Tot in Australië werd er zilverpapier gespaard voor Dr. Denker
Geplaatst op: 13 januari 2016 Hoort bij: Geschiedenis, Hoogkerk, Stad toen 5 reacties“Ja, onze zilverpapier-actie gaat de wereld rond. Zij is bescheiden in onze Noordelijke provincies begonnen, maar al spoedig kwamen er ook zendingen uit andere delen van ons land. België en Engeland volgden, op verschillende schepen wordt voor mij gespaard, uit Canada ontving ik zilverpapier en deze week kreeg ik tot mijn grote verrassing een brief van mevrouw R. Kosse, Memerambi, Kingaroy Line, Queensland in Australië. Zij schreef me:
„Hierbij stuur ik u een gedeelte van het gespaarde zilverpapier. Hoe wij hier in Australië weten van uw actie? Dat zit zo. Op 10 Dec. 1948 zijn wij met de Volendam geëmigreerd. We woonden tevoren aan de Peizerweg in de gemeente Hoogkerk. Een vriendin stuurt me geregeld uw blad. Terwijl ik in het Kingaroy Hospital lag, waar op 1 October onze zoon is geboren, las ik van Uw zilverpapier-actie. Ik ben direct begonnen te verzamelen, vrienden en bekenden helpen mee en ook schoolkinderen.”
Zo wordt nu ook in Australië voor het goede doel gespaard. Onze gezamenlijke actie krijgt steeds grotere internationale vermaardheid…”
—
Bron: Dr. Denker in het Nieuwsblad van het Noorden van 5 januari 1952.
Hoe de slachtoffers van IJje Wijkstra begraven werden
Geplaatst op: 24 december 2015 Hoort bij: Stad toen 3 reactiesUit het bioscoopjournaal van 22 januari 1929. De Grote Markt stond bomvol, toen de stoet voorbijkwam:
Hun grafmonument op Esserveld, zoals het er vorig jaar om deze tijd bij stond:



Twee briefhoofden van Henri Rots
Geplaatst op: 19 december 2015 Hoort bij: Kunsten, Stad toen 1 reactieJaren 20, nog naadloos aansluitend bij de Amsterdamse School:

Jaren 30. Eigenlijk was de letter waarin hij zijn naam goot nogal retro:

Het aardige is natuurlijk het miniatuurtje van zijn pand aan de Westerhaven. Vergeleken bij de gelinkte Beeldbankfoto lijken de kleuren wel wat overdadig. Zelf bewoonde hij met zijn gezin de bovenwoning, waar hij kantoor aan huis hield:

Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 1948 (archief architect Henri Rots) inv.nr. 13: Voorbeelden van briefpapier etc.
Nogmaals de toegangspoort van de Geref. Bewaarschool
Geplaatst op: 18 december 2015 Hoort bij: Kunsten, Stad toen 1 reactieHeb vanochtend wat dossiers doorgenomen over de Kleuterschool aan de Zwarteweg. Op een ‘blauwdruk van architect Henri Rots, waarvan ik de kleuren omkeerde, ziet de voorgevel er zo uit:

Ik had hem bijna over het hoofd gezien, maar er bleek ook een nogal klein uitgevallen blauwdrukje te zijn van de verdwenen schoolpoort, die eveneens een ontwerp blijkt van Henri Rots (november 1927). Helaas zijn de lijnen hiervan niet zo scherp:

Maar er is nu wel een vergelijking mogelijk met de foto van Robert Scheltens uit 1972/1973:

De krullen en golven in de poortomlijsting stonden niet op de blauwdruk en vormden in 1927 een invulling door de maker, de “electrische smederij” S. van der Veen, Moesstraat 14 en 14a. Terwijl in Rots z’n ontwerp de school nog Bewaarschool heette, werd daar later in het poortopschrift Kleuterschool van gemaakt. De hekdeuren droegen in 1927 nog geen pinnen, en de vrij gemakkelijk doorklimbare ruimte tussen hekdeuren en poortomlijsting was nog geheel en al open. Al met al deed het oorspronkelijke ontwerp lang niet zo concentratiekampachtig aan, als de constellatie die Robert Scheltens in 1972/1973 vastlegde.
Naar ik vermoed, werd de poort destijds, in samenhang met een groter besef van de shoah, een doorn in het oog. Het vervangende hek blijkt namelijk al van 1976, toen de kleuterschool nog bestond. Er was dus geen andere gebruiker die om een andere entree vroeg. Van de drie elementen waaruit het nieuwe hek bestond, bleef overigens alleen het middelste bewaard:

Bronnen: RHC Groninger Archieven 2537-14984 (bouwdossier) en 1841-670 (schoolonderhoudsdossier). Met dank aan Peter Riem.
Een verdwenen toegangspoort in Amsterdamse Schoolstijl
Geplaatst op: 13 december 2015 Hoort bij: Kunsten, Stad nu, Stad toen 3 reacties
Foto: Robert Scheltens.
Vidimah liet me van de week deze foto van een Groningse kleuterschoolpoort zien. “Die lijkt me wel wat voor je weblog”, zei ze. En dat vond ik ook wel. Ten eerste omdat het een heel grafische foto is, die ten tweede ook nog eens de nodige associaties oplevert. Zo dacht ik bij het zien meteen: “Gij die hier binnentreedt, laat elke hoop varen”.
De foto bleek van Robert Scheltens. Hij had haar gemaakt in 1972 of 1973 op een locatie ergens in de Groningse binnenstad, vertelde hij me. Maar hij noteerde niet waar en wist ook niet meer welke plek het was.
Op dat moment had ik via de Beeldbank Groningen en Delpher al gezocht op geref[ormeerde] kleuterscholen, maar tevergeefs, want juist deze zat er niet bij. Een nieuwe zoektocht via de plaatjesmodus van Google leverde echter wèl succes op: de locatie is Zwarteweg 19. Vanmiddag ben ik er even wezen kijken en het ziet er nu zo uit:

De poort is vervangen door een ander hek, maar het achterliggende schoolgebouw staat er nog steeds. Dit blijkt een ontwerp te zijn van de later in Westerbork gefusilleerde architect Henri Rots, en werd in 1927 gebouwd in opdracht van de ‘Vereeniging tot Stichting en Instandhouding van scholen voor Lager Onderwijs op Gereformeerde grondslag’. Destijds stond deze foto in de krant:

Hoewel het toegangshek begin jaren 70 met de toevoegingen zoals dat prikkeldraad nogal concentratiekampachtig aandoet – ongetwijfeld met de bedoeling om inbrekende junkies te weren – had het gebouw bij de opening in 1927 juist een heel vriendelijke uitstraling. Het kreeg ook meteen een zeer positieve bespreking in het Nieuwsblad van het Noorden. Volgens de verslaggever was de rondleiding door Henri Rots een waar genoegen geweest:
“De school staat met haar fraaien frontgevel naar den Zwarteweg. Er voor is een ruim plein met een zandspeelplaats, terwijl aardige bankjes de kleuters gelegenheid geven te rusten. Naast het gebouw is een ruime bergplaats, terwijl op het buitenterrein nog enkele stukjes grond zijn opengehouden voor schooltuintjes.
Het eigenlijk schoolgebouw maakt een prettigen indruk. Prettig doen al dadelijk de vroolijke kleuren op den gevel aan en, wanneer men binnen komt. wordt men telkens getroffen door de frissche en wel harmoniëerende kleuren, die de architect overal aangaf. “
Exterieur en interieur komen ook aan bod op een pagina met foto’s van Jim Ernst op de Amsterdamse Schoolwebsite Wendingen. Binnen zie je prachtige details zoals de granieten vloer van de gang, het siersmeedwerk van de trappartij en een origineel glas-in-loodraam met de vermanende tekst: ‘Zijt op tijd’. Volgens architect en eigenaar-bewoner Thon Karelse, die in Hervonden Stad 2003 een artikel over het gebouw schreef, werkte Henri Rots in 1927 nog puur in de stijl van de Amsterdamse school, “terwijl het metselwerk er een minder verfijnde (Groninger) variant van is”.
Na de oorlog ging de kleuterschool De Krekels heten. In 1978 werden er bij mijn weten voor het laatst leerlingen geworven. Staat in Groningen zegt dat er later nog het Noordelijk Avondcollege in zat. Aan onderhoud werd weinig gedaan, en sommige bouwelementen zoals de hoektorentjes op het dak en verschillende ornamenten zijn mogelijk uit veiligheidsoverwegingen weggehaald. Ook verdween de originele toegangspoort.
Inmiddels was de gemeente eigenaar. Zij bood in februari 2001 het gebouw te koop aan met een woonbestemming erop. Tevens kreeg het een gemeentelijke monumentenstatus. Voor het herstel gaf de gemeente een zogenaamde Kanjersubsidie die een deel van de restauratiekosten dekte.
Terwijl de school zoveel mogelijk hersteld werd, kwam de poort er nooit weer. Als je het mij vraagt, is er zelfs geen andere foto van, dan die bovenaan dit logje.
Relatief een Eldorado, anno 1944
Geplaatst op: 7 december 2015 Hoort bij: Drenthe vrogger, Familie, Geschiedenis, Stad toen 4 reactiesBij de allereerste bijeenkomst van de Historische Vereniging Havelte, voorjaar 1990, hield een voormalige verzetsman een lezing, waarbij hij de opmerking maakte dat de gemengd gehuwde joden, die in de oorlog als dwangarbeiders aan het Duitse vliegveld te Havelte moesten werken, alleen in Nijeveen en Meppel op de koffie werden uitgenodigd. Met andere woorden: in Havelte waren ze niet welkom – omdat de bewoners van dat dorp te bang waren, of misschien zelfs te meegaand met de bezetter.
Een paar weken na die bijeenkomst, namelijk op 4 mei 1990, werd op de TV een documentaire uitgezonden: Westerbork, kamp van hoop en wanhoop. Mijn vader herkende een van de getuigen die in dat programma optraden. Deze man liep op een zomerdag in ’44 min of meer verdwaasd de Havelter Dorpsstraat op en neer en was ter kalmering door mijn grootvader in huis gehaald, waar hij ook de hele middag bleef. Blijkbaar gold dat verhaal van de verzetsman toch niet iedere Havelter. Mijn vader wist er ook nog bij te vertellen dat die getuige schoenhandelaar geweest was in de Groninger Herestraat.
Naderhand las ik het boek dat Willy Lindwer naar aanleiding van genoemde documentaire maakte. De man op wie mijn vader doelde was de ooit zeer bekende violist Benny Behr, die inderdaad in 1944 enige maanden in kamp Havelte verbleef, alvorens hij naar Westerbork gestuurd werd.
Een poos later had ik een gesprek met Bennie Behr, die toen 81 was. Uiteraard vroeg ik hem hoe de omstandigheden in kamp Havelte waren, hoe het gesteld was met de gastvrijheid van de Havelters in het algemeen en of hij zich dat oponthoud in de Dorpsstraat nog kon herinneren.
Hij deed me het volgende verhaal:
“Ik speelde in de G.O.V., de Groninger Orkest Vereniging, maar ben in 1937 naar Amsterdam verhuisd, omdat je in het westen als muzikant veel meer en betere engagementen kon krijgen. Vlak na de bezetting, in juni 1940, ben ik teruggegaan, want ik zag in Amsterdam de bui al hangen. In Groningen kwam ik in de Folkingestraat te wonen, dus midden in de jodenbuurt. In ’42 hebben ze daar iedereen weggehaald, ook mijn familie. Ik heb ze weg zien gaan, dat vergeet je niet.
Gemengd gehuwde joden, dat waren hoofdzakelijk mannen, maar de Duitsers maakten daar onderscheid in. Er waren twee groepen: die zonder en die met kinderen. Die zonder kinderen werden net als de anderen weggehaald. Als je wel kinderen had, werd je gesperrt en kreeg je een persoonsbewijs met een nummer boven de 100.000.
Er waren maar weinig gemengd gehuwden met kinderen in Groningen en onderling was er niet veel contact. Wij waren zogenaamd vrij. We moesten alleen op straat wel een ster dragen en mochten ook niet veel doen. Maar de kinderen zaten wel op school.
Doordat ik niet veel te doen had, kwam ik ook niet veel op straat. Tot midden april ’43 heb ik nog wel in Hotel Baulig in de Herestraat gespeeld, in de hotelbar, die heette ’t Luifeltje. Dat hotel was gevorderd door de bezetter, er woonden daar Duitse officieren. De baas van Baulig, Frans van Rossum, was voor de oorlog zo fout als wat, maar in de oorlog volstrekt anti-Duits. Hij had mij aangenomen; ik speelde er in een trio samen met Pippi Hart op viool en Henk Klompenhouwer op gitaar. Als we speelden zaten er in die bar altijd Duitse officieren, maar ook corpsstudenten. Er heerste daar altijd een gespannen sfeer.
Op een avond komt er een NSB-er binnen, Wagenaar, die was wel drie koppen groter dan ik en zegt tegen me: “En nu is het wel genoeg geweest hè”. Ik vroeg nogal onnozel: “Hoe bedoel je?” Hij: “Nou, je hebt dat bordje toch wel gelezen? Ik geef je vijf minuten”. De Duitsers keken toe en bemoeiden zich er niet mee. Ik ging naar boven en deed Van Rossum het verhaal. Van Rossum probeerde me nog tegen te houden: “Bennie, speel door.” Maar ik had daar weinig zin in en pakte mijn koffer. Toen ik naar buiten kwam stond er een hele haag van NSB-ers. Op dezelfde avond zijn ook Erwin Sander en Claire Hegedüs, twee Hongaarse violisten die in Hotel Willems speelden, eruit geknikkerd.
Later heb ik nog illegaal ’s avonds in de kroeg van de studentensociëteit Mutua Fides aan de Grote Markt gespeeld. Dat is toen verraden, want er waren ook foute studenten. Om één uur ’s nachts stond er toen een aantal NSB-ers voor de deur, maar die kwamen niet binnen. Er was een corpswet dat burgers er niet in kwamen en als ze d’r inkwamen dan sloegen ze die er uit. Ik kreeg toen van iemand een waarschuwing: “Bennie, je moet voorlopig hier blijven.” Even later kwam er een grote jongen naar me toe: “Ben je bang?” Ik: “Nee, maar ik wil niet opgepakt worden”. Die jongen heeft toen een groepje bij elkaar geroepen. Ze zeiden: “Laat je viool maar hier en kom maar tussen ons in mee naar buiten”. Bij de deur werd er door die NSB-ers gevraagd: “Studeer je?” Het antwoord was uiteraard ja en ik ben zo tussen die jongens in over de Grote Markt thuisgekomen.
Je was een parasiet als jood zijnde, een paria, een uitgestotene. Wat ik je nou ga vertellen, daar heb ik nachten niet van geslapen, daar heb ik een een trauma van opgelopen. Een collega van me zei: “Je moet je aangeven bij het Arbeidsbureau, dan keuren ze je en krijg je dertien gulden steun. Anders word je tewerkgesteld”. Goed, ik doe dat en op een middag moet ik in een school in de Peperstraat komen. Daar zitten allemaal gewone werklozen, geen joden, en er wordt gekeurd aan de lopende band. De dokter daar, een fouterik, laat me expres tot het einde wachten; na een paar uur ben ik als allerlaatste aan de beurt. Die dokter zegt: “Alles uit”. En toen ik daar spiernaakt stond riep hij zijn ‘assistentes’ binnen. Moet je je voorstellen: twee jonge meiden die naar je kijken en maar giechelen.
Ook van bet Arbeidsbureau, in opdracht van de SD, kwam het briefje dat ik op 15 maart 1944 in Meppel verwacht werd voor een keuring. Dat briefje kwam een week van te voren. Als ik goedgekeurd werd zou ik naar Havelte gaan om op het vliegveld te werken. Nee, er stond niet bij dat ik gedwongen was om er heen te gaan; er was geen stok achter de deur. Maar het werd wel zwaar opgevat. Mijn vriend en collega Sem Nijveen kreeg ook een oproep voor Havelte, maar die is ondergedoken. En ik weet nog dat ik bij mezelf dacht: “Daar ga je, Jan”.
We kregen een Reisegenehmigung, zeg maar een reisvergunning, en een gratis spoorkaartje. Onderweg werden we niet begeleid, nee. Ik had een rugzak mee met werkschoenen, een hele mooie witte overall en wat ondergoed en verder lepel, mes en vork. In Meppel zijn we dus met een hele hoop anderen, die overal vandaan kwamen, gekeurd door een dokter. Die keuring bleek een wassen neus: even naar je longen luisteren en dan was het goed.
Daarna zijn we naar Havelte vervoerd. De eerste nacht waren er geen bedden of niets en werd er stro gebracht; daar hebben we nog een paar nachten op geslapen. Later werd het beter en kwamen er bedden en matrassen.
In dat kamp zaten inderdaad gemengd gehuwde joden, maar ook bekeerde. Protestantse en katholieke, ze kwamen uit het hele land. Zo herinner ik me een dominee uit Utrecht, een man die wat ouwer was dan ik, hij zal een jaar of vijftig geweest zijn. Er was ook een groepje katholieke Duitse joden. Die wilden niet veel met ons te maken hebben en hielden zich wat afgezonderd.
Hoeveel mensen er in totaal gezeten hebben weet ik niet, want de vriend van mijn schoonzus zat er ook en die heb ik nooit gezien en hij mij niet. We lagen dus ver van elkaar. Laat bet in totaal vier à vijfhonderd man geweest zijn. Er was ook een afdeling in de Kop van Noord Holland, in dat andere kamp zaten er ook zoveel.
We moesten aan het vliegveld werken en ook aan een haven in Steenwijk. Ik meen vijf dagen in de week, dat in verband met de leiding die de weekenden vrij moest hebben. Er werden geen appels gehouden, nee. Wel werd er aangetreden in groepjes, voordat men naar het vliegveld ging. Maar er werden geen namen afgeroepen.
Op het vliegveld kwam het wel voor dat de bielzen de ene dag veertig meter verderop neergelegd moesten worden, waarna ze de volgende dag weer dan weer ergens anders heen moesten. Dat deden ze om je aan het werk te houden.
Die vriend van mijn schoonzus verzuchtte later soms: “Wat wij daar in Havelte gesappeld hebben…” Er zullen er inderdaad bij zijn geweest die hard gewerkt hebben. Vooral dat werk op die boten in Steenwijk, dat verslepen van die stenen, moet heel zwaar zijn geweest. Aan de andere kant werkte ook Benedict Silberman op die boten. Een teer mannetje met tere handen, waarvan ik me niet kan voorstellen dat die hard met die stenen gesjouwd heeft.
Nee, dwangarbeid in de strikte zin van het woord: daar heb ik niets van gemerkt. We moesten natuurlijk wel steeds werken. Als je lanterfantte en daarbij gesnapt werd moest je nog barder werken. Maar er werd pertinent niet geslagen, anders had ik dat wel geweten. Maar het was natuurlijk wel gedwongen arbeid.
Nou moet ik zeggen dat ik wat dit betreft ook niet de beste getuige ben. Ik heb zelf maar een paar dagen met bielsen hoeven lopen sjouwen. Twee jongens gingen voorop, ik liep in het midden en droeg bijna niks.
Na die paar dagen kreeg ik de kans om kamerwacht te worden. Op het kamp had je barakken, die waren gesplitst in kamertjes voor acht man en die veegde ik dan aan. Wat ik deed was meer een grapje, het was vrij gemakkelijk werk. Ik was als kamerwacht in het kamp bovendien zo vrij als een vogeltje in de lucht.
De organisatie en bet beheer van het kamp waren formeel in handen van de Organisation Todt, maar Duitsers heb ik er nauwelijks gezien. Misschien hielden twee of drie Duisters toezicht op het vliegveld, maar er waren veel meer Nederlanders: collaborateurs en bunkerbouwers die profiteerden van de goedkope arbeidskrachten. Het kamp stond zogenaamd onder leiding van een joodse kampcommandant, die verantwoordelijk was voor ons tegenover de Duitsers.
Op een keer kwam er een man of vier, vijf van Todt een uurtje langs om het kamp te inspecteren. Ze waren al in de haven wezen kijken en ook op het vliegveld. Ik was alleen met nog een kamerwacht achtergebleven, de rest werkte buiten. Als die Todt-mannen bij de ingang van een bepaalde barak stonden, dan stond ik aan de andere kant, zodat ze mij niet zouden zien. Anders zouden ze gezegd hebben: wat doet zo’n jongen hier, zet hem maar aan het echte werk. Ik heb me dus gedrukt.
Hoe de stemming in bet kamp was? Over het geheel vrij goed, maar verdeeld. Dat hing een beetje van je karakter af. De een was optimistisch en de ander zat bij de pakken neer. Een kennis van me, een fagottist, ook in het gewone leven al somber, was daar helemaal een treurwilg. Ik zelf moet toen vrolijker geweest zijn dan nu. Een neef van me was ook kamerwacht en we zongen de hele dag.
We hebben in Havelte ook geen honger geleden. Het voedsel was er niet slecht, dat ging ging wel, in aanmerking genomen dat bet voorjaar 1944 was. Maar ik moet zeggen dat ik een hele kleine eter ben, ik gaf van mijn pelkartoffeln ook nog twee weg. Wat ik me verder aan bijzonderbeden herinner? Met die neef heb ik, hoofdzakelijk op zondagen, thee rondgebracht, voor een dubbeltje per kop. Anders kon je er geen thee voor weer kopen, want die thee was ook nog zwart. Mijn neef haalde die via via uit Groningen. Het werd grif afgenomen hoor.
Als je ’s avonds door de barak liep zag je de meesten een kaartje leggen. Die zaten dan te klaverjassen of te een-en-twintigen. Sommige anderen schreven brieven.
Zelf heb ik in Havelte, net als later in Westerbork, viool gespeeld. In een strijkkwartet, dat onder leiding stond van Benedict Silberman. Die heb ik daar in Havelte leren kennen, dat was een hele beroemde dirigent, die voor de oorlog
Bravoure en Charme leidde – een orkest dat veel voor de VARA deed – en die na de oorlog directeur van het Promenade-orkest was. Zijn broer Rudie speelde net als ik viool in dat kwartet. Die viool was door mijn vrouw meegenomen uit Groningen. De andere leden waren Joop Cantor op cello en Leo Blom op altviool. De laatste heeft net als Silberman met stenen moeten sjouwen bij die haven.Silberman maakte ook onze arrangementen, voor die tijd hele goeie, van bestaande nummers, met name operamelodieën. Hij maakte van klassieke als het ware lichte muziek, voor ieder misschien begrijpelijk, maar heel erg moeilijk om te spelen. Silberman ging niets uit de weg. Dat loog er niet om, daar moest je fiks aan werken, dat was wel even de mouwen opstropen.
Nee, we hebben nooit buiten het kamp gespeeld. We speelden zoals op samenkomsten in een particulier huis. Als we repeteerden kwamen kampgenoten luisteren. Geweldig dat we dat konden doen ’s avonds. Niemand had daar wat op tegen, daar is nooit iets van gezegd.
De afspraak was dat we redelijk vrij konden rondlopen. We liepen ook zonder ster. Genoeg jongens maakten op zaterdag een wandelingetje naar het dorp, om een pakje sigaretten of een rolletje drop te halen. Verder had je een paar honderd meter van het kamp een soort muziektempeltje (Theehuis Faken, HP), waar je limonade en versnaperingen kon kopen. Daar is toen een bom opgevallen (13/5/1944 HP). Die sloeg een hele diepe krater van wel tien meter omvang.
Met de Havelters hadden we gewoon contact. Ik weet nog dat ik wel bij een boer De Jong kwam, hij woonde niet zo ver van bet vliegveld, aan een landweg. Ook een paar anderen kwamen daar wel over de vloer. De Jong en zijn vrouw, dat waren schatten van mensen, die hadden maling aan de Duitsers. Ze gaven ons koffie en boterhammen. Mijn vrouw is er ook een paar keer op bezoek geweest, ’s zondags. Normaliter stuurde ik elke week de boel op en kreeg het dan gewassen terug, maar die keren kwam ze langs. Ze heeft op haar manier een keer meegeholpen met het hooien op die boerderij, laten we zeggen dat ze een vorkje beeft meegeprikt. Ik zelf zal er een keer of vier geweest zijn.
Ik kwam dus wel bij mensen in Havelte op bezoek. Maar misschien hebben andere mensen andere ondervindingen gehad.
Die bezoeker bij je grootvader thuis, dat was ik niet. Dat was een neef van mij: Simon de Beer. Die had inderdaad een schoenenzaak aan het begin van de Herestraat.
Wij wisten alles. Nieuws van de buitenwereld, dat kwam allemaal heel snel door. Met de Invasie, op 6 juni, dachten we: “Nou is het in een paar dagen gebeurd.” Als ik dat vergelijk met later in Westerbork: daar hoorden we niet veel van de buitenwereld. Dat was gesloten. Wat je daar hoorde waren geruchten, verhaaltjes, praatjes.
Het vliegveld werd overdag wel eens aangevallen door gevechtsvliegtuigen, maar het kamp zelf alleen bij donker. Ze schoten dan met hun boordmitrailleurs: rekttektektektek. .. dat was een heel angstig gehoor. Als onze barakken onder vuur lagen vluchten we eruit en doken we in sloten en greppels om dekking te zoeken.
Na zo’n beschieting sta ik weer op en zie een man naast me zo achterover vallen. Dat was een dokter uit Tilburg, hij had een kogel door het hoofd gekregen en was op slag dood. Ik was helemaal in paniek (23/4/1944 HP).
Wat voor effect die aanvallen op onze stemming hadden? Och, als we juichend hoera hadden kunnen roepen, dan hadden we het gedaan. Prachtig vonden we dat, schitterend, ondanks het gevaar. Het kon ons niet hard genoeg gaan. Logisch, we dachten aan de bevrijding.
Op een keer moest ik de kamer schoonmaken van de joodse kampcommandant, die verantwoordelijk was onder de Duitse leiding – zijn naam weet ik niet meer. Ik heb toen daar wat laatjes opengetrokken en in een daarvan vond ik Reisegenehmigungen. Daar heb ik toen een bosje van gepikt en ik heb daar krabbels onder gezet. Zo kon een behoorlijk aantal van ons elk weekend naar de familie.
Ik zal het nooit vergeten. Op vrijdag 27 juli was ik op die manier met de bus naar Groningen gegaan en op zaterdagavond werd ik opgehaald, thuis in de Folkingstraat. Er was een avondklok, voor achten moest je binnen wezen, en mijn vrouw was nog even boodschappen gaan doen. Mijn dochter wilde nog even op straat spelen en liet de voordeur openstaan. Ik wist niet dat er buiten een overvalwagen stond. Opeens kwamen er een stuk of vijf SD-ers naar boven met een Grüne Polizei. Die grüne zei: “Ah, wieder eine“. En toen was ik de pineut. De buren vertelden mijn vrouw even later: “Uw man is weggehaald”.
Het kwam zo. Eén van de jongens vond toen hij vrijdags thuiskwam zijn vrouw met de groenteboer in bed. Die groenteboer was NSB-er en heeft hem verraden, gezegd dat die jongen gevlucht was uit Havelte. Ze hebben hem toen in de namiddag opgepakt en hij is doorgeslagen: op Sirnon Berkelo, dat was een sorteerder in een lompenpakhuis; op Daantje Guikema, die een fruitstal had op de markt; op Mo Kisch, op mij en op nog een paar anderen. Eén kreeg er op tijd lucht van, en is diezelfde avond nog op de fiets naar Havelte gegaan. Die konden ze niet vinden en de kampcommandant had nergens wat van gemerkt.
Toen ze boven kwamen droeg ik een jasje zonder ster, maar dat mocht, want ik zat binnen. Ik moest toen naar de achterkamer om een ander jasje aan te trekken. Ik heb me daar helemaal blindgestaard en in de zenuwen nog die Genehmigungen overgepakt naar het jasje met de ster.
Toen ik in de overvalwagen kwam, zaten er al drie man in. Met in totaal vijf anderen ben ik toen naar het Scholtenshuis gebracht, het hoofdkwartier van de SD aan de Grote Markt. Daar zwaaide de beruchte Lehnhof de scepter – die eens gezegd heeft pas gelukkig te zijn als hij uitzicht had op een rivier van jodenbloed. Op de zolder van het Scholtenshuis heb ik die Genehmigungen versnipperd en in de pot gegooid. We hebben daar de hele zondag doorgebracht. Er lagen ook twee marechaussees. Ik hoorde ze zeggen dat als er vliegtuigen zouden komen bombarderen, dat wij dan doodgeschoten zouden worden.
’s Maandags werden we overgeplaatst naar het politiebureau aan het Martinikerkbof en de woensdag daarop gingen we alle vijf naar Westerbork. We werden geboeid en wel door gewone agenten naar de trein gebracht. Die zeiden op het station: “Jongens we willen jullie wellos laten, maar spring asjeblieft niet uit de trein want dan zijn wij verantwoordelijk”.
Op 1 augustus werden we om elf uur ’s morgens door een Unterfeldwebel in een truck vanaf Assen naar Westerbork gebracht. Wat daar gebeurd is, heb je in dat boek van Lindwer kunnen lezen. Ik kwam daar in de strafbarak terecht en op een gegeven moment was er die rechtzitting met Aus der Fünten, waarop ik moest komen vertellen waarom ik uit dat kamp in Havelte naar Groningen was gegaan. Een Groninger inspecteur van politie die speciaal voor mijn geval was gekomen, fluisterde me in dat ik moest zeggen: “lch hatte so eine tiefe Sehnsucht nach meine Frau und Kinder” (ik had zo’n verlangen naar mijn vrouw en kinderen). Dat zei ik ook, en zo werd ik bis auf weiteres vrijgesteld van transport naar Polen.
Later hoorde ik dat met Dolle Dinsdag iedereen die in kamp Havelte zat naar huis mocht gaan, naar de familie. Verscheidene zijn er toen ondergedoken. Die dat in Groningen niet deden werden een maand later, in oktober 1944 weer gearresteerd en naar Westerbork gebracht.
Net als de vijf anderen die op die avond werden opgepakt heb ik in Westerbork de bevrijding meegemaakt.
Ik moet dus zeggen: het was daar in Havelte niet vreselijk. Helemaal niet toen je na de oorlog de verhalen uit het oosten hoorde. Havelte, nadat je alles te weten was gekomen, als je het vergelijkt met dat daar, dan was Havelte een Eldorado. Nee, een concentratiekamp was het niet.”
Tot zover het relaas van Bennie Behr, een van de laatste mannen die uit eigen ervaring kon vertellen over kamp Havelte. We mogen uit dat verbaal opmaken dat de omstandigheden voor de dwangarbeiders aan bet Duitse vliegveld relatief gunstig waren, dat hun bewegingsvrijheid relatief groot was en dat er wel degelijk contacten bestonden met Havelter ingezetenen. Wat dat laatste betreft had die verzetsman het bij bet verkeerde eind.
Harry Perton
Dit interview is eerder in een iets andere vorm verschenen in Onsen Spieker, het blad van de Historische Vereniging Havelte, jaargang 1993 nummer 1.
Souvenir aan een uitzicht
Geplaatst op: 6 december 2015 Hoort bij: Familie, Stad toen Een reactie plaatsenOpnieuw een foto thuisgebracht uit het ‘mapje onbekend’:

Het torentje op de achtergrond herkende ik gister opeens als het torentje van de Sionskerk, aan de Korreweg bij de Floresvijver. Gewoonlijk zie je dat torentje van de andere kant, vanaf de Floresvijver. Op deze foto zie je zijn achterkant, over de binnenplaats van het blok Korreweg-Celebesstraat-Ceramstraat heen.
Rechts op de foto zie je de achterkant van de Celebesstraat. Op de binnenplaats bevond zich de christelijke Sionsschool. De poort van die school zit aan de Celebesstraatkant en is te bereiken via een steeg aan die straat. De twee ramen rechts in het gebouw met het puntdak op bovenstaande foto, staan links om de hoek bij de schoolpoort op de gelinkte foto.
Opvolger van de Sionsschool is de eveneens christelijke basisschool ‘De kleine Wereld’. Die heeft toevallig net een filmpje op haar website staan, met wat shots vanaf het schoolplein aan de kerkzijde van de school. Daar zie je de toren zo:

De foto moet gemaakt zijn vanaf het adres Ceramstraat 24a, waar Sikke Postma vanaf 1939 woonde, terwijl mijn oudtante Annie Vondeling na hun huwelijk in 1963 bij hem introk. Hij fotografeerde niet, zij zal dus de foto hebben gemaakt. Dat moet in elk geval gebeurd zijn voor ca. 1970, want toen verhuisden ze naar Buitenpost. Mogelijk is de foto vlak voordien genomen om een aandenken te hebben aan dit uitzicht.
Toonaangevend meubelbedrijf stad krijgt hommage in Veenkoloniaal Museum
Geplaatst op: 22 november 2015 Hoort bij: Kunsten, Stad toen 2 reactiesVanmiddag is in het Veenkoloniaal Museum te Veendam de tentoonstelling over de meubelfabriek ‘Nederland’ van Jacob Huizinga opengegaan. Die onderneming, zo’n honderd jaar geleden zeer gerenommeerd en zelfs landelijk toonaangevend, was gevestigd in de stad Groningen, en bood aan zo’n honderd mensen werk.
Het was knap druk, drukker dan anders bij openingen in het Veenkoloniaal Museum, hoorde ik. Mogelijk kwam dat mede door de vele particuliere bruikleengevers die een stukje Huizinga aan de tentoonstelling hadden bijgedragen:

Vanaf een ouwe prentbriefkaart bleek een complete toonzaal van Huizinga nagebouwd te zijn:

Detail van de toonzaal – vind het Jugendstil theelichtje van mijn oma toch mooier dan deze koperen:

Hoewel Huizinga liever wat moderners maakte, leverde hij naar ieders smaak. Zo staan er buffetjes met veel tierelantijntjes:

Wat minder tierelantijntjes:

En met vrij weinig poespas, bijna zakelijk zeg maar:

De liefde Gods zit ‘m in het detail – snijwerk van vogels en kastanjebladeren:

Andere vogels en kastanjebladeren:

Duiven:

Een apart zaaltje is gewijd aan los, ruimtelijk werk van Huizinga’s meester-schrijnwerker Willem Haver. Een kikker van diens hand:

Naast een haan die me doet denken aan de hanen van Theo van Hoytema:

En een vrouw die een boek zit te lezen:

Website over Huizinga’s meubelfabriek.
Het zingt rond: de koeien hebben staarten!
Geplaatst op: 11 november 2015 Hoort bij: Stad toen 1 reactie
Sint Maarten in de Kolfstaat, Groningen. Uit: Het Noorden in Woord en Beeld van 22 november 1929.

Sint Maarten in Groningen. Uit: Het Noorden in Woord en Beeld van 21 november 1930.
Peuter voert loeigrote ganzen bij de Hamburgervijver
Geplaatst op: 3 november 2015 Hoort bij: autobio, Familie, Stad toen 2 reactiesWe schrijven augustus 1957. Ben ruim twee jaar oud, net geopereerd aan mijn luie oog, heb dientengevolge mijn eerste bril op en maak kennis met de loeigrote ganzen van de Hamburgervijver, waarvoor ik als peuter wel enig ontzag heb. Want stel je toch eens voor dat ze je in de handen bijten:

Levenslange vogelliefhebber als ik ben, wilde ik ze maar wat graag voeren. En dus stak ik mijn hand uit toen mijn vader een stuk oud brood losscheurde voor mijn moeder. Ik wil ook papa, ik wil ook. Achternicht Jansje kijkt toe:

We logeerden bij de ouders van Jansje aan de Hamburgerstraat. Of haar vader of haar moeder zal de foto’s hebben gemaakt.
Van die ganzen weet ik dus nog hoe beducht ik er voor was, Maar er is nog een veel pregnantere herinnering verbonden aan dit korte verblijf in Groningen. Bij het naar bed gaan werd er op de gang van de flat een rooiig nachtlichtje in het stopcontact gestoken, Dit gebeurde, zoals werd gezegd, tegen de angst voor het donker. Dit lampje fascineerde mij mateloos omdat we thuis niet zo’n lampje hadden. Bovendien was ik helemaal niet bang in het donker. In het besef dat de veel grotere Jansje dus wèl bang was voor het donker, sliep ik tevreden in. Dit moet ook zo’n beetje de oudste herinnering van me zijn.
Op de achtergrond van de foto zien we de CICSA of school voor Maatschappelijk Werk van Marie Kamphuis (later de sociale academie ASCA), die hier in 1954 nieuwbouw kreeg, tegenover de laatste, flatachtige bebouwing aan de Korreweg, die ook nog net zichtbaar is. Een jaar of tien geleden werd het schoolgebouw, een creatie van Jo Vegter (wiens Groningse oeuvre nogal vergankelijk bleek) gesloopt voor nieuwbouw van appartementen.
Brengen we Hamburgervijver, blikrichting fotograaf en schoolgebouw in kaart, dan blijkt dat de fotograaf keurig netjes de zon in de rug hield. Hij of zij kiekte recht naar het noorden, zoals het hoorde:

Met dank aan Wilte Mulder voor de globale positiebepaling.
Proeven van middenstandspoëzie uit de puddingfabriek
Geplaatst op: 16 oktober 2015 Hoort bij: Stad toen 3 reacties



Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 1774 (documentatie bedrijven etc.) inv.nr. 1444 (AJP ofwel A.J. Polak, Viaductstraat, Groningen) diverse notaatjes uit het Interbellum, hiervan de koppen.
De klare lijn in een VVV-krant
Geplaatst op: 13 oktober 2015 Hoort bij: Kunsten, Stad toen 1 reactieWaarschijnlijk vlak voor de Eerste Wereldoorlog verscheen een VVV-krant met deze kop:

Links een stoomschip:

Rechts een stoomtrein:

Middelen van vervoer waarmee men Groningen bereikte.
Van de hand van dezelfde tekenaar zijn verder wat gebouwen in advertenties. Zoals een bekende fietsenfabriek aan de Hereweg:

En koffiebrander en theepakker Tiktak aan het Damsterdiep.

Beide bedrijven zijn tamelijk overdreven voorgesteld, maar dat was (en is) zo de gewoonte in de reclame.
Verder de heren- en kinderkledingzaak van L. de Vries Hzn. aan het begin van de Brugstraat – met de pauwen bovenaan de voorgevel:

Maker van de tekeningen was een E. Schlette, die in 1907 ook de tekeningen leverde voor de nieuwe kop van het Zondagsblad van het Nieuwsblad van het Noorden, een kop die vooral de rust moest uitstralen die nodig was voor ongestoorde krantenlectuur alsmede kalme overdenking van het gelezene:

Uitsnede met rechts de symbolen voor kunst en nijverheid, “de hoofdbronnen onzer volkswelvaart”:

Bron van de VVV-krant: RHC Groninger Archieven, Toegang 1774 (documentatie bedrijven etc.) inv.nr. 2838.1 (Vreemdelingenverkeer).
Vergetelheid en herinnering in de Folkingestraat
Geplaatst op: 9 oktober 2015 Hoort bij: Kunsten, Stad nu, Stad toen Een reactie plaatsenEerste droom van Geschiedenisdag in daad omgezet
Geplaatst op: 6 oktober 2015 Hoort bij: Stad nu, Stad toen 4 reactiesDe Dag van de Groninger Geschiedenis, a.s. zaterdag, heeft als thema ‘Tussen droom en daad’. In 1910-1911 droomde een jongeman uit Helpman zich een vliegtuig. Dat crashte al gauw, maar een propeller bleef bewaard en die werd gister op een grote foto van het vliegtuig gemonteerd:

Naschrift donderdag 8 oktober:
Zie ook.
Grenadinelied
Geplaatst op: 25 september 2015 Hoort bij: Stad toen 3 reacties
Grenadinelied CP. RHC Groninger Archieven 1774-1445.
Calmer Polak Gzn. bracht in 1903 Grenadine op de markt en daarmee zorgde zijn bedrijf voor het eerst voor een merknaam die tot een soortnaam werd. Later kwam daar nog Ranja bij. Andere bedrijven lukte dit met aspirine en maggi.
Bovenstaand versje zal gezien ook de partiële Jugendstil-vormgeving niet lang na 1903 als bijsluiter of geschenk bij een fles Grenadine hebben gezeten.Het is getoonzet op een bekend orangistisch lied, dat vooral populair was in de achttiende eeuw.
In de kop van het liedvel vinden we als souvenir aan oud-Groningen een evocatie van de Poelepoort, die in 1828 werd afgebroken. In zijn vorm was die poort laat-middeleeuws. Op de verdieping zat een stadsgevangenis voor burgers. Zij verdienden een iets beter onderkomen dan gewone ingezetenen zonder burgerrecht. Die verdwenen in het Rozendal of het Pontje.

Recente reacties