilde adverteren, en de kranten elkaar kapot zouden concurreren, zette de middenstandsvereniging beide uitgevers onder druk om de kranten samen te voegen. Zowel de oude drukker van de Oosterpoorter als de copieerderij die de concurrerende krant uitgaf zou een offerte inleveren om voor de drukorder van de fusiekrant in aanmerking te komen. Tot drie maal toe lag er wèl een offerte van de oude drukkerij, maar niet een van de copieerderij. Terwijl die feitelijk wel de fusiekrant mocht drukken. En dat is nu rechtgezet.
Voor meer achtergronden – zie de categorie Oosterpoort.
De moesker met het clavecimbel
Geplaatst op: 26 januari 2007 Hoort bij: Oosterpoort, Stad toen 14 reactiesOver de eerste school buiten de Oosterpoort

In de zeventiende en achttiende eeuw mocht iemand in en om de stad Groningen pas een school beginnen, als hij of zij lidmaat van de bevoorrechte gereformeerde kerk was, en een examen afgelegd had voor en een vergunning ontvangen had van de ‘scholarchen’, de commissie die namens het stadsbestuur toezicht uitoefende op het lagere en middelbare onderwijs. Deze bepalingen werden in de praktijk evenwel op grote schaal ontdoken, niet alleen door andersdenkenden, maar ook door gereformeerden. Zo was er na ca. 1690 een periode, waarin de scholarchen kwistig vergunningen uitdeelden en er een min of meer vrije vestiging van schoolhouders leek te bestaan. Dit liberale vestigingsklimaat werkte niet alleen een grote concurrentie in de hand en het lesgeven voor minder dan de afgesproken schoolgelden, maar veroorzaakte ook een gevoelig kwaliteitsverlies van het lagere onderwijs.
Anno 1730 was de situatie dermate geëscaleerd, dat zelfs de scholarchen begonnen te klagen over
“de excessive menighte der meesteren ende de weinige bequaemheydt van het grootste deel van haar”.
Het stadsbestuur stelde daarom paal en perk aan het getal schoolmeesters (m/v). Op dat moment waren er, afgezien van de 2 weeshuismeesters, 34 schoolhouders met een vergunning, waarvan er slechts 6 of 7 louter van onderwijs-activiteiten konden bestaan. Dat getal van 34 moest uitsterven tot 18 (2 per kluft = wijk). Daarnaast mochten nog 9 vrouwen (1 per kluft) scholen houden
“om de aller eerste ankomende tedere kindertjes tot sitten te gewennen ende haer het A.B. te leeren”.
Alle 27 schoolhouders zouden een additioneel tractementje krijgen uit het ‘peculium scholasticum‘ (de stedelijke schoolkas). De vroegere bepalingen over kerklidmaatschap, examinering en vergunning voerde het stadsbestuur daarbij opnieuw in en scherpte hij zelfs aan, evenals die t.a.v. de inhoud van het onderwijs. Oude schoolhouders die een vergunning hadden, mochten alleen dan doorgaan, als ze zich met goed gevolg door een predikant hadden laten onderzoeken op hun bekwaamheid in ’t godsdienstonderricht.
Het reglement van 1730 zegt niets over het schoolhouden onmiddellijk buiten de poorten van de stad. Daar bleef vooreerst het liberale vestigingsklimaat gehandhaafd, tot ook hier een uitsterfbeleid werd gewenst, misschien omdat schoolhouders zonder vergunning er een goed heenkomen zochten. In juni 1736 bepaalde het stadsbestuur dat er in de toekomst in de “voorsteden” nog maar drie schoolmeesters mochten opereren, één buiten de Here- en de Oosterpoort, een andere buiten de A-poort en de derde buiten de Boteringepoort. Deze drie mochten geen kinderen van binnen de stadswallen toelaten en kregen ook geen toelage uit algemene schoolkas. Ze moesten zich dus geheel en al bedruipen van het schoolgeld, dat ouders uit de buurt betaalden.
Het besluit van juni 1736 duidt er op dat er al onderwijs gegeven werd buiten de Oosterpoort. Dat kan kloppen, want vijf weken nadat het viel, leverde Elsien Geerts, de weduwe Basthagen, oud 70 jaar, een verzoekschrift in op het Raadhuis, waarin ze vertelde dat ze
“altijd nae de doodt van haar man school heeft gehouden buiten Oosterpoorte maar daar niet meer van kan bestaan…”
Ze verzocht “tot haar noodruft” om een wekelijkse toelage uit de algemene middelen, m.a.w. om op gelijke voet met de erkende schoolhouders in de stad behandeld te worden, hetgeen de heren van de hand wezen.
Elsiens rekest is de eerste vermelding van een onderwijsvoorziening buiten de Oosterpoort. Wat waren de achtergronden van deze onderwijspionier, waar werd er buiten de Oosterpoort school gehouden en wat moeten we ons ongeveer voorstellen bij die school?
Qua achtergrond van de weduwe Basthagen liep mijn spoor dood in Tinallinge, waar haar man Roebert Basthagen omstreeks 1694 tot koster, schoolmeester en organist werd benoemd door de op huize Weerda residerende jonker Pompejus Gruys, zich noemende ‘unicus collator’ van Tinallinge (wat betekende dat hij in zijn eentje de belangrijkste kerkelijke ambten ter plaatse mocht begeven). Buiten de lange zomer en de vakanties om vertoefde jonker Gruys meestentijds in de stad, waar hij Hoofdman (een van de hoogste rechters van Stad en Lande) was en bovendien Stadsartilleriemeester, zeg maar de baas over het Kruithuis.
In de kosterij van Tinallinge kregen Elsien en Roebert Basthagen tussen 1694 en 1703 zes kinderen, waarvan er drie al spoedig stierven. Anders dan andere kosters-schoolmeesters – zoals zijn opvolger – en ondanks een kerkelijke schorsingsbedreiging zette meester Basthagen niet zijn handtekening onder de calvinistische ‘Formulieren van Enigheid’ in het prothocol van classis (kerkvergadering) de Marne. Want jonker Gruys gaf hem nooit de beroepbrief, waarmee hij zich in de classis moest vertonen. Zoals wel meer jonkers toonde Gruys op deze manier wie de macht had in de locale kerk: hij, en niet de predikanten van de classis.
Bij gebrek aan een kerkeraadsprothocol is er weinig bijzonders te melden over het leven en werken van de Basthagen’s in Tinallinge. Net als zijn collega’s elders in de Marne zal meester Basthagen te maken hebben gehad met veel schoolverzuim, waardoor het zoeken van bijverdiensten op de borg of in de schepperij (het waterschap) noodzakelijk was, temeer daar ook het boerenwerk op de kosterij bepaald geen vetpot was. Maar over Basthagen deden er geen verhalen de ronde, zoals over zijn collega van Leens, die met de noorderzon verdween; of de vakbroeder van Saaxumhuizen, die tijdens een kerkdienst dronken was; of de pedagoog van Obergum, die op een zondag in de herberg voor lichte vrouwen op de viool speelde en die bij een bloederige vechtpartij in het plaatselijke godshuis zijn opponent de neus dreigde af te bijten.
En toch voldeed meester Basthagen niet, althans niet in de ogen van de man die hem aangesteld had. In april 1707 kreeg de schoolmeester de wedman aan de deur, die hem uit naam van jonker Gruys de gerechtelijke aanzegging deed dat hij binnen acht dagen uit de kosterij moest vertrekken
“ende sulx om redenen de E. Heer Gruis daartoe moverende”.
Met andere woorden: de koster kreeg zijn congé en de jonker beliefde het niet dit ontslag schriftelijk te motiveren.
Het kan zijn dat Basthagen aan de verkeerde zijde was gaan staan in de partijstrijd die het dorp in zijn greep had. Want Tinallinge werd beheerst door twee ‘cabalen’ of facties, die elkaar geen duimbreed toegaven. De ene partij stond onder leiding van jonker Gruys en de andere werd aangevoerd door redger (plaatselijke rechter) Scherius, een zetbaas van de Heer van Ulrum. Gruys en Scherius lagen al langer met elkaar overhoop over aandelen in de schepperij van Baflo en de collatie van en de glazen in de kerk van Tinallinge, en het conflict kwam opnieuw tot uitbarsting na het ontslag van de schoolmeester.
De redger vocht dit ontslag onmiddellijk aan en ontzegde de jonker het recht om het kosterijland te verhuren. Bovendien benoemde de redger alvast een plaatsvervangende klokkenluider, hetgeen de jonker in het verkeerde keelgat schoot. In dit conflict trok jonker Gruys in oktober aan het langste eind, door een uitspraak van ‘zijn’ Hoofdmannenkamer.
Verder was er de zaak van de wedmansverkiezing, die net als Basthagens ontslag medio april 1707 plaatsvond. Deze verkiezing was op touw gezet door ds. Vechtman, de predikant van Tinallinge, een trouw aanhanger van jonker Gruys, en werd eveneens bestreden door Scherius, die op dit punt uiteindelijk kon triomferen omdat hij nou eenmaal zelf redger was.
Intussen liepen de emoties hoog op bij een maaltijd na een wegenschouw door de scheppers van Baflo. De daar voor “schelm” uitgemaakte redger Scherius graaide de pruik van ds. Vechtmans hoofd, gooide deze het venster uit, greep de predikant vervolgens aan zijn echte haar beet en sloeg diens gezicht met de vrije hand bont en blauw, totdat een collega van ds. Vechtman tussenbeide kwam. Tegen de vrouw van de predikant, die naderhand verhaal kwam halen, sprak redger Scherius de gedenkwaardige woorden:
“Brui wegh, ghy votse, wat hebt ghy hier te doen, of ik geef u een voet in den aars”.
Van die verheffende Ommelander dorpstaferelen. Ook over het koren op het bouwland, de mest, het hooi, de “eyde” (eg) en het “etgroen” (tweede gewas op gemaaid hooiland) van de kosterij zette men elkaar de voet dwars.
Basthagen had met dit alles verder weinig te maken. Hij en zijn vrouw hielden een boeldag om van hun overbodige spullen en schulden af te komen en vertrokken richting stad. Ds. Vechtman weigerde ze naderhand een attestatie van lidmaatschap te geven, iets wat pas in 1712 zou worden rechtgezet.
Na hun gedwongen vertrek uit Tinallinge kochten Roebert en Elsien een moeskerij aan de oostzijde van de Oosterweg. De precieze datum van deze aankoop is onbekend, aangezien er geen koopakte te vinden is, maar waarschijnlijk was het in 1708 of 1709. De vorige eigenaresse van de ondergrond had enige jaren eerder namelijk de behuizing op en de “overdracht” (beklemming) van de tuin “met het insaadt, boomen, planten en plantagiën met nog een bulte hooy” van het vorige moeskersechtpaar overgenomen voor slechts 104 gulden – waarmee tevens twee van de drie jaar huurachterstand goeddeels waren ingelopen – maar ze moest zich veel moeite getroosten om dit berooide echtpaar en naderhand de weduwe ook van de tuin te krijgen. Zelf maakte ze dat niet meer mee; het zou pas haar dochter en enige erfgename lukken, eind maart 1708, dus vlak voor het zaai- en plantseizoen.
Dat er geen koopakte is, kan enerzijds gelegen hebben aan die dochter, die haar erfenis er in zo’n hoog tempo doorjoeg, dat er een zaakwaarnemer benoemd moest worden, een neef die haar onder curatèle liet stellen. Anderzijds kan men het ontbreken van een koopakte ook zien in het licht van de jarenlange verwaarlozing, waaraan de moeskerij onderhevig moet zijn geweest. Want veel zullen Roebert en Elsien Basthagen er niet voor hebben neergeteld; wellicht was het zo weinig dat het de kosten en moeite van een gang naar de zegelaar niet eens loonde.
Het nieuwe eigendom van de Basthagen’s, de derde moeskerij aan de oostzijde van de Oosterweg, was 407 roe (ruim 0,6 ha.) groot en er moest 40 gulden en 14 stuivers grondpacht per jaar voor worden betaald, precies 2 stuivers de roe (16,94 m2). Afgezet op de huidige kaart van de Oosterpoort omvatte deze moeskerij een kleine 40 passen brede strook grond tussen Oosterweg en Meeuwerderweg, gelegen langs de zuidzijde van de tegenwoordige Jacobstraat. De behuizing stond ongeveer op de plek waar zich nu de binnenplaats van Oosterweg 76 bevindt.
Twee stuivers de roe was een standaardprijs voor moeskersgrond. Met die grond was niets mis. Anders was het gesteld met de bedrijfsvoering van de Basthagens, waarbij als verzachtende omstandigheid geldt, dat het in deze tijd wel meer moeskers niet voor de wind ging. Gaf Roebert bij een collecte voor de herbouw van de half ingestorte A-kerk in 1710 de op een na grootste gift van de moeskers buiten de Oosterpoort, hetzelfde jaar nog werd hij in rechte aangesproken omdat hij een koe niet betaald had. In 1711 bleef hij in gebreke na een boeldag waarop hij zich het een en ander aanschafte en in 1712 liet de nieuwe eigenaar van de tuinondergrond vanwege achterstallige beslag leggen op gewas en inboedel. In 1712 vorderde iemand bovendien nog een oude boekschuld op, waarvoor in 1714, na maar liefst vijf maal uitstel van executie, pand gehaald zou worden in de vorm van een bed met toebehoren. Tijdens dit proces betaalde Basthagen aanvankelijk ook niet de advocaat. Het veepestjaar 1714 vormde sowieso een rampjaar voor de Basthagens, want iemand eiste geld voor zijn hooileverantie en al hun roerende goederen werden op verzoek van de grondeigenaar gerechtelijk opgeschreven voor het geval dat.
Aan deze registratie danken we een inkijkje in het huis van Roebert en Elsien. Het lijstje met hun goederen omvat afgezien van de 3 “roothaarde” koeien en het kalf o.a. een boekenkastje met enige oude boeken, een zandloper en een clavecimbel, unieke voorwerpen voor een moeskersinboedel. Uit boeken haalde iemand zijn wijsheid, als hij daar tenminste behoefte aan had, maar dan behoorde hij wel tot een zeer kleine minderheid. Een zandloper gaf van dichtbij de tijd aan, bijvoorbeeld het eind van een les. En wat moest een groenteteler in hemelsnaam met een clavecimbel? In een redelijk gegoede burgermanshuishouding kwam zo’n voorwerp nog wel eens voor, maar in deze omgeving was het volstrekt ongekend. En reken maar dat er op gespeeld werd ook, want anders was het gezien het gebrek aan liquide middelen allang te gelde gemaakt. Behoud van kostbare voorwerpen uit nostalgie kon men zich in het milieu van de Basthagens allerminst veroorloven.

De boeken, de zandloper en het clavecimbel duiden erop, dat Roebert Basthagen zich buiten de Oosterpoort niet louter bezighield met het telen van groente en het melken van zijn rode koeien. Genoemde voorwerpen kunnen weliswaar niet ondubbelzinnig bewijzen dat hij hier doorging met lesgeven, maar ze vormen er wel een stevige aanwijzing voor.
Toen de Basthagens in 1716 opnieuw in het krijt stonden bij de eigenaar van hun tuin-ondergrond, en hun goederen andermaal geregistreerd werden, bevonden de boeken zich nog steeds op hun inventaris. Zo niet de zandloper en het clavecimbel; het muziekinstrument was vervangen door een viool, wel zo goedkoop, maar niet duidend op een einde aan de muziekpraktijk van de (ex-)schoolmeester. Van de drie koeien resteerde er op dat moment nog maar één. Nieuwe elementen in de inboedel vormden een partij vlas en enige percelen garen, waaruit we kunnen opmaken dat Elsien inmiddels met spinnen iets probeerde bij te verdienen.
Vlak na deze tweede opschrijving was het dat de Basthagens 300 gulden leenden van koopman Alle Writsers. Ook verkochten ze hun moeskerij voor 700 gulden, waarbij de nieuwe eigenaren een tot dan toe ongeregistreerde, restante hypotheek à 400 gulden van dezelfde koopman Writsers uit 1710 overnamen. Vergelijken we de nieuwe prijs van het vastgoed met die van het jaar 1704 – te begroten op ruim 185 gulden – dan blijkt de waarde van de moeskerij in twaalf jaar tijd bijna vier maal over de kop gegaan te zijn, een teken dat de Basthagens er het nodige aan hadden verbeterd. Waarschijnlijk was er een nieuw huis op de tuin gebouwd.
Begin mei 1717 ontruimden de Basthagen’s dit huis. Tot Sint Jacob (25 juli) van dat jaar verbleven ze nog in een slaapstee in de stad, om vervolgens richting Wildervank te vertrekken, waar ze van hun overgebleven geld en op een krediet van een tichelaar (steenfabrikant) uit Westerlee andermaal een nieuwe woning lieten neerzetten. Hoewel ik ook hiervoor geen enkel positief bewijs kon vinden, denk ik toch dat Roebert Basthagen zich in Wildervank – een uitdijende veenkolonie met een groeiende kinderschare – probeerde te vestigen als schoolhouder, zij het niet als een officiële, maar als een bijschoolmeester. Maar ook het verblijf in Wildervank was niet gelukkig en eind 1719 keerden de Basthagens terug naar de stad, waar ze inmiddels weliswaar twee verhuurde kamerwoninkjes onder één dak in de Kostersgang hadden geërfd, maar ook weer werden achtervolgd door schuldeisers, die uiteindelijk deze woninkjes gerechtelijk zouden laten veilen.
In het kader van deze procedures is het, dat we indirect van de dood van Roebert Basthagen vernemen. Op 12 december 1719 leefde hij nog, maar op 12 maart 1720 werd zijn weduwe aangesproken op een restant huis- en tuinhuur, waarmee we het begin van haar onderwijspraktijk buiten de Oosterpoort kunnen bepalen op 1720. Overigens noemde Elsien wijlen haar man in een rekest van eind maart 1720 nog “gewezen schoolmeester”, iets wat minder in de rede zou liggen als Roebert zich na 1707 helemaal niet meer met onderwijs zou hebben bezig gehouden. Ondanks het ontbreken van echte bewijzen neem ik dan ook aan dat niet Elsien, maar Roebert de eerste schoolhouder buiten de Oosterpoort was, temeer daar uit literatuur blijkt dat schoolmeesters vaak geassisteerd, en bij afwezigheid of ziekte vervangen werden door hun vrouwen, die als weduwen ook menigmaal de scholen van wijlen hun echtgenoten voortzetten.
Als Roebert Basthagen tussen 1708 en 1716 inderdaad buiten de Oosterpoort school heeft gehouden, dan zal dat in de derde moeskerij aan de oostzijde van de Oosterweg geweest zijn. De plek waar zijn weduwe tussen 1720 en 1736 haar onderwijs aanbood blijft echter een raadsel.
Op een lijstje van Elsien’s crediteuren uit 1722 staan louter leveranciers van binnen de wallen der stad, o.a. zaadkoopman Van Alsema uit de Herestraat. Onroerend goed heeft ze verder niet meer bezeten en huurders zijn nu eenmaal een stuk moeilijker te traceren dan eigenaars.
Misschien dat Elsien school heeft gehouden in een moeskerij van een zoon of dochter. Want drie van haar kinderen (Jan, Roebert en Trijntien) kwamen terecht op een moeskerij aan de Oosterweg.
Jan Roeberts Basthagen kocht ca. 1715 de eerste moeskerij aan de oostzijde. Hij stierf echter al in 1720, waarna zijn weduwe spoedig hertrouwde. Naderhand kregen deze vrouw en haar zwager Roebert Roeberts Basthagen, voogd over de zoon uit haar eerste huwelijk, ruzie, welk conflict resulteerde in het uit haar huis nemen van die zoon. De eerste moeskerij aan de oostzijde ligt derhalve minder voor de hand als plaats waar Elsien school hield.
Roebert Roeberts Basthagen, geboren in 1696, nam na een mislukt avontuur buiten de Boteringepoort in 1723 de achtste moeskerij aan de westzijde van de Oosterweg van zijn schoonmoeder over. Deze moeskerij lag naast het groenland waarop veertig jaar later het Sterrebos zou komen, een wat excentrische lokatie voor een school.
Trijntje Roeberts Basthagen, geboren in 1703 en op haar twintigste trouwend met Jan Geerts, kwam in 1730 met deze man van Sloterdijk terug naar Groningen, waarna ze de derde moeskerij aan de oostzijde van de Oosterweg betrokken, dezelfde moeskerij die van 1708 tot 1716 het eigendom was geweest van Roebert Basthagen senior en Elsien Geerts. Van de drie moeskerijen die in handen waren van Elsiens kinderen lijkt me deze nog het meest in aanmerking te komen als plek voor haar school, tenminste in 1736.
Hierbij zou ik het kunnen laten, ware het niet dat er nog een complicerende factor is in de vorm van Elsien’s tweede huwelijk met ene Jan Hansen, welk huwelijk in februari 1724 werd voltrokken. Van deze Jan Hansen weet ik verder niets. Maar of we veel belang aan dit huwelijk moeten hechten is de vraag, gezien het feit dat Elsien zich anno 1736 nog steeds de weduwe Basthagen noemde. Wellicht heeft Hansen na hun huwelijk niet zo lang meer geleefd – Elsien was zelf op het moment van haar tweede trouwen immers ook al 58 jaar.
Tot slot nog iets over de aard van het onderwijs dat hier door Roebert Basthagen en zijn weduwe zal zijn gegeven. Wat moeten we ons daarbij voorstellen?
De plaats waar op werkdagen van acht tot elf en van één tot drie uur (behalve op woensdag- en zaterdagmiddag) lesgegeven werd, was, zoals reeds uit het voorgaande kan blijken, een moeskerij, d.w.z. niet de krappe woonkeuken met haar vuurhaard en bedsteden maar de onverwarmde en slecht verlichte schuur erachter.
Als onbesproken lidmaten van de bevoorrechte, gereformeerde kerk zullen de Basthagens zich in deze schuur niet hebben onttrokken aan de opdracht van die kerk om
“neerstige acht te geven op de tedere spruiten, die an hare sorge en opsicht toebetrouwt worden, ten eynde deselve te cultiveren voor Godt en haer eeuwigh welvaeren”.
De godsdienstige en zedelijke opvoeding vormde inderdaad het alfa en omega van het basisonderwijs in deze tijd. De lessen begonnen en eindigden met gebed. De leermiddelen bestonden voor een belangrijk deel uit psalmen, spreuken, evangeliën, (verkorte) catechismussen en andere stichtelijke lectuur. En de belangrijkste leerdoelen waren het aanleren van eerbied voor God, de overheden, de gereformeerde kerk, predikanten, schoolmeesters, ouders en alle eerlijke mensen, alsmede het afleren van vloeken, zweren, ontuchtige praatjes, dobbelen, kaarten, kijven, vechten, bijnamen geven, met gebreken spotten etc.
In methodisch opzicht was het zaak om de jongste leerlingen eerst maar eens te doen gewennen aan eenvoudig stilzitten. Vaak waren deze jongste leerlingen nog peuters. Zo heet het anno 1730 hier in de stad dat
“veele borgeren en ingeseetenen de gewoonte hadden haere jonge kindertjes, selfs van 3 à 4 jaeren, seer vroegh nae de schoolen te senden, niet soo seer om daer te leeren, als wel om niet alleen van haer niet belemmert te worden in hunne huysdiensten, maer ook om gerust te syn dat se voor een groot gedeelte van de dagh waaren in eene versekerde plaetse…”
Juist om deze reden werd in genoemd jaar ook bepaald dat er in iedere kluft van de stad een vrouw aangesteld zou worden als (bewaar-)schoolhoudster.
Of de weduwe Basthagen een zuivere bewaarschool hield weten we niet, maar het lijkt me onwaarschijnlijk gezien ’t feit dat zij voor 1736 van de schoolgelden kon leven. Zeker is dat veel schoolmeesteressen zich niet tot alleen maar bewaren beperkten en net als hun mannelijke collega’s lees- en schrijfonderricht gaven, vooral aan kinderen tot zo acht, negen jaar, die daarna gewoonlijk door de ouders van school werden genomen om aan het werk te worden gezet. In deze omgeving zal dat niet anders geweest zijn en verdwenen de meisjes in een huishouding en gingen de jongens bijvoorbeeld op een tuin assisteren.
Meestal konden die ex-leerlingen dan al wel lezen, hoe onbeholpen ook. Ze hadden dat trapsgewijs geleerd, eerst door gotische en romeinse alfabetten uit het hoofd te leren, vervolgens door wisselende letters afzonderlijk te spellen, daarna door lettergrepen in hun verband te lezen, in ’t voorlaatste stadium door teksten spellend te lezen en uiteindelijk door lezend te lezen.
Schrijven was echter een geheel andere zaak, want daaraan mochten de leerlingen pas beginnen als ze het lezen volkomen machtig waren, wat gemiddeld een jaar of drie duurde. Ook vele buiten-Oosterpoorters kwamen niet eens aan schrijven toe, getuige het feit dat ze op latere leeftijd geen handtekening of zelfs maar simpele initialen konden produceren. Het schrijfonderricht, eveneens trapsgewijs, was ook duurder, want het vergde papier, inkt en gesneden ganzeveren, materialen waarmee de schoolhouder een duit of wat extra kon verdienen.
Over rekenen doe ik maar het zwijgen toe, al leek de kennis van de cijferkunst voor moeskers geen overbodige luxe. Rest me nog te vertellen dat kinderen van de verschillende leeftijden door elkaar zaten en dat elk kind in zijn eigen tempo en hardop voor zichzelf leerde, zodat het ook in die moeskerij aan de Oosterweg een geroezemoes van jewelste geweest moet zijn.

Vallend hout
Geplaatst op: 18 december 2006 Hoort bij: Oosterpoort Een reactie plaatsenZo ziet de Joachim Altinghstraat er sinds vanmiddag uit:
En dit was voordien het beeld:
De essen waren niet ziek of zo, maar moesten weg vanwege de nieuwe riolering. In ruim een uur tijd waren ze allemaal gerooid. Er klonken motorzagen:
En een voor een gingen ze om:
De houthakselaar maakte er korte metten mee:
Wat met een pokkeherrie gepaard ging:
De laatste es was wat dikker, die trokken ze om met een touw:
Nog even met de blazer over de straat, om de snippers op te ruimen:
En klaar is Kees. Bewoners waren boos, omdat de gemeente niets van zich liet horen, maar volgens de bomenrooiers van Arbor komen er nieuwe bomen. Daar willen bewoners nu inspraak in, daarom heb ik ze de naam van de gemeentelijke stadsdeelcoördinator gegeven.
Nieuwe offertes buurtkrant
Geplaatst op: 16 december 2006 Hoort bij: Oosterpoort Een reactie plaatsenZojuist vernomen: Voor de buurtkrant gaat het Buurtoverleg, de uitgever, opnieuw twee offertes vragen. Een bij drukkerij de Marge, voor de zomer de drukker, en de ander bij de copieerinrichting, na de zomer provisioneel de ‘drukker’. Heeft de eerlijkheid toch nog gezegevierd.
DvhN is mede-verantwoordelijk voor volgende aanslag
Geplaatst op: 16 december 2006 Hoort bij: Oosterpoort Een reactie plaatsen
Wel twintig mensen had hij gesproken, zei Bram Hulzebos tegen een van zijn interviewees. Voor het ‘profiel’ dat hij over mij schreef (DvhN van vandaag) bleven er uiteindelijk zes over. De mensen die neutraal of positief over mij oordelen krijgen daarbij 19 regels, terwijl Hulzebos de negativisten 44 regels gunt. Voorwaar een ‘representatief’ portret.
Marco Agema (en niet Ageman zoals Hulzebos schrijft) van cafetaria Friet van Piet, “zou op de weblogger zijn ingereden”. Kennelijk twijfelt de immer diepgravende Hulzebos daaraan, op voorgeven van Agema. Nou Hulzebos, meneer Agema heeft me wel degelijk bijna aangereden, op 28 november jongstleden. En hij heeft dat ook met zoveel woorden toegegeven.
Bij dat geval stond ik op de hoek van de Joachim Altingstraat en de Meeuwerderweg te praten met een bezorger van de ‘Oosterpoorter Extra’, die bij die gelegenheid bevestigde dat hij niet betaald was en zonder enigerlei kennisgeving zijn ontslag had gekregen. Agema, begin dit jaar initiatiefnemer en redactielid van de concurrerende wijkkrant ‘De Neutrale’, kwam in zijn rode bestelbus langszij en begon iets door ons gesprek heen te roepen.
Omdat de ex-bezorger en ik wel uitgepraat waren en ik naar mijn werk moest, liep ik verder langs de Meeuwerderweg, over het trottoir bij de Komeet. Agema reed langzaam met me op, ik hield in, stak achter zijn wagen de Meeuwerderweg over en vervolgde mijn weg aan de andere kant van de straat. Nog steeds reed Agema langzaam met me op, intussen dingen naar me toe roepend door zijn ditmaal aan de bestuurderskant geopende bestelbusraampje: Ik moest niet zoveel praten in de buurt, of woorden van soortgelijke strekking. Ik heb Agema in weinig diplomatieke termen kenbaar gemaakt dat zijn boodschap niet aan mij besteed was, en terwijl ik ter hoogte van de bloemenzaak de Warmoesstraat overstak meende hij op me in te moeten rijden. Ternauwernood raakte hij met zijn bumper mijn knie, waarna hij bevestigde dat hij met opzet op me inreed.
Uiteraard heb ik meteen melding van dit voorval gemaakt bij de politie. Agema vertelde de wijkagent naderhand dat hij te emotioneel gereageerd had en dat het hem speet. Het was volgens hem absoluut niet de bedoeling om mij aan te rijden. Toen de wijkagent me verslag deed van dit onderhoud, viel me die reactie van Agema reuze mee, want ik dacht dat hij het hele geval zou ontkennen of bagatelliseren. Maar tegen mij persoonlijk heeft Agema zijn excuses dus nog steeds niet gemaakt, en ik vraag me nu af of zijn sorry bij de wijkagent wel meende, gezien zijn begrip voor de twee figuren die dat vuurwerk door mijn brievenbus gooiden. “Als je zulke dingen roept, kom je wel eens de verkeerde tegen”, mag hij van Hulzebos zeggen.
Bij Janine Abbring van rtv Noord ving Hulzebos bot. Hij kon hij haar nog net de uitspraak ontlokken dat ik wel eens fel uit de hoek kom. Om daar volgens zijn gewoonte zelf weer een draai aan te geven: “Een kort lontje, zeg maar”. Ook rakelt Hulzebos het akkefietje op, dat ik een paar jaar geleden met Henk Binnendijk van rtv Noord had. Zoals bekend riep Henk uiterst onaangename dingen over zijn werkgever op een internetforum, wat hij helaas niet deed onder zijn eigen naam, maar onder de mijne. Kennelijk wilde Henk niet on the record met Hulzebos praten, heel verstandig.
En dan komt Hulzebos natuurlijk weer uit bij zijn vaste gesprekspartner Erik de Boer van Copy Systems. “Ik heb hem vijf jaar geleden voor het laatst gezien”, beweert De Boer. Een leugen, want medio november was De Boer met zijn gezin op het Buurtoverleg Oosterpoort, en ook tussentijds hadden we bijzonder onaangename ontmoetingen. Over het geval van vijf jaar geleden mag De Boer nu van Hulzebos over mij beweren: “Hij had een rekening niet betaald, en begon te blaten en te schreeuwen”. Welnu, het klopt dat er een rekening niet betaald was. Dat wil zeggen een rekening voor het Buurtoverleg Oosterpoort. De Boer had wat vouwbladen voor ons gecopieerd, het liep tegen het eind van de zomervakantie, en onze penningmeester voldeed die rekening niet binnen de gestelde drie weken. Vrijwel onmiddellijk na expiratie van die betalingstermijn stond De Boer bij het Wijkpand op de stoep, en eiste met veel geblaas en geschreeuw het geld waar hij recht op had. Ik heb toen meteen onze penningmeester gebeld, en die heeft het toen ook dadelijk in orde gemaakt.
De cartoon van Pluis, getiteld ‘WIE heeft hier nou een kort lontje’, legt de schuld van de vuurwerk-aanslag eveneens bij mij. Blaming the victim, iedereen weet vast nog wel hoe het Nieuwsblad van het Noorden in de oorlog over joden schreef, wat voor fraaie tekeningen er bij zulke stukjes stonden, en hoe dat allemaal afliep. Mocht er een nieuwe aanslag op mij komen, dan acht ik het DvhN èn Bram Hulzebos mede-verantwoordelijk.
Intimidatie in de Oosterpoort
Geplaatst op: 13 december 2006 Hoort bij: Oosterpoort Een reactie plaatsenVannacht is er om 2.00 uur een stuk vuurwerk door mijn brievenbus gegooid en met een enorme knal in mijn gang ontploft. Volgens een getuige betrof het een doelbewuste actie. In de dertig jaar dat ik in de Oosterpoort woon is me zoiets nog nooit gebeurd. In aanmerking genomen dat ik na de explosie elders in de wijk géén knallen hoorde en het bovendien zo ongeveer kroegsluitingstijd was, gaan mijn vermoedens sterk in een bepaalde richting.
Na de explosie zat ik natuurlijk meteen rechtop in bed. De hele gang stond vol met een vieze, scherpruikende blauwgrijze kruitdamp, die ook de rest van mijn woning doortrok. Achter de deur lagen de snippers van het vuurwerk. Als ik niet thuis was geweest en er kranten achter de deur zouden hebben gelegen, hadden die vlam kunnen vatten en de houten vloer aan kunnen steken. De ramp was dan, met het studentenhuis boven me, niet te overzien geweest.
Afspraak is afspraak?
Geplaatst op: 13 november 2006 Hoort bij: Oosterpoort Een reactie plaatsenVoor de vakantie lag er een afspraak bij ons in de buurt. Na de vakantie moesten er twee offertes voor het maken van de wijkkrant op de vergadertafel van het Buurtoverleg liggen. Eén van drukkerij De Marge. En de ander van de copieerinrichting. In de vergadering van eind september echter, lag er slechts één offerte: van drukkerij De Marge. Desalniettemin besloot “een groepje binnen een groepje” dat de wijkkrant voorlopig bij de copieerinrichting ‘gedrukt’ zou worden. Dit bij wijze van “voorschotje”. Bovendien kreeg de copieerinrichting ook nog eens de kans om alsnog een offerte bij het Buurtoverleg in te leveren. Dan zou je dus denken dat beide offertes er vanavond eindelijk wèl zouden liggen. Maar dat bleek niet het geval. Zelden maak je een grotere trouweloosheid mee.


















Recente reacties