Stadssmid na misval ook zakelijk uit de gratie
Geplaatst op: 5 juni 2014 Hoort bij: Stad toen Een reactie plaatsenLang geleden heeft Beno Hofman het verhaal eens uitgeschreven van de smid Lambert Elvering, die in 1696 op overspel betrapt werd. Terwijl de magistraat Elvering veroordeelde tot een boete van 300 daalder, zette de kerkeraad hem af als diaken en schorste hem bovendien als lidmaat, zodat hij het avondmaal niet meer mocht bijwonen.
Wat in Beno’s verhaal buiten beeld bleef was de zakelijke kant van Elverings déconfiture. Tijdens de zaak werd Elvering “stadssmid” genoemd, wat niet wilde zeggen dat hij op de loonlijst van de stad stond, maar wèl, dat hij de stad het een en ander aan ijzerwaren leverde (van spijkers en hang- en sluitwerk tot brugleuningen). In die rol komt Elvering veelvuldig voor in de stadsrekeningen. Uit de rubriek geleverd ijzerwerk in die rekeningen noteerde ik de waarde van Elverings leveranties en ook de totale waarde van al het geleverde ijzerwerk, om zo die bedragen tegen elkaar af te kunnen zetten.
Eerst de nominale waarde van Elverings leveranties:

Omstreeks 1670 was Elvering al smid, maar hij genoot nog niet meteen het volle vertrouwen van de stad. Het gros van het geleverde ijzerwerrk kwam in die tijd nog van Jan Geerts Wildervanck. Vanaf de tweede helft van de jaren 1670 leverde Elvering de stad echter gemiddeld voor zo’n 1000 à 1500 gulden per jaar aan ijzerwaren. Dat waren flinke bedragen, als je bedenkt dat iemand van 125 à 150 gulden een jaar kon leven. In de jaren 1685 en 1690 komt Elverings naam niet in de stadsrekeningen voor, maar in die jaren besteedde de stad überhaupt weinig aan ijzerwerk (in beide jaren nog geen 400 gulden). Vlak voor Elverings misval en afstraffing beleefde hij zijn fijnste jaren qua hoogte van de rekeningen die hij bij de stad mocht indienen. In 1696, het jaar van zijn misval, halveerde het bedrag al meteen, de bedragen erna doen denken aan restpostjes of achterstallige rekeningen, en tussen 1699 en 1703 gunde de stad hem helemaal niets meer. Ook de bedragen aan het eind van zijn leven waren maar marginaal, vergeleken bij die van de hoogtijdagen. In 1705 of 1706 stierf Elvering, want het geringe postje van 1706 staat op naam van zijn weduwe.
Uit de grafiek blijkt, kortom, dat Elvering ook zakelijk helemaal uit de gratie was. Na zijn veroordeling en afzetting wegens overspel besteedde de stad nog maar heel weinig bij deze zondaar.
Een en ander krijgt nog wat meer reliëf door de waarde van Elverings leveranties af te zetten tegen de totale waarde van het aan de stad geleverde ijzerwerk (dus inclusief dat van andere leveranciers). Percentueel kwam Elverings aandeel neer op:

Van 1677 tot 1693 leverde Elvering vaak 80, 90 procent van al het ijzerwerk dat de stad nodig had. In 1694 en 1695 was hij zelfs (praktisch) alleenvertegenwoordiger van de branche. Begin april 1696 werd hij in hoger beroep veroordeeld en dat jaar halveerde meteen zijn aandeel, terwijl er daarna vrijwel niets van overbleef. Ook los van de zware boete rekende de stad hem zijn delict zeer zwaar aan.
Vrijwel zeker werd het voorbeeld van de stad gevolgd door institutionele klanten waarop de stad toezicht uitoefende, zoals kerken, gast- en weeshuizen en scholen. De vraag is of ook particuliere klanten het lieten afweten. Ik denk van wel. Als de stad de producten van een bepaalde ambachtsman betrok, leverde hem dat goodwill op. Ging de stad zijn deur voorbij, dan lieten allicht ook allerlei gewone klanten zich niet meer zien. Zij wilden evenmin worden geassocieerd met zo’n schuinsmarcheerder. Uit het morele drama van de stadssmid vloeide zo een zakelijk drama voort.
Pruimtabak van Gruno door pure intimidatie aan de man gebracht
Geplaatst op: 29 mei 2014 Hoort bij: Stad toen 1 reactie
(1929)
Een eenrittenkaartje van het GVB
Geplaatst op: 28 mei 2014 Hoort bij: autobio, Stad toen 3 reactiesDeze zat tussen paperassen van mijn vader:

Ik denk niet dat hier veel van bewaard zijn? Hoewel er een datum en expiratietijd op dit exemplaar staan, ontbreekt jammer genoeg het jaartal. Ik vermoed echter dat het uit de jaren zestig of begin jaren zeventig stamt. Destijds lagen zulke kaartjes bij alle bushaltes, vooral bij het Hoofdstation, Verhoudingsgewijs lijkt me de ritprijs trouwens vrij hoog.
Achterop staat, naast een reglementje, reclame voor Tiktak, dat door een misverstand een logo met een klok nam:

De westelijke ingang van het Stadspark bij Peizermade
Geplaatst op: 23 mei 2014 Hoort bij: Drenthe, Stad toen 3 reacties
Een collega van me verbaasde zich van de week over deze en een soortgelijke betonpaal bij de Groningerweg (of N372) ter hoogte van Peizermade. Het setje kloeke palen markeert het uiteind van een lange, min of meer rechte bosstrook, die via de volkstuinenstrips van de Bruilweering naar het Stadspark voert. “Het is daar bij Peizermade toch helemaal geen Stadspark?”, aldus mijn collega: “Het is er niet eens gemeente Groningen. Weet jij hoe dat zit en wanneer die palen daar neergezet zijn?”
Dat laatste kon ik op basis van stijl en belettering nog wel beredeneren: de palen moeten er in het Interbellum gekomen zijn. Het stond me bij dat ik hier al eerder een gedachtenwisseling over had gehad, maar daar kon ik de vinger niet goed op leggen. En omdat de vraag me niet losliet, besloot ik er ’s avonds een Delpher-query aan te wijden.
Het eerste dat ik met de termen Peizerstraatweg + Stadspark + ingang vond, was een verslag van de algemene ledenvergadering van de Vereniging Stadspark in het NvhN van 30 april 1925. Daarin wordt er melding van gemaakt dat er twee secundaire toegangswegen tot het Stadspark opgeleverd zijn:
“Op de sierlijke bruggen en op den zuidelijken wandelweg naar den Peizerweg wordt de aandacht gevestigd De plantsoenen zijn ook hier gereed gekomen, evenals de brug over het Eelderdiep zoodat wij staan aan den vooravond van den dag, waarop deze weg geheel in gebruik kan worden genomen. Dank zij den onvolprezen heer Leonard Springer mag van een „park” worden gesproken, dat zïch als verlengstuk daar uitstrekt ten westen van het Stadspark. Ook de weg en zijn toegang bij den Peizerstraatweg ter hoogte van het café Mensinga werden voltooid.”
Dat café Mensinga, ook wel Parkzicht, stond min of meer op de plek waar nu de KPN-antennetoren staat. Dat is dus een andere entree/uitgang, namelijk die bij de toegangsweg welke tegenwoordig Campinglaan heet. De andere weg, de westelijke waar het hier om begonnen is, kreeg in zich een brug over het oude Eelderdiepje. Momenteel liggen er twee bruggen in, omdat er eind jaren twintig, parallel aan het oude Eelderdiep, nog het Omgelegde Eelderdiep bij kwam.
De westelijke toegangsweg tot het Stadspark kende dus net als het Stadspark een beplanting die door landschapsarchitect Leonard Springer was ontworpen. Deels liep ze over grond van de gemeente Eelde (nu Tynaarloo). Wat verder in Delpher sonderend, bleek tot mijn verrassing, dat de grond hier in 1923 door de gemeente Groningen gekocht was voor het Stadspark. Vermoedelijk zijn dan beide betonpalen bij de westelijke ingang ook uit de stad Groningen afkomstig. Het zou me absoluut niet vreemd voorkomen, als hun ontwerp van Siebe Jan Bouma zou zijn.
Overigens herinnerde ik me dankzij de zoekerij ook, waar ik die eerdere gedachtenwisseling vinden moest: bij het lemma Peizermade van de Plaatsengids. Ruim een jaar geleden verbaasde zich daar een Wim Bongertman over de stenen palen:
“Was hier vroeger de ingang van het stadspark? Dat is dan wel vreemd omdat het stadspark toch echt een park is en na deze steen geen spoor te vinden is van een park.”
Ik giste toen al dat de stenen er gelijk met het Stadspark waren gekomen, “waarschijnlijk om de kortere weg voor fietsers te markeren”. Een antwoord dat ik gemist had, was intussen dat van P. D. Schoonenberg op 1 december jl. Hij bevestigde al vanuit zijn eigen geheugen dat het om een officiële toegangsweg tot het Stadspark ging, die in eigendom was van de gemeente Groningen, en dat er oorspronkelijk sprake was van een parkaanleg met de vijvers en rododendrons, die je nu nog wel kunt zien, al wordt de bosstrook dan in tegenstelling tot vroeger aan de natuur overgelaten.

Stadsgeschiedenis volgens Erik Wielaert
Geplaatst op: 20 mei 2014 Hoort bij: Stad toen 5 reactiesVorige week werden aan de Grote Markt oostzijde de panelen onthuld met de stripachtige tekeningen die Erik Wielaert maakte van hoogtepunten uit de geschiedenis van de stad. Een van diens aangevers was stadsarcheoloog Gert Kortekaas, en dat kan je merken.
Ongeveer 1600 voor Christus: jagers nemen hazen te grazen met pijl en boog:

Groningen in 1100 – de Martini heeft nog geen toren en de Walburg staat er nog. Deze prent is duidelijk geïnspireerd door die van Ulco Glimmerveen:

Wielaert maakt bij voorkeur wat drukkere scènes, die daarom nog niet perse mooier hoeven te zijn. Of er in 1475 al dergelijke marktkramen waren? Op de achtergrond verrijst de Martinitoren:

Het Rampjaar 1672, Gruno’s volk viert feest na de aftocht van Bommen Berend, die dat vanuit de linker bovenhoek knarsetandend aan moet zien:

In 1917 begroette men volgens Wielaert met vreugde de komst van de elektrische tram aan de oostzijde van de Grote Markt (weet nou zo net niet of men zo vrolijk gestemd was in dit oorlogsjaar, maar vooruit):

De Bevrijding (1945), Trees staat alreeds te zoenen met haar Canadees:

In 2012 vindt een archeologe de pijlpunt terug, waarmee die prehistorische hazen zijn geschoten. Haar mannelijke collega, in wie wij stellig Gert Kortekaas menen te herkennen, legt iets uit over het middeleeuwse Cruoninga:

Eigenlijk een Fremdkörper in een historische serie, maar het volgende plaatje speelt in de toekomst, als dat Forum klaar is. Dan is het ook uit met de geschiedenis, want die wordt dan afgeschaft met een bedankje voor de bewezen diensten. In het Forum is voor haar geen plaats:

Souvenir met gevleugelde wielen
Geplaatst op: 15 mei 2014 Hoort bij: Geschiedenis, Stad toen 2 reactiesMijn kamergenoot bekeek vanmiddag recente aanwinsten van de Groninger Archieven, dit met het oog op een kleine presentatie in de hal. Onder andere kwam dit vetlederen album tevoorschijn, dat een gevleugeld wiel op zijn voorkant draagt:

Eerst denk je dat het een receptie-album is, maar er staan alleen maar net afgeschreven namen in een enkel handschrift in. Terwijl een receptie-album zeer ongelijke handtekeningen èn gebruikssporen bevat. Het is dus nog maar de vraag of er überhaupt een receptie voor deze spoorwegjubilaris is geweest:

Op een volgende blad vinden we dat controleur D. Schuitema dit souvenir kreeg aangeboden door het personeel. Onder de bloemen zien we opnieuw een gevleugeld wiel, zij het in een wat andere uitvoering dan op het omslag:

In deze vorm komt het gevleugelde wiel overeen met een ornament dat het Groninger Hoofdstation bekroont:

Schuitema moet een aardig stuk spoorweghistorie hebben meegemaakt. Hij trad in dienst toen Groningen nog maar een paar jaar een directe lijn naar het westen had.
—
Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 2698 inv.nr. 2: Album aangeboden aan D. Schuitema, controleur der lopende dienst bij de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen te Groningen, ter gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum, 1898.
Het beeld van de Drentsche Laan
Geplaatst op: 11 mei 2014 Hoort bij: Stad toen Een reactie plaatsenIn de jaren 1841–1843 had je een beddenwinkel in de Gelkingestraat waar “de Drentsche Laan” uithing:

De Drentsche Laan was wat nu de Peizerweg is en vanouds de zomerweg door het laaggelegen landerijen ten westen van de stad naar Eelde en Peize. Als het uithangbord niet alleen tekstueel was, maar ook visueel, dan moet het beeld dat het bood, voor de klant min of meer karakteristiek en herkenbaar zijn geweest. Maar hoe zag die Drentsche Laan er destijds dan uit?
Van een laan mogen we aannemen dat zij omzoomd is met bomen. De Drentse Laan was, op een dubbele kniebocht na, lang en praktisch recht. Zoveel valt nog met enige zekerheid te zeggen.
Beeldmateriaal is er veel later pas. Onlangs postte HJRNoorden wat foto’s uit 1935 van de Peizerweg. We zien inderdaad een lange rechte laan, omzoomd met jonge eiken, die echter al wel zo hoog opgeschoten zijn dat ze de weg overhuiven, wat er op warme zomerdagen een aangename koelte gaf. Een blik op de zuidkant, ik denk op het stuk land waar je nu de moderne Drentse Laan met zijn rietgedekte villaatjes vindt:
De weg was op zich vrij smal, het lijkt erop dat er schelpenpaadjes onmiddellijk naast lagen voor voetgangers. Langs de noordkant liep het spoor voor de Drachtster tram:

Ook in 1935 was er maar weinig bebouwing. Een boerderij aan de zuidkant, een man staat op straat, een jongen in overall zit op de leuning van het brugje en draait zich net om:

In 1840 moeten bomen eveneens het beeld bepaald hebben. Wat voor bomen dat waren, weet ik niet, maar valt waarschijnlijk nog wel ergens te achterhalen. Hoe je zo’n lange laan op een uithangbord uitbeeldt, blijft mij overigens een raadsel.
In elk geval was de Drentsche Laan/Peizerweg van destijds een stuk aantrekkelijker dan de Peizerweg van nu met zijn non-descripte bedrijfsgebouwen.
Een toonbeeld van levensvreugde
Geplaatst op: 7 mei 2014 Hoort bij: Stad toen 11 reacties
Pietje Segaar, ook wel Moal Pietje, was een Groninger stadstype, dat in 1901 overleed in het krankzinnigengesticht van Medemblik Wagenborgen. Van hem zijn er redelijk wat foto’s bewaard gebleven, maar wat hem nou precies tot zo’n populair mikpunt van camera’s maakte, is minder doorgrondelijk dan zijn voorkomen.
Bij toeval vond ik een later getuigenis van een oud-stadsverslaggever:
“Ieder kende Pietje en Pietje kende ieder. Elke morgen al vroeg liep hij in de Herestraat op en neer en raapte al de sigarenpeukjes op, die door de boemelaars ’s nachts waren weggeworpen. En dan liep hij verder de hele dag de Herestraat op en neer, rokend en met een gezicht waarvan de levensvreugde afstraalde.”
Een gelukzalige gek, kortom. Iedereen zou even gelukzalig willen zijn, maar weet ook dat de gekte er dan bijhoort.
Bron van de foto: RHC Groninger Archieven 1986-07271.
Kranenborg
Geplaatst op: 6 mei 2014 Hoort bij: Hoogkerk, Stad toen 8 reacties
Zoekend naar heel andere foto’s uit mijn pre-digitale tijdperk (qua foto’s), vond ik deze terug van de boerderij op de hoek van de Peizerweg en de Hunsingolaan. De foto is waarschijnlijk begin 2005 gemaakt. De boerderij was toen al een poos anti-kraak bewoond geweest en stond vervolgens, als ik het me goed herinner, langdurig leeg. Zakte ze zelf al scheef, dat gold helemaal voor het stookhok aan de westkant. Niet lang daarna is de hele zaak gesloopt, er staat nu een nieuwbouwbuurtje met rietgekapte boerderettes villa’s.
Het binnenstraatje waaraan die nieuwbouw staat, heet Drentse Laan. Dat was van de Middeleeuwen tot ongeveer 1900 de naam van de Peizerweg. De oudste en heel lang de enige bebouwing aan de Drentse Laan was die aan het uiteind, bij de bocht naar Peize. Op de plek van het gefotografeerde pand verrees omstreeks 1770 echter de herberg Kranenborg. Ziehier een beschrijving uit 1827:

Het pand op de foto oogt wel een stuk jonger dan dat. Gezien de afgeronde hoekjes aan de bovenkant van de ramen, zal de voorgevel uit de periode 1860-1880 zijn geweest. Het portaal van de voordeur lijkt echter wat ouder.
Uitdrukkelijk geeft de advertentie aan dat het vastgoed zich ten zuiden van de Drentse Laan bevond, in de gemeente Groningen. Ten noorden van de Drentse Laan (en later dus de Peizerweg) lag ter plaatse de gemeente Hoogkerk. Nog steeds kan je dat zien aan de nogal afwijkende huisnummering aan weerskanten van de Peizerweg.
In dezelfde tijd dat de advertentie in de krant stond, waren ook ambtenaren van het kadaster aan het werk. Zij noemden een sectie aan de noordkant van de Drentse Laan Kranenborg. Tegenwoordig is dat een bedrijventerrein bij de A7, dus ten zuiden van de Peizerweg. Er wordt nogal eens raar omgesold met toponiemen, zeker in de gemeente Groningen.

Wat zijn mollebonen?
Geplaatst op: 3 mei 2014 Hoort bij: Stad toen 4 reactiesOnlangs bleek me weer eens, dat er nog steeds verwarring bestaat over de molleboon die de Groninger zijn bekendste bijnaam verschafte. En dat terwijl de Wikipedia toch zo’n goede definitie geeft. Deze sluit althans goed aan bij de beschrijving die ik vond in een krant van bijna een eeuw geleden:
“De molleboonen vormen nog een echte Groninger versnapering. Wanneer een vreemdeling in Groningen komt. koopt hij direct in den een of anderen winkel eeri zakje molleboonen. Molleboonen zijn niets anders dan gewone paardeboonen, die tot aan ’t ontkiemen toe gekweekt, daarna gedroogd en vervolgens in den oven geroosterd zyn.
Over den oorsprong van ’t woord molleboon is men het niet eens. Sommigen beweren, dat mol eigenlijk molt = mout betekent. Anderen zeggen, dat ze oorspronkelijk gebakken werden in een mol, een langwerpigen ronden bak.
De bekende molleboonbrander was wel de heer Straatman aan ‘t Zuiderdiep, die dan ook als Hofleverancier het Rijkswapen boven de deur heeft. De firma Straatman — thans de heer Perdok — ontvangt nog heden ten dage bestellingen uit alle oorden des lands. ’t Is dan ook een heerlijke en tevens gezonde versnapering, zoo’n zakje Groninger molleboonen.
Een schilder werd eens geïnspireerd door deze half ontbolsterde boonen. Hij ontwierp prentbriefkaarten — werkelijk aardig, waarop molleboonen, in hun grille vormen gestyleerd werden tot koddige menschfiguren.”
Notitie: Straatman en Perdok waren beide brood-, koek- en banketbakkers. De mollebonen zullen ze gewoon in de oven hebben meegeroosterd tijdens het bakken van hun andere producten. Perdok zat oorspronkelijk aan de Schoolholm, maar nam per 1 mei 1914 de zaak van Straatman op Zuiderdiep 71 (nu een tapijthandel; nabij de Haddingestraat) over. In de Eerste Wereldoorlog waren de paardebonen kennelijk ergens anders voor nodig, maar in oktober 1918 kon Perdok het publiek verheugd meedelen, dat de mollebonen weer verkrijgbaar waren. In 1950 overleed hij, zijn weduwe zette de zaak nog tot zeker 1954 voort.
Boedelinventarissen Weeskamer online
Geplaatst op: 29 april 2014 Hoort bij: Stad toen, Webdinkies Een reactie plaatsenOnlangs zijn alle boedelinventarissen uit het archief van de Groninger Weeskamer als scan online gezet. De stukken zijn toegankelijk via een klapper op de namen van de erflaters en/of hun partners.
De Weeskamer was in de zeventiende en achttiende eeuw de instantie die hele en halve wezen van de stad beschermde tegen de eventuele inhaligheid van hun stiefouders en/of voogden. Onderdeel van het toezicht vormde het opstellen van een boedelinventaris, waarop alle bezittingen van de oorspronkelijke ouders kwamen te staan. Zolang er geen boedelscheiding was opgemaakt, waren die meestal voor de helft het eigendom van de overlevende partner, voor de andere helft van de (half)wezen. Boedelinventarissen vormen een prachtige bron voor onderzoek naar o.a. kleding, huisraad, werktuigen, taalgebruik en veldnamen.
Cerevisia Groningae (kluun)
Geplaatst op: 28 april 2014 Hoort bij: Stad toen 10 reacties“Daar is weinig over het bierbrouwen in het Nederduitsch geschreeven. Dog zeekere Doctor Martin Schokius te Groningen heeft eertijds een klein tractaat in ’t latijn: de Cerevisia Groningae – of van het Groninger Bier, dat hedendaags gewoonlijk Kluin genaamt word – in ’t ligt gegeeven, waarin hij tragt aan te toonen, dat de deugd en duurzaamheid des biers, dat in ’s voorjaar gebrouwen word, hooftzaakelijk afhangt van de leevensgeesten die het water en andere natuurlijke dingen dan weder zouden verkrijgen…”
Aldus het Woordenboek van Chomel (1778, de tweede druk) in het lemma over bier. Heb even gezocht naar het werkje van de geleerde Schokius, beter bekend onder zijn moersnaam Schoock. De universiteitsbibliotheek in Groningen bezit het helaas niet, hoewel Schoock hier hoogleraar was. Het tractaatje lijkt zelfs geheel en al te ontbreken in Nederlandse collecties, misschien ook omdat Schoock, hoewel een erkend turfdeskundige, later als filosoof en universeel geleerde niet helemaal meer voor vol werd aangezien. Voorlopig vond ik alleen in Philadelphia een exemplaar. Het stamt uit 1661.
Eens kijken hoeveel een copie me kost. Daarna een bierliefhebber opsnorren die het latijn machtig is en het boekske wil vertalen. Ben vooral benieuwd, of er een kluinrecept in staat.
Lavater in Hoogkerk
Geplaatst op: 26 april 2014 Hoort bij: Geschiedenis, Hoogkerk, Stad toen Een reactie plaatsen

Op de intekenlijst (1780) voorin de Nederlandse vertaling en samenvatting van Lavaters werk over de gelaatkunde, vindt men staan (p. 5):
“Francke en dogter (J.H.) zeepzieders by Groningen.”
Bedoeld zijn de ondernemers van de zeepziederij op het terrein van de voormalige borg Elmersma, bij de brug te Hoogkerk. De dochter, Geertruida, is wel voor een savante gehouden. Uit zo’n notitie als bovenstaande blijkt dat ze haar veronderstelde weetgierigheid niet van een vreemde had.
In totaal waren er 42 Groninger intekenaars op dit werk. Als we de 10 studenten gemakshalve even voor academici tellen, dan behoorde een ruime meerderheid tot de geleerde wereld: 8 juristen, 4 stadsbestuurders en –ambtenaren, 7 theologen, 4 medici. een letterkundige en een mathematicus. Van de niet-academische intekenaren bleken er 7, een grote meerderheid, boekhandelaar. Waarschijnlijk waren die vanuit een commercieel motief in de uitgave geïnteresseerd. Afgezien van deze boekhandelaren en de Frankes was de handelsstand slechts vertegenwoordigd door 3 kooplieden en een jeneverstoker. In hun belangstelling voor Lavater sloten de Frankes dus meer aan bij (een segment van) de geleerde wereld, dan bij hun eigen stand.
Lavater, een Zwitserse predikant, was in geleerde kringen destijds het gesprek van de dag met zijn Physiognomischen Fragmente zur Beförderung der Menschenkenntnis und Menschenliebe (4 delen, 1775-1778). Volgens hem kon je iemands karakter uit diens gelaatstrekken afleiden. Met zijn theorie zou hij bijgedragen hebben aan de populariteit van silhouetportretten in de laatste decennia van de achttiende eeuw.
Hospita’s belangrijker dan geleerden bij keus voor Groningen als studiestad
Geplaatst op: 26 april 2014 Hoort bij: Stad toen, UK + RUG 1 reactie“Ouders uit andere gewesten, zelfs uit de verst afgelegene, zenden hunne kinderen na de Groninger Academie, vooreerst omdat door eene eenvoudiger leevenswyze de studiën en andere zaaken daar minder kostbaar zyn. Ten anderen om dat aan den eenen kant de luxe zo groot niet is als in meer bloeijende gewesten. Die wegens den koophandel en andere belangen in de stad Groningen hunne betrekkingen hebben, vinden menigvuldige gelegenheid hunne kinderen daar goedkoop te besteeden en de zorg voor hun aan vertrouwde bekenden aan te beveelen.”
Aldus de uit de stad Groningen afkomstige representant Scato Trip bij een debat in de Nationale Vergadering over de concentratie van het academisch onderwijs (1797). Voor Groningen koos men derhalve niet zozeer om de aantrekkelijkheid van zijn universitaire opleidingen, als wel om de bijkomende omstandigheden. De hospita’s, met andere woorden, gaven de doorslag, niet de geleerden.
Bron: Vaderlandsche historie vervattende de geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden (…) ten vervolge van Wagenaars Vaderlandsche Historie, deel 39 (1807) p. 29-30.
Het Oldambtster Wapen aan de Oosterstraat
Geplaatst op: 21 april 2014 Hoort bij: Stad toen Een reactie plaatsen
De tabakshandel van Pieter Koning, Oosterstraat 33 in Groningen. Links staan stopflessen met snuiftabak, een vijzel en een rijtje gewichten in de kast. Op de toonbank ponds- en/of halfpondspakken pijptabak. Verder weegschalen en achterin de zaak twee bedienden die pakken vullen en afwegen.
De foto komt uit Oud Groningen Stad en Lande van C.H. Peters en zal omstreeks 1920 gemaakt zijn. Peters noemt niet de naam van de uitbater, maar wel diens merk: Het Wapen van het Oldambt:

Oftewel de grote viertorende kerk van Midwolda, waarvan een restant in 1738 verdween, maar die nog steeds prijkt op gemaal Kremer in Termunterzijl. Ook een herberg aan het Winschoterdiep in Groningen voerde tussen 1730 en 1930 overigens dit wapen. net als een kruidenierszaak aan het Schuitendiep in de negentiende eeuw. Het was dus een redelijk populair beeldmerk in de stad.
De firma P. Koning adverteerde jammer genoeg hoogst zelden in het Nieuwsblad. In 1919 gaf zij te kennen dat ze dankzij de weer op gang gekomen overzeese aanvoer de prijzen kon verlagen tot een gulden voor een halfpond rooktabak en 90 cent voor een gelijke hoeveelheid pruim. Tegelijkertijd was de kwaliteit aanzienlijk verbeterd.
Eind 1920 fuseerde het bedrijf met de tabaks en sigarenfabriek van I. Kranenburg. Niet lang daarna verhuisde het naar de W.A. Scholtenstraat 26, waar een nieuw fabrieksgebouw werd betrokken en waar om de hoek aan de Oostersingel nog een tegeltableau aan de onderneming herinnert. Ook in de Tweede Wereldoorlog zal het niet best zijn gegaan met het bedrijf. Volgens het Handelsregisterdossier werd de fabricage van tabak in 1953 stopgezet. Er bleef toen nog een groothandel in tabak en aanverwante artikelen over, maar die sloot in 1961 de deur.
De foto van de oude winkel bleek met een foutief bijschrift afgedrukt bij de regionaal-historische rubriek van Jacob Tilbusscher in het Nieuwsblad van 21 januari 1928. Een week later zette Tilbusscher de fout recht, waarbij hij meldde dat de firma in de Oosterstraat nog een uithangbord met het Oldambtster wapen had, dat helaas verdwenen was. In de gevel van het nieuwe fabrieksgebouw zou het wapen opnieuw zijn aangebracht. Volgens Tilbusscher heette de tabak van de firma Koning naar de vier torens van het Oldambtster wapen ook wel torentabak, maar hier leek hij een nieuw abuis te begaan, want dat was een merk van Lieftinck.
Elementen van de achterlaten tabakswinkel in de Oosterstraat bleven vrij lang in dat monumentale pand zitten. Zo werd bij een restauratie in 1973 een glaspui van deze winkel verwerkt. Verder bleven de zwart marmeren schouw, en een plafond met gestucadoorde rozetten. Kloostermoppen uit het pand gingen naar de Martinikerk.
Sinds 1973 heeft het pand Oosterstraat 33 een horecafunctie gehad, met gelegenheden als club C’est ça en de Ierse pub Sally O’Briens. In de laatste tent ben ik wel eens geweest, maar ik herinner me weinig monumentaals. Ben benieuwd of er nog iets van dat interieur van ‘t Oldambtster Wapen over is.
—
Enigszins herzien op 22 april 2014.

Recente reacties