Aangename kout op Winschoter zomeravonden

“(…) Veel onschuldiger waren de samenkomsten, die we bij mooie avonden in den zomer of een mooi najaar schier overal in Winschoten konden aantreffen. Beginnen we bij den Grintweg, dan stonden daar bij de gele (houten) africhelingen op den muur naar de brug onder een lantaarn, groepjes menschen, die allerlei konden vertellen en snakken, waarbij de oude arbeider Fokko Haan en anderen hun belevenissen vertelden. Er was soms ook bij een Oudindisch militair, ’k geloof dat hij Leeraar heette, die evenals voorheen de familie D. Fröling, die naast Boedeltje (nu Kuiper) inde Boschstraat woonde (aan deze zijde van ’t Groene Kruis dus) mededeelingen deed over den slag van Waterloo (1815), den citadel van Antwerpen, den tiendaagschen veldtocht en zoo meer, zóó onderhoudend, dat velen, die vroeger te bed moesten werden aangeroepen of weggehaald, zóó laat werd het met die causerieën.

Aangenaam was het daar tevens ook op muzikaal gebied, want aan de overzijde dus aan den Trekweg was een trio aan het fluiten, n.l. Jacob en Hartog Simons (‘oom van Levie Simons inde Engelstilstraat; de oom was blind, de vader overleden) en de sigarenmaker De Vries (die nog leeft en thans nog een ijverig werkend lid van „Nieuw Leven”, de tegenwoordige muziekvereeniging hier, is), waarbij soms zang (bas) werd vernomen, dat het geheel tot iets bijzonders maakte van hen, die eenig gevoel voor zang en muziek hadden.

Het groepje praters, dat op de Engelstil en voor ’t café Muntinga stond geschaard, alsmede dat voor het brugwachtershuisje (nu door Van der Laan in exploitatie), toen ter tijd door den zerkhouwer-brugdraaier Jan Abbas bewoond, profiteerde er mede van en luisterde aandachtig naar dat fluit- en zangconcert, dat zeer vele zomeravonden de aandacht van bijzonder veel belangstellenden trok. De fantasie van den brugwachter was daarbij soms boeiend!

Een onderwijzer, die ook eens stond te luisteren, hoorde ik eens zeggen, dat bij eenige scholing door het drietal fluittisten (hierboven genoemd) zeker een toekomst te verwerven zou zijn!

Ook overigens in de plaats, n.l. bij Bosma’s til (waar nu Israëls woont), bij de Piepe, tegenover Wissemann naar de zijde der Luttekekade, enz., hebben velen met mij die vaste groepjes menschen waargenomen, die na verrichtte dagtaak, door aangename kout de avonduren in verpoozing trachtten om te zetten. In de buitengemeenten ziet men thans veelal hetzelfde nog plaats hebben. Er wordt ’n luchtje geschept en daarna „aan den weg” het nieuws van den dag besproken en beoordeeld. Sedert die mooie onbezorgde dagen in ons leven, is er véél veranderd inde wereld. Ook dus in Winschoten!”

Bron van het citaat: Losse grepen XXII, Winschoter Courant, zaterdag 1 oktober 1938, Vijfde blad.


Ommetje Nienoord

Brievenbus bij paardenfokkerij aan de Sandebuursedijk achter Roderwolde:

Landwegje bij de Oosteinderlaan, Leutingewolde:

Zwarte koe, Turfweg Leutingewolde:

Op Nienoord bleek in meerdere panden en buiten een kunstexpositie aan de gang, Everzwijn met biggetjes van plaatstaal, gemaakt door Stoer Staal en Hout uit Oostwold:

Van dezelfde makers deze tango:

Groepje koeien van Judith Nieuwhof:

Middenluik van een arcadisch landschap, door een schilderscollectief, meen ik:

Antoinette Vunderink – vrouwenportretten:

Weer buiten – voor het eerst zie ik de grafsteen van Does uit 1890. Does was de hond van jonkheer Johan Aemilius Abraham Van Panhuys, die Nienoord na de dood van zijn krankzinnige oom liet verbouwen en er in 1885 met zijn gezin en die hond kwam wonen:

Geschubde inktzwammen, net niet meer eetbaar, op een dam met steenslag van de Wobbesheerd tussen Engelbert en Oostwold:

Een paarminuten verder fietsen naar Oostwold lagen in het land enkele daken als op de foto, en er stond een soort van pleehokje naast. Gezien de stroomkabels had een en ander wellicht te maken met zonnepanelen. Wie het weet, mag het zeggen.


Een zekere prooi


Door ’t hooiend Westerkwartier

Bij de Hogema – het fietspad tegen het talud van de A7 omhoog

Aan de andere kant van de Munnekevaart – koeien op meerdere niveaus:

Eikels bij het Elzepad, Boerakker:

Lakenvelders bij datzelfde eikenbosje:

Zwijn houdt middagslaapje, Dijkweg Bakkerom:

Hooiland even verderop bij de Dijkweg:

Kiekendief? cirkelend in het zwerk:

Boer met oude tractor en dito Holland-hooipers voltooide net zijn veld met ouderwetse hooiblokjes:

En vertrekt naar een volgend perceel. Een man met een missie:

Niekerk maakt zich op voor het dorpsfeest – iedere straat heeft een eigen beeldmerk:

Een zilveren lint door het Faner land:

Er staan veertien ooieveaars op deze foto van hooiland aan de noordkant van het Hoendiep bij Oostwolmerdraai:


Een goed glas bier bij de Steentil?

Kwam gistermiddag op een somber ommetje vanuit de richting Aduard langs de Steentil en daar spatte het geel in mijn gezicht. Ik dacht eerst dat het een bierreclame was, maar vond dat wat gek en keerde om; bij nader inzien betref het zo’n bord van het Ploegproject van een paar jaar geleden, dat geliefde plein airlokaties van Ploegers met reproducties van aldaar geconcipieerde kunstwerken verbond. In dit geval ging het om een nakomertje, in november 2021 geschonken door het plaatselijk nut van Den Ham en Fransum, dat toen zo’n anderhalve eeuw bestond:

En nee, het geel is dus geen glas bier. Hoewel er aan de andere kant van de weg vroeger een bekend herberg stond, die ’s winters door schaatsers uit alle vier de windstreken werd bezocht. Het betreft een werk van de naar abstractie neigende, maar kennelijk daarin ietwat schroomvallige Job Hansen uit de collectie van het RCE, nu ondergebracht bij het Groninger Museum.

Hoewel ik de andere lokaties veelal redelijk herkenbaar in beeld kwamen, is dat in dit geval bepaald niet zo. Op foto’s, zoals in de Beeldbank Groningen, wordt de Steentil zelden vanuit deze richting genomen – frontaal vanuit west of oost is duidelijk favoriet bij de beeldmakers – en een richtingbord met het woord noord valt er ook niet op te bekennen. Toch vraagt het onderschrift bij het werk van Hansen hier de niets vermoedende passant: “Is het de herinnering aan deze plek die Job Hansen in 1958 in het schilderij Noord verbeeldt?”

Ja hoor eens, hoe moet de passant dat nou weten? – zo kon je hier elk schilderij wel lukraak neerzetten. Het nakomertje genoot duidelijk de zorg die zijn oudere broers en zusters wel kregen. Mogelijk ontbrak het aan tijd en geld voor een perfecte afwerking van het project en was men ook blij er eindelijk vanaf te zijn.

Voor een meer herkenbaar en aansprekend beeld had men beter een werk van Johan Dijkstra kunnen nemen, maar wellicht kwam die er eerder bij het project, vergeleken bij Job Hansen, al veel beter vanaf?


De wedmansboom aan ’t Oude Schild

“Wedde mans boom aan ’t Oude Schild

Moeder maakt ons vaak wijs dat daar alle kleintjes weg komen uit die holle boom die daar stond in de rietboorden van ’t Schildmeer. ’t Is me daar ook een eenzaamheid daar bij ’t Schild met zijn rietboorden en wildernis, dat wij altijd trilden van angst voor “weddeman” en “korenwouden” en “apekollen”.”

Notitie uit juli 1941 in het memoriaal van de boer Klaas Nienhuis (1895-1982) uit Siddeburen, met een herinnering aan de manier waarop zijn moeder hem wijs- en bangmaakte over een holle boom op de oever van het Schildmeer. Hier zouden volgens haar de kindertjes vandaan komen. Blijkbaar stond de boom er rond 1900 nog, maar was hij in 1941 allang verdwenen. Hij moet zijn curieuze naam hebben gedankt aan de wedman, een gerechtsdeurwaarder en politionele hulp van het bevoegd gezag, wiens functie begin negentiende eeuw al was afgeschaft. Mogelijk was het perceel grond of de rietboord waarop hij stond, ooit het eigendom van de regionale wedman geweest. Wat “”korenwouden” zijn, al sla je me dood, maar in de “apekollen” herkennen we de apekool die elders voor de nakomelingschap zorgde.


Loonstrijd zonder frictie

De kortstondige loononderhandeling tussen een boer en diens grootknecht Harm, Midwolda ca. 1860 – dus lang voordat het socialisme doorbrak – zoals bijna zeventig jaar later verteld door de boer zijn zoon:

Elk jaar zei Harm: „Ik mos aigenliek n beetje meer verdainen”, waarop vader antwoordde: „Woarom Harm, doe bist over dartig joar, meerder worst doe nait meer!’ t Is ook zoo, zei Harm dan: „den mouten wie d’r moar weer op reken”.

Bron: G. de Jager, ‘Oldambtster Landbouwer en zijn bedrijf vóór 60 jaar en thans’, Maandblad Groningen, 1 april 1927, pag. 20-23.


Herfstavondlicht

Hoogkerk:

Oosterpoort:

Peizerweg:

Hegepad:


Open Dag Yesse

Vanaf 2017 doen studenten archeologie ieder voorjaar praktijkervaring op bij een seriematige opgraving van het cisterciënzer vrouwenklooster Yesse (1215-1594), in de buurtschap Essen, bij Haren. En behalve in de coronatijd, zijn er ook ieder jaar open dagen voor het publiek. Dit jaar opnieuw.

Uitzicht vanaf de plaats van samenkomst: met erachter een deel van het opgravingsgebied:

Ruimtelijke situatie en reconstructie van het gebouwencomplex – uitleg door de zeer met de opgraving meelevende grondeigenaar en buurman:

Uitleg van de ruimtelijke situatie aan de hand van de hoogtekaart door Stijn Arnoldussen, RUG-docent archeologie en opgravingsleider:

De oranje zandhoogte links met het bijna vierkante kader eromheren was de kern van het kloosterterrein, de langwerpige hoogte rechts ligt een eind verderop, maar is archeologisch ook interessant en waardevol met zelfs sporen uit de Romeinse periode::

Het naar het oosten aflopende terrein met de eerste werkput. De bomenrij links markeert de schipvaart naar de Hunze, waarlangs het klooster turf, klei en graan kreeg. Die vaart is enkele malen vernieuwd en deels verlegd, maar dateert waarschijnlijk al uit de begintijd. Er zijn wat delen van de beschoeiing bewaard gebleven:

Volgens de kloosterregels mocht er geen of weinig vlees gegeten worden, maar toch lag er nogal wat slachtafval. Voorschrift en [praktij wijken wel vaker uiteen. Dit veulen werd zonder hoofd begraven, mogelijk wegens ziekte:

In het klooster leefden vooral dochters uit de bovenlaag van de stad Groningen. In het zand bleef er weinig van de nonnen over. Zo vergaat de glorie van de wereld::

Er zijn behoorlijk wat graven gevonden. Schets van van eentje:

Om de stoffelijk resten zelf te ontzien, was er een demonstratieskelet uit de biologieles naast gelegd:

Fragment van kogelpot uit de dertiende eeuw:

Kloostermoppenvloertje van een grafkelder:

Fragment van een hol pijpaarden Anna-te-Drieënbeeldje, laat-middeleeuws exportproduct van waarschijnlijk Keulen, en als devotionalium in persoonlijk gebruik bij een non:

Beenderen die aan de oppervlakte kwamen, werden met een plantenspuit vochtig gehouden, anders zouden ze vrij gauw verpulveren:

De gele strook zand was een grondverbetering voor het leggen van het fundament voor een muur van een kloostergang. Van de muren is verder bijna niets over, de bakstenen werden na de afbraak van het klooster rond 1600 afgebikt en verkocht voor hergebruik elders. Rond de strook is iets van de oorspronkelijke esdek zichtbaar: er was al bewoning voordat het klooster er kwam, mogelijk heeft een aanzienlijke bewoner van het gehucht hiervoor grond afgestaan.

Er zijn wel wat munten gevonden, maar niet veel. Kwart-Philipsdaalder (of was het een dito -gulden?) uit 1571, toen het nog ten jaar zou duren voordat we met een ‘Plakkaat van Verlathinge’ deze koning van Hispandje zouden afdanken:

Het Anna-te-Drieënfragment in een knijpzakje:


Helpman geruïneerd en ontvolkt dankzij beleg door Bommen Berend

In 1669 sprak de Groninger synode het als wenselijk uit, dat Helpman een aparte gemeente zou worden., los van de Stad, met een eigen kerk. De synodale deputaten zouden de zaak bij G.S. aanhangig maken en bevorderen.

Er kwam niets van. Helpman moest nog eeuwen wachten op zijn eigen kerk. “In de sake van Helpen”, zo rapporteren de deputaten begin 1673:

heeft gansch niet konnen gedaen worden, vermits dese plaetse in de belegeringe van Groningen door de Ceulsche en Munstersche troupen ten meestendeele geruïneert is geworden, en diensvolgens van haer meeste inwoonders ontbloot, .


Rode Zee gekliefd

Als fietser krijg je bij het Winschoterdiep ten westen van Hoogezand heel even een soort van Mozesbeleving:


Ruud Bartlema – Avondmaalsgroep

Gezien in de kerk van Vries vanmiddag, deze ‘Avondmaalsgroep’ van de beeldend kunstenaar (en theoloog) Ruud Bartlema:

Op het eerste gezicht dacht ik dat het monniken waren, door hun uniforme pijen. Het zullen discipelen zijn, in afwachting van:

De middelste van de groep lijkt het eten en drinken te zegenen:

In de groep spelen zich onderonsjes af, soms op gang gebracht met een subtiel gebaar:

Het luisteren, terwijl er misschien niet eens zoveel gezegd wordt:

Een roddeltje achter de rug om:

“Neem en eet.”


2022


Bartje en het mysterie van de anonieme aanwinst

Bartje mag dan niet voor brune bonen bidden, hij was verzot op witlof, althans volgens de Groninger groenteveiling of een daar actieve groothandel, die (Drentse?) witlof pondsgewijs in puutjes verpakte, die hun weg vonden naar de Duitse markt.

De verpakking lag samen met enkele brochures en andere memorabilia van de groenteveiling aan de Peizerweg op mijn werktafel bij de Groninger archieven. Het spul moet er neergelegd zijn na mijn pensionering in juni, waarschijnlijk tijdens de vakantie van mijn oud-kamergenoot. Mogelijk gebeurde dit door een oud-werknemer van groothandel Stavasius. Uiteraard worden de spullen in dank aanvaard bij de Groninger Archieven, maar intussen prangt nog wel de vraag wie ze er heeft gedeponeerd of laten deponeren. Zou de gullen gever zich asjeblieft willen melden, hetzij bij het archief, hetzij bij mij? Het is altijd aardig om ook wat contextuele informatie te hebben. Alvast bedankt!


Brokaatpapier

Apart omslagje, om de rekeningen van de kerkvoogdij Nieuwolda uit de jaren 1787-1789. Had ze nodig voor een paar arbeiders, en wat krijg ik: blingbling.