De schrik van het kerspel
Geplaatst op: 9 januari 2017 Hoort bij: Geschiedenis, Taal Een reactie plaatsenIn 1750 mocht de Oldambtster drost ze eens in zijn gehoorkamer verwelkomen: de predikant en kerkvoogden van Nieuwolda,
“op het versoek van de caspellieden begerende eenen schrik voor hun caspel…”
De ‘schrik’ die ze op dat moment hadden (samen met een of twee andere kerspelen) deugde namelijk niet.
Met die aanduiding ‘schrik’ bedoelde men de roderoede of veldwachter, of, om het Groninger Woordenboek van Ter Laan aan te halen: “oudtijds den politiedienaar ten plattelande”. In deze betekenis schijnt de omineuze term ‘schrik’ (hij jaagt een kwajongen meteen de stuipen op het lijf) typisch Gronings te zijn geweest, want je vindt hem zo niet in het Drents Woordenboek van Hadderingh en ook niet in het het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT).
Afgaande op het woordenboek van Ter Laan, was de term ‘schrik’ voor veldwachter in de eerste helft van de twintigste eeuw nog bekend in Westerwolde. Maar ontstond de term daar dan ook, of was Westerwolde de regio waar die betekenis overleefde? Dit valt enigszins te toetsen met als uitgangspunt een andere opmerking van Ter Laan, te weten dat de term nog steeds voorleeft als geslachtsnaam.
In Ter Laans tijd had je geen Alle Groningers, maar nu wel, en een simpele query op de familienaam Schrik levert op dat die naam in 1740 voor het eerst in een Groninger doop-, trouw-, of begraafboek opdook. Tot 1810 treffen we in zulke registraties in totaal 21 meldingen aan van 13 mannen die Schrik heetten. Gezien de patroniemen kunnen de later genoemde echter slechts in enkele gevallen familie van de eerder genoemde zijn geweest. Afgaande op de retroacta burgerlijke stand is de naam dus op meerdere plaatsen ontstaan en dit betreft bijna louter plaatsen in het Oldambt, met achtereenvolgens eerste verschijningen te Finsterwolde (1740), Beerta (1758), Woltersum (1763), Winschoten (1767), Nieuwe Pekela (1773), Nieuwolda (1775), Zuidbroek (1780), Noordbroek (1783), Nieuw-Beerta (1788) en Meeden 1790). De opmars van de achternaam Schrik kent weliswaar zijn grillige momenten, maar lijkt globaal toch begonnen te zijn in het oosten van het Oldambt – pas later wordt die naam in de meer westelijk gelegen Oldambtster kerspelen geregistreerd.
Westerwolde had dus vast niet de primeur van de bijnaam Schrik die tot familienaam evolueerde, al bleef de veldwachter daar wel het langst zo heten.
—
Bronnen: RHC Groninger Archieven, Toegang 731 (Rechtsarchief Oldambt) inv.nr. 6119 – 10 juni 1750 (Nieuwolda); 23 september 1754 (Finsterwolde); inv.nr . 6122 – 2 april 1770 (Finsterwolde); en inv.nr. 6128 – 15 juni 1779. In alle gevallen betreft het rekestboeken.
Kinderen die men Moeder noemt
Geplaatst op: 17 december 2016 Hoort bij: Geschiedenis, Taal 6 reacties
Bij het doornemen van de Oldambtster rekesten stuitte ik weer eens op de meisjesnaam Moeder. Een voornaam die heel verwarrend is, als je hem voor het eerst tegenkomt: het kind krijgt als het ware een volwassen functie toegedicht. Reden om nu eens te kijken wanneer en waar deze voornaam in zwang was.
Heden ten dage is de naam uitgestorven. In Drenthe kwam hij niet voor, in Friesland juist wel, maar sporadisch: 18 maal in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw, maar daarvoor juist niet. Met zijn 85 dopen en geboorteaangiften van de zeventiende tot en met de negentiende eeuw lijkt Groningerland niet alleen de oudste papieren te hebben, maar is de naam Moeder vooral ook Gronings. Ook al hield hij het hier minder lang vol dan in Friesland.
Verdeeld naar halve eeuwen ziet de frequentie van de Groningse vernoemingen er zo uit:
| Voor 1650 |
2 |
| 1650-1699 |
29 |
| 1700-1749 |
38 |
| 1750-1799 |
12 |
| 1850-1849 |
1 |
| 1850-1899 |
3 |
Omdat het aantal bewaard gebleven doopboeken uit de zeventiende eeuw veel kleiner is dan dat uit de achttiende, zal het werkelijke aantal Moeders toen veel groter geweest zijn. Best mogelijk dus, dat het hoogtepunt in de eerste helft van de achttiende eeuw in werkelijkheid al een neergang impliceert. Vanaf die tijd is er werkelijk een neergang geweest, tot de naam in de twintigste eeuw uitstierf.
Alle Groninger Moeders zijn hieronder met kruisjes bij hun doop- en geboorteplaatsen in kaart gebracht:

Het kerngebied is duidelijk het Oldambt, vooral op de grens van klei en veen. Er is een uitstraling naar noordelijk Fivelingo en Hunsingo, De stad Groningen bracht een stuk of wat Moeders voort, het Gorecht een enkele. In Westerwolde en het Westerkwartier was de naam non-existent.
Zoomen we nog even in op de plaatsen met de hoogste frequenties:
| Meeden | 15 |
| Noordbroek | 8 |
| Beerta | 6 |
| Finsterwolde | 4 |
| Veendam | 4 |
| Hornhuizen | 4 |
Zowel Noordbroek als Beerta kende ooit een vrij forse doopsgezinde minderheid. Meen dat Meeden ook wel doopsgezinde inwoners had, maar weet dat niet zeker. Op het eerste gezicht zou de naam Moeder wel eens kunnen samenhangen met die minderheid. Hoewel die zelf natuurlijk niet vertegenwoordigd is bij de hervormde doopinschrijvingen – het zal dan gaan om een indirect effect.
Hoe Hendrik Hindrik verdrong
Geplaatst op: 28 oktober 2016 Hoort bij: Geschiedenis, Taal 8 reactiesWie veel oude Groninger bronnen leest, weet dat hier in het noorden ooit veel meer Hindrikken dan Hendrikken rondliepen. Hindrik was de regionale variant en Hendrik de Hollandse of nationale variant. Hendrik kwam pas later op en heeft op enig moment Hindrik overvleugeld.
Maar wanneer was dat? Dankzij Alle Groningers is dat gemakkelijk te achterhalen. In onderstaande grafiek zijn per kwarteeuw alle Hindrikken en Hendrikken uit Groninger doop- en geboorteaktes verwerkt van 1700 tot 1899. De rode lijn van Hendrik passeert de blauwe lijn van Hindrik in het derde kwart van de negentiende eeuw, als de provincie Groningen steeds meer geïncorporeerd raakt in de nationale eenheidsstaat, voor welke ontwikkeling de spoorwegen een mooi symbool zijn:

NB: Mogelijk hebben de invoerders van Alle Groningers per abuis wel eens een Hindrik in een Hendrik veranderd, maar dat maakt weinig uit. Correctie zou de ontwikkeling alleen maar pregnanter doen uitkomen,
In bovenstaande grafiek gaat het om absolute aantallen en loopt het aantal Hendrikken in de achttiende eeuw langzaam op, maar lang gebeurt dat in gelijke tred met het aantal Hindrikken. Pas in het tweede kwart van de negentiende eeuw komen de lijnen naar elkaar toe. Hoe Hindriks marktaandeel in percentages zich ontwikkelde, is daarom nog weergegeven in onderstaande grafiek:

Van lieverlee verloor Hindrik wel al wat terrein, maar in het eerste kwart van de negentiende eeuw was dat nog een overtuigende voorkeursvariant. Daarna begint een snelle afname en rond 1900 is die variant duidelijk in de minderheid geraakt.
Bultje krodde bracht daalder op
Geplaatst op: 28 september 2016 Hoort bij: Geschiedenis, Taal 2 reacties
Volgens een lijstje van “kooren gewas” op zijn boedelinventaris, verkocht de doopsgezinde koopman en boer Luitje Reinders uit Sappemeer in 1786 vooral haver (ruim 97 mud), boekweit (55 mud), rogge (36 mud) en “Turkse rogge” (bijna 8 mud). Dat laatste graan kwam waarschijnlijk van zaaigoed uit Turkije.
Verbazingwekkend is vooral de laatste post. Reinders wist zelfs nog een bultje krodde te verkopen. Het onkruid bracht een daalder op. Misschien werd er wel olie van gemaakt.
De Werdegang van ’t scheldwoord moffen
Geplaatst op: 10 juli 2016 Hoort bij: Geschiedenis, Taal 3 reactiesJe hoort of leest het nog maar zelden: het scheldwoord ‘moffen’ ter aanduiding van Duitsers. En dat is natuurlijk goed zo. Maar sinds wanneer zijn we het eigenlijk minder gaan gebruiken?
Vanwege een kleine discussie over deze Werdegang besloot ik eens via Delpher te kijken hoe vaak de term vanaf de oorlog in de loop der jaren voorkwam in de redactionele kolommen van een voor dit doel bruikbare krant. Mijn keus viel, zoals wel vaker, op de Leeuwarder. Ik had zo’n beetje verwacht dat het gebruik van de term vanaf de jaren 50 zou afnemen, maar dat bleek dus niet het geval:

Na 45 is er aanvankelijk drie, vier decennia lang een voortdurende toename geweest. In eerste instantie zal dat mede gelegen hebben aan het dikker worden van de kranten. Neemt niet weg dat de frequentie na de tweede helft van de jaren 60 nog steeds toeneemt, tot ze in de periode 1975-1984 het grootst is. Pas vanaf toen nam het gebruik van het scheldwoord moffen af.
Ik heb niet naar de individuele artikelen gekeken, maar dat decennium rond 1980 vormt ook het herfsttij van de jaren 60 in ideologische zin. De oorlog is dan onder de stolp van de wederopbouw vandaan getrokken en blijkt nog levend verleden. Jongeren zetten zich af tegen de veronderstelde passiviteit van hun ouders en identificeren zich met verzet, wat wel degelijk ook zwaar ontaard is, denk maar aan: RAF en sympathisanten, krakersrellen, en de kroningsdag van 1980. Ik vermoed dat in radicaal-linkse kringen het scheldwoord moffen wat vaker in de mond genomen werd, en dat dat bijdroeg aan de piek in de grafiek.
Onverbiddelijk heeft overtreffende trappen
Geplaatst op: 24 mei 2016 Hoort bij: Taal 5 reacties
Dit verbaasde me in hoge mate: dat het Groene Boekje beide overtreffende trappen toekent aan ‘onverbiddelijk’. Want voor mijn gevoel heeft onverbiddelijk geen overtreffende trap: je kunt niet onverbiddelijker zijn dan onverbiddelijk, en ware dat wel mogelijk, dan verliest het onverbiddelijk zijn kracht, waarmee de vermeende overtreffende trappen ook op drijfzand komen te berusten.
Om mijn gelijk te halen wendde ik mij tot het WNT. Maar zie daar, ook dat geeft beide overtreffende trappen. Weliswaar zonder voorbeelden te geven, maar toch: de taalkundigen zijn unisono de mening toegedaan dat je het absolute en definitieve van onverbiddelijk mag relativeren en uitrekken.
Het WNT geeft dus geen voorbeelden, terwijl het daar anders zo sterk in is. Zijn er überhaupt wel voorbeelden te vinden van dat onverbiddelijker en onverbiddelijkst? Jawel, zo blijkt: Delpher geeft een kleine duizend gevallen van onverbiddelijker in kranten sinds 1807 en bijna zestig van onverbiddelijkst vanaf 1843.
Mijn taalgevoel zal zich onverbiddelijk bij de feiten neer moeten leggen.
Gronings was eerste taal in Groninger signalementen, maar bepaald niet dominant
Geplaatst op: 25 maart 2016 Hoort bij: Geschiedenis, Taal 3 reactiesDe signalementen uit het Oldambtster register dat loopt van 1805 tot 1807 bevatten ook nogal eens informatie over de talen die mensen spraken. Ik heb deze taalgegevens in onderstaande tabel samengebracht, maar me, om het een beetje overzichtelijk te houden, daarbij beperkt tot de mensen die in Groningerland waren veroordeeld. Ook blijven aangeleerde vreemde talen buiten beschouwing:
| Naam | Geb. / woont | Leeftijd | Kwalificatie van gesproken taal: |
| Albertus Busweiler | Elburg | 19 | “Geldersche uitspraak” |
| Augustinus Rijkens | Groningen | 38 | “Groninger spraak” |
| Pieter Hindriks Brouwer | Meeden Oldambt. Woont in Grollo. | 40+ | “de Westerwoldsche taal” |
| Anje Hindriks | Wehe | 29 | “platte Groninger taal” |
| Sytze Auwerts | Opende, Friesland | 34 | “de Friesche taal” |
| Pieter Pot | Noorddijk | 44 | “wat verwijfde Groninger spraak” |
| Theodora Stevens | Maastricht | 20 | “een Groninger en wat Hollandsche taal, onder elkander gemengd” |
| Gerrit Wierst | Woont Strobos, Pekela. | 20+ | “de Friesche taal” |
| Jan Melschede | Woont Westerkwartier. | 37 | “gebroken Hoogduitsch met Hollandsch vermengd” |
| Doortje Hindriks | idem | 19 | “Hollands” |
| Rikste Jans | Bonderhamrik, woont in de stad Groningen. | 22 | “Oostfriesche spraak” |
| Cornelius Tiessens | Oldeboorn, Fryslan | 43 | “Friesch” |
| Hindrik Janssen | 28 | “Hollandsche taal” | |
| Wybe Reinds Valk | 17 | “eenigzints de Friesche taal” | |
| Frijdrik Willems | 15+ | “platte Groninger taal” | |
| Jan Jacobs Orsé | Zwolle | 20 | “Hollansche taal” |
| Jacobus Augustinus | Amsterdam | 24 | “Hollandsche taal” |
| Diever Jans | Finsterwolde en daar wonend. | 46 | “plat Groningsch” |
| Hindrika Roelfs | Wolvega | 36 | “De Friesche taal gemengd met Oostfriesch” |
| Klaas Hindriks | 38 | ”De Osnabrugsche taal” | |
| Johannes Bernard | Groningen en daar wonend. | 18 | “Groninger met Hollandsche gemengde spraak” |
| Eltje Remkes | Groningen | 55 | “Groninger spraak” |
| Hindrik Wilhelm Wiltes | Oldenburg | 17 | “lompen Oldenburger spraak” |
| Georg Hindrik Fernekamp | Estorf, Hannover | 47 | “niet zuivere Groninger spraak” |
| Harm Gleuns | Gronngen | 23 | “Groninger spraak” |
| Omme Godfried alias Wilhelm Schuckman | Woonde in Fivelingo | 49 | “Oostfriesche taal” |
| Harm Egberts | Woonde in Fivelgo. | 30 | “Drentsche taal” |
| Jan Alberts | Woonde in Fivelgo. | 16 | “Groninger taal” |
| Pieter Hindriks Nagel | Woonde in Fivelgo. | 18 | “Friesche taal” |
| Elisabeth Cornelis Frank | Leeuwarden, woonde in het Gorecht. | 22 | “Friesche taal, naar het Amsteldamsch zwemende” |
| Sijbrand Beerends | Dokkum, wonend Gorecht. | 53 | “Friesche taal” |
| Hindrik Ternauw | Hessenland | 50 | “Hollandsch met een Duitsche tongval” |
| Albert Michiels | Sappemeer | 61 | “Plat Groningers” |
| Heiltje Bonthuis | Groningen | 29 | “Groninger spraak” |
| Renske Harms | Dokkum | 30 | “sprekende weinig Friesche taal” |
| Jan Pieters | Woonde in de Oostwolderpolder. | 23/24 | “de gewone Groninger taal” |
| Hindrik Jans | Oud Lemge, Lipsland, woonde in ‘t Oldambt. | 26 | “een weinig de Lipsche taal sprekend” |
| Christoffel Wilhelm Limeken | Frankenhausen, Saksen | 20 | “de Hoogduitsche taal” |
| Jan Jans Postelijn | “de Friesche taal” |
Het talenpalet was opmerkelijk veelkleurig. Onder deze 39 personen werden immers 13 eerste talen gesproken. Het Gronings was hiervan wel de meest gesproken taal, maar het was absoluut niet zo dominant als je misschien verwachten zou. Het werd slechts gesproken door een minderheid in deze groep:
| Gronings | 9 |
| Gemengd Gronings-Hollands | 2 |
| Westerwolds | 1 |
| Drents | 1 |
| Gelders | 1 |
| Fries | 5 |
| Gemengd Fries-Oostfries | 1 |
| Hollands | 4 |
| Hoogduits-Hollands | 1 |
| Oostfries | 2 |
| Oldenburgers | 1 |
| Osnabrücks | 1 |
| Lips | 1 |
De mensen die in Groningerland geboren waren, spraken wel allemaal Gronings. In de zuivere variant heet dat Gronings vaak “plat”. Waar een gemengd Gronings-Hollandse taal gesproken werd, lijkt er een militaire achtergrond te zijn geweest, met verhuizingen van garnizoens- naar garnizioensstad. De man die een verwijfde vorm van Gronings sprak, was een meermalen veroordeelde sodomiet.
De tweede taal onder deze groep mensen was het Fries. Het werd hier half zo vaak gesproken als het Gronings. Pas op de derde plaats, zij het vlak na het Fries, kwamen de verschillende varianten van het Nederduits, maar het Hollands was bijna even vaak te horen. Van de Nederduitse varianten heet de Oldenburger “lomp”, wat spoort met de heersende vooroordelen tegen Velingen en hannekemaaiers.
—
Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 731 (archief Drost der beide Oldambten) inv.nr. 6838: register van signalementen 1805-1807.
Huisman uit huis gezet
Geplaatst op: 7 maart 2016 Hoort bij: Geschiedenis, Taal 1 reactie1
Jan Jans Timmer uit Wildervank was er wel klaar mee, met
“deszelvs huisman Lippe Nannes welke bij hem inwoond bij de week”.
Hij had hem netjes de inwoning opgezegd,
“dan des niet teegen staande, weigert die huisman het gehuurde te verlaten”.
Zodoende moest Timmer zich tot de Oldambtster drost wenden, voor steun van het bevoegd gezag. Dat was op 16 september 1790.
Er ging nog een zitting overheen, maar op de rechtdag van 28 september maakte de drost korte metten. Lippe Nannes verklaarde dat hij geen schriftelijk huurcontract had, en ook geen getuigen van de “jaarlijksche inhuuring”. Blijkbaar was dat zijn argument tegen Jan Jans Timmer geweest: dat hij een jaar bij hem in mocht blijven wonen.
De drost gaf Lippe Nannes nog vijf dagen. Lippe moest er voor maandag uit, of anders zou de wedman hem wel een handje komen helpen.
2
Dit is een verhaaltje van niks natuurlijk, maar wat mij intrigeert is het gebruik van de term huisman door de woningeigenaar.
Tegenwoordig staat huisman voor een kerel die het huishouden doet, maar destijds was het: een boer. De redelijk wijdverbreide familienaam Huisman gaat daar ook op terug. Er waren bijvoorbeeld twee individuen Jan Jans in een omgeving en dan kreeg de boer de toenaam Huisman, terwijl de timmerman Timmer ging heten.
In Noordbroek had je inderdaad een gezeten boerenfamilie die Huisman heette. Dat er met een huisman een boer bedoeld werd, blijkt ook uit het aantekenboek van Reinder Cornelius (Bouwman) uit Beerta. Van diens vers van ca. 1766/1767 op de aldaar nieuw gebouwde watermolens. luidt de moraal:
“So huisman wilt nu meulens bouwen
en de kosting geensins mijt
het en kan u (n)oyt berouwen
want sij doen u groot provijt.”
Ook in het WNT-lemma over ´huisman´, geschreven in 1907, is boer de voornaamste betekenis, waarbij ´huisman´ tevens een connotatie heeft van vrij en zelfstandig.
En dat nu, ontbreekt bij de weggestuurde huurder ten ene male. Lippe Nannes was hoogstens een zetboer, maar ook dan volkomen rechteloos en overgeleverd aan zijn verhuurder. En dat is wat me in zijn geval bevreemdt aan de term huisman.
—
Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 731 (archief drost Oldambt) inventarisnummer 6134: samengevatte rekesten met daarop aangetekende kantbeschikkingen.
‘Coniferen der wetenschap’, of de afkalving van het Gronings in ‘de betere kringen’
Geplaatst op: 12 augustus 2015 Hoort bij: Stad toen, Taal 4 reactiesEn dan zie je in zo’n Groninger brief van Molleboon, anno 1932 in De Gooi- en Eemlander, opeens een paar streektaalsociologische aperçu’s, die je ergens anders niet zo gauw zult aantreffen. Waar deze correspondent spreekt over verhaspelingen van moeilijke woorden door Groningers, merkt hij op:
“Ik bedoel hier natuurlijk de eenvoudige Groningers, die zich van hun dialect bedienen, dat in middenstandskringen bijna niet meer wordt gehoord, alhoewel het zich daar nog langen tijd heeft gehandhaafd, zij ’t niet zuiver. De Groningsche kooplieden en handelaren van de nu bijna uitgestorven generatie spraken een merkwaardig taaltje. Een mengelmoes van dialect en beschaafd Nederlandsch. Zij zeiden niet huis, ook niet hoes, maar huus. Zoo tusschen beiden in dus.
Ik herinner me, dat ook in de Raadsvergaderingen dat eigenaardige dialect werd gesproken. Zoo bijv., hoe een achtenswaardig lid van het koopmansgilde als zijn meening te kennen gaf, dat de gemeente een zeker ambtenaar moest „wegrecommandaieren”: Meneer de veurzitter, we mouten die meneer wegrecommandaieren….
Datzelfde raadslid sprak ook van de coniferen der wetenschap. Het woord corypheeën was hem te moeilijk. Zoo constateert de volksmond, dat een deur wiedewaogen (wagenwijd) openstaat, dat de seneraode (serenade) der studenten weer leuk is geweest, dat de serenen (seringen) bloeien, dat iemand kop-over-hals (hals-over-kop) de vlucht neemt, of in de Agrikolen- (Agricola)straot woont. (…)
Het dialect verdwijnt, zooals gezegd, langzamerhand geheel uit de z.g. „betere” kringen.”
In het derde kwart van de negentiende eeuw spraken adel en patriciaat in Groningen nog zo plat mogelijk. Je kunt veronderstellen dat nadien de streektaal in deze kringen minder in tel was, anders zou zo’n observatie rond 1930 niet zijn gedaan. De Groninger kooplui en handelaren van eind negentiende eeuw moeten de upper class zijn gevolgd in het afzweren van dialect. Zij spraken rond 1900 nog een soort van mengtaal tussen Gronings en ABN. Maar dat was (ruim) een kwarteeuw later blijkbaar ook weer een gepasseerd station.
Bijnamen te Roden
Geplaatst op: 13 juli 2015 Hoort bij: Taal 1 reactieEr is een fantastische lijst van bijnamen te Roden. Ze staat op een krantenpagina uit 1994 die onlangs als foto op het web is gezet.
Het is ook puur een lijst en niet meer dan dat. Dat wil zeggen: er is geen poging gedaan om de bijnamen te verklaren, dateren en rubriceren, wat misschien ook wel onmogelijk was wegens privacygevoeligheid, naast de vele krantenpagina’s die een dergelijke uitbreiding zou hebben gekost.
Op de lijst vind je zeker mooie oude aanduidingen als:
Proekselnust – iemand wier erf een modderbende was (raad ik);
en
de Ramplesand – naar remplaçant, iemand die voor geld iemand anders zijn militaire dienstplicht vervulde, een plaatsvervanging waar het systeem tot de Eerste Wereldoorlog in voorzag.
Maar nog veel opvallender vind ik tamelijk recente aanduidingen als:
Fop I. Brouwer – naar de bioloog uit Haren die met zijn krantenstukjes en radiopraatjes een ongekende popularisator van de natuur was. Waarschijnlijk was de Roder Fop I. een persoon die allerlei biologische wijsheden zat te debiteren?
De Bamiboys – bami vond in Roden op zijn vroegst ingang in de jaren 60.
Willy Wortel – naar de uitvinder en stripfiguur van de Walt Disney studio’s.
Pipo – naar de TV-clown waar de kindertjes in de jaren 60 allemaal naar keken.
Stiefbeen – naar een andere TV-figuur uit die tijd die in tweede hands goederen deed.
Niki Lauda – naar de verbrande autocoureur, die wonder boven wonder een verschrikkelijke crash overleefde.
Verder zijn er door alle tijden heen politici in Roden vernoemd. Overzien we het lijstje, dan blijken de radicalen en belligerenten onder hen een vrij wat grotere kans te maken op deze eer, dan apaiserende middenfiguren:
De karakters kan je er bijna bij uittekenen. Iemand als Chamberleen bijvoorbeeld, probeerde voortdurend de verhitte gemoederen om hem heen te sussen (raad ik).
Johan Winkler over het Stad-Gronings (1874)
Geplaatst op: 3 juni 2015 Hoort bij: Stad toen, Taal Een reactie plaatsen“…hoewel de invloed van ’t nederlandsch (nog meer dan van ’t hollandsch) op den tongval der groninger ingezetenen, vooral der meer aanzienlijken, wel degelijk aan te wijzen is en in den laatsten tijd ook zeer toeneemt, zoo spreekt toch nog ieder echte Groninger, vooral onder de zijnen en in zijn eigen woonplaats, steeds goed groningersch. Alle slechte eigenschappen van de groningerlandsche tongvallen treden bij het stad-groningersch, zoo als het door de leden der kleine burgerij en van den geringen stand te Groningen wordt gesproken, dan ook sterk op den voorgrond. De dwaze uitspraak der t als d, der v als b, der s als z, der f als v enz., eveneens als het schreeuwen en als het in ’t oog loopend laten werken van alle spraakorganen, is bij de echte Groningers in de stad ook sterk in zwang.”
Bron: Johan Winkler, Algemeen Nederduitsch en Fries Dialecticon I (Den Haag 1874) 415.
De stille opmars van een archaïsme
Geplaatst op: 16 mei 2015 Hoort bij: Media, Taal Een reactie plaatsen“Onwelwording”, ik wou het er toch even over hebben.
Enerzijds riekt het naar de taal van het bevoegd gezag zoals ambtenaren in functie haar plegen neder te leggen in politiecommuniqués, anderzijds is het nog zo zeldzaam, dat je oog eraan blijft haken, zodat je het nog weer even overleest. Onwelwording, het is wel een ietsiepietsie eufemistisch als je dodelijk vergiftigd bent – maar als dat laatste wegens premature criminalisering niet gezegd mag worden, kan het ermee door.
Hoe zeldzaam is de term onwelwording eigenlijk?
In de Leeuwarder Courant, met nog steeds het beste leggerfonds op internet voor dit soort onderzoekjes, komt het woord vanaf 1752 slechts 23 maal voor. Nog geen kwart van dat gebruik (5x) was in de twintigste eeuw. Ruim driekwart van alle gevallen (18 x) staat sindsdien in de leggers.
Dit archaïsme van de Hermandad is dus stilletjes aan een opmars bezig. Mogelijk hangt deze samen met ontwikkelingen in het journalistieke bedrijf, waardoor politieberichten nauwelijks geredigeerd worden overgenomen.
Lentebericht
Geplaatst op: 31 maart 2015 Hoort bij: Taal Een reactie plaatsen“Men schrijft ons uit ’t OLDAMBT: Na lijden komt verblijden. Een mensch klaagt eigenlijk altijd veel te gauw. En een landbouwer vooral, maar… geen die er bij een kikkernatuur, als ons klimaat er doorgaans toont te bezitten, ook zooveel reden toe heeft. De pruttelbacil is een beestje, dat in den laatsten tijd zeker niet ontdekt is, maar dan toch in onzen tijd, zoo schijnt het althans wel, steeds duidelijker zijn bestaan openbaart door de groote verwoestingen, die het in onze oud-Hollandsche blijmoedigheid en gelijkmoedigheid ook al aanricht.
Maar nu kan men het er weer voor houden, dat het voorshands, als door een stortbad van kokend water, in zijne vaak al te ijverige kolonisatie belemmerd wordt. Want de vroolijke bedrijvigheid, die alle schaduwen voor een tijdlang voor een zee van licht wegvaagt, heerscht, nu de Lente zoo schoon haar intocht gehouden heeft, weer allerwegen. Verstomd is de klacht, dat men niet meer op tijd gereed zal komen. Overal met man en macht aan den arbeid, om de scha nog weer in te halen, is thans de leus. De boer heeft zooveel span „in het veld”, als waarover hij te beschikken heeft. Een goed begin is toch alles waard.
Lente schijnt er ook zoo over te denken. Moge het begin niet van te korten duur zijn. Dan zal spoedig het „bouwen” gedaan zijn. Dan gaan we zoo waar een groene Paasch nog tegemoet. In een tiental dagen, om dezen tijd, kan er wat gebeuren. De knoppen uit de kiempjes, de bladeren uit de knoppen — ze dringen en springen naar buiten, als de warme lentelucht daartoe uitnoodigt.”
—
Bron: Nieuwsblad van het Noorden 26 maart 1896.
Appel, bril, citroen – een ABC van voor het leesplankje
Geplaatst op: 25 maart 2015 Hoort bij: Geschiedenis, Taal 6 reactiesAap, noot, mies mag dan in het collectieve geheugen gegrift zijn als verwijzing naar het vroegere spel- en leesonderwijs, niet altijd was het leesplankje van Hoogeveen dat die trits in ons geheugen grifte, maatgevend. Voor 1897 bestond dat hele aap-noot-mies zelfs nog niet. In die vroegere era bestonden er nog meerdere abc-boekjes, waar de letters naar andere dieren, voorwerpen en mensen verwezen. Een dergelijk boekje was het kaftloze katern uit de eerste helft van de negentiende eeuw, dat zich bevindt in het familiearchief Van Iddekinge. Het bevat 24 ingekleurde plaatjes voor even zoveel letters, alleen de q en de x komen er bekaaid af en moeten het zonder illustratie doen:








Eem op Toaldag
Geplaatst op: 21 maart 2015 Hoort bij: De actuele wereld, Taal Een reactie plaatsenBij de ingang en het uitdelen van programma’s:

Toch behoorlijk druk:

Qua baardlengte begint Swinder steeds meer te lijken op ZZ Top:

De kraam van marge-drukker Elze ten Harkel:

Jan Groenbroek, hoofdredacteur van Toal & Taiken, luistert naar een verstokte fan van dit blad:

Lezing van Pim Oosterheert over Groningse elementen in de taal van de Bommelsaga:

Een aandachtig gehoor:

Met ook feedback vanuit het publiek:

Een paar topografische voorbeelden van die taalinvloed:

Na afloop: twee Groninger taalaanjagers (Henk Scholte en Siemon Reker) in gesprek:

Ook de verhalenbus zat vol. De ruiten begonnen al te beslaan:

Tot slot nog een moppie blues van Erik Harteveld & Kopstubbers:


Recente reacties