Rondje Faan – Foxwolde via Tolbert
Geplaatst op: 14 april 2019 Hoort bij: Uncategorized 2 reactiesRaapzaad (of zoiets), Zuidpoort – de koolzaadbloei is ook al begonnen, hoorde ik, dat wordt dan wat met Pasen (er si 20 graden voorspeld):

Appelbloesem, Westpoort:

Prille esdoorn, of is het een kastanjetelg?

Pol dotterbloemen op Westpoort:v

De Poffert:

Faan – drie lammeren. Ze stonden mooi naast elkaar, maar toen ik de camera pakte zochten ze haastig hun moeder op:

Drie paasbulten in aanbouw bij de Traan en de Tolberterpetten – hier gaat dus al dat gesnoeide hout heen:

Zonneweide in opbouw, Noorderweg Tolbert (eromheen allemaal glyfosaatland):

Een Boeddha achter gaas bij het Schilligepad, tussen Tolbert en Boerakker:

Bloesem bij een stookhut, Foxwolde:

De Onlanden:

De derde mannetjesfazant op mijn pad, Langmadijk Peizermade:

De uil als zinnebeeld in onze vaderlandse Renaissance
Geplaatst op: 27 maart 2019 Hoort bij: Kunsten, Uncategorized 1 reactieVandaag staan wij een wijle stil bij de verschillende aspecten van de uil in de prentkunst van de Nederlandse Renaissance.
Destijds reeds, werd de uil bezien in verschillende gedaanten.
Allereerst was het ook toen al een bijster wijs dier, anders zou het immers nooit in een studeerkamer geportretteerd zijn:

Uil, schrijvend aan lessenaar, ca. 1580. Collectie onbekend.
Zijn weinige, maar intensief gelezen boeken staan echter met hun gesloten krappen nogal onpraktisch op de plank: je kunt de titels op hun ruggen niet lezen, omdat die ruggen naar de wand gekeerd zijn. Uiteraard is het nacht, getuige de klok en het pikkeduister achter het venster. De uil krabbelt in zijn foliant geheime symbolen op, in dit geval dat voor Mars, nu meer bekend als het mannenteken. Deze kamergeleerde houdt zich onledig met oorlog, of in elk geval iets polemisch, zo lijkt het.
Een wat fijnere prent van bijna een halve eeuw later toont nog steeds die uil, bij nacht en ontij bezig met het vergaren van wijsheid en kennis:

Cornelis Bloemaert (II) naar Hendrick Bloemaert, Uil met bril en boeken, ca. 1625. Collectie Rijksmuseum.
Alleen is diens educatieve missie tot mislukken gedoemd. Het boek dat hem tot profijt moet strekken blijft gesloten en dicht – “Wat baet kaars off bril, als den uul niet sien en wil?” Als iemand er niet voor open staat, is iedere wetenschapsvoorlichting bij voorbaat kansloos.
Een geheel andere gedaante die de vaderlandse Renaissance-uil aanneemt, is die van de pelgrim:

Pieter van der Heyden, Vastenavond (detail) 1567. Collectie Rijksmuseum.
Hierboven zien we een dergelijke uil als beeldcitaat op een Vastenavondprent uit 1567. De inventor van de geciteerde houtsnede was Jeroen Bosch. Diens uil stapt, beladen met zonde en onreinheid, van het duister in het klare daglicht en gaat met bedelstaf en schelpenhoed op naar Santiago de Compostella om penitentie voor zijn zonden te doen. Het is dus eigenlijk een deugmens, of althans: dat wil hij worden. En om te laten zien dat het hem menens is doet hij de lange wandeling op slechts één been, zodat hij dubbel zo lang onderweg is.
Een soortgelijke uil staat op een ingekleurde gravure:

Monogrammist MH (graveur), Uil uitgedost als pelgrim, ca. 1500-1549. Collectie Rijksmuseum.
Niemeijer is jarig
Geplaatst op: 26 maart 2019 Hoort bij: Uncategorized 4 reactiesDe leeuw van Samson draagt een Groninger vlag in zijn muil:

Javaanse jongens zonder shag en gamelan:

Vaandels ter ere van Niemeijers verjaardag halverwege de Peizerweg, waar de tabaksfabriek een grote opslag heeft:

Bij de hoofdvestiging aan de Paterswoldseweg staan soortgelijke vaandels:

Een hele grote zit tegen de muur bij de hoofdingang – voor mij mogen ze alle muren zo behandelen:

Meer van hetzelfde. Baas BAT maakt zich kenbaar:

Van een knoopmaker en zijn kostvrouw
Geplaatst op: 4 maart 2019 Hoort bij: Uncategorized 4 reactiesDit verhaal moet zich hebben afgespeeld in Grijpskerk. Daar trouwde naderhand namelijk een Albertus Bolt, terwijl er jaren nadien ook een Jantje Haaikes overleed.
Deze Albartus was nog een jong vrijgezel toen hij zich in 1806 bij de ouwe vrijster Jantje in de kost besteedde voor 3 gulden en 5 stuivers in de week. Dat kwam neer op 169 gulden per jaar, iets meer dan het minimale kostgeld voor iemand die de gangbare burgermanspot op tafel begeerde.
Misschien smaakte Albartus het eten niet zo, misschien had hij een andere reden, maar hij gaf Jantje op een zomerdag te kennen dat hij naar een ander kosthuis vertrok, waarbij hij de gewone opzegtermijn van een week in acht nam en het kostgeld van die week alvast aan Jantje betaalde. Jantje echter, bleek het er niet mee eens dat haar kostganger vertrok. Ze weigerde zijn knoopmakersgereedschap aan hem af te geven,
sluitende de deur der kamer toe waarin deeze gereedschappen gelegd waaren.
Albartus stapte daarop naar de rechter, de drost van het Westerkwartier:
Daar nu de rem[on]st[rant] een man is die van week tot week met dit zijn bedrijf de kost moet verdienen, en door deezen eijgenheerige en onwettige handelwijze daarin belet wordt, weet hij geen beteren weg te zoeken dan zig klaaglijk bij deezen E.E. Gerichte te vervoegen…
Jantje hield zijn werktuigen “onwettig in arrest”, zo betoogde hij, en hij verzocht de drost om haar te bevelen de spullen “kost- en schadeloos” aan hem terug te geven.
De drost schreef een hoorzitting uit om ook de andere kant van het verhaal te horen. Die zitting liep minder gunstig af voor Jantje. De drost gaf haar inderdaad opdracht om Albartus “terstond” zijn spullen terug te geven. Bovendien werd ze veroordeeld tot betaling van de gerechtskosten, tenzij ze binnen twee maal 24 uur kon aantonen dat Albartus
zig zoude hebben verbonden om langer dan van week tot week bij haar in de kost te verblijven.
Ik denk niet dat ze over zo’n contract beschikte, anders had ze het stuk of de getuigen ervan wel meteen meegenomen naar het rechthuis. Verder is er ook niets over de zaak te vinden. Ik heb zo’n idee dat Jantje eieren voor haar geld koos.
—
Bron: Groninger Archieven, Toegang 735 (gerechten Westerkwartier) inv.nr. 726, rekest 18 juli 1806.
Droeg de kerk van Sappemeer oorspronkelijk een soort van siepel?
Geplaatst op: 29 januari 2019 Hoort bij: Uncategorized 3 reacties
De Sapmeerster koepelkerk in 1681, detail uit een tekening in het Caartboek van Sappemeer, dat hier gescand op de website van de Groninger Archieven staat (scan 12).
Voor de opgang naar het kerkhof staat nog een poort. Het kerkhof zelf is omgeven door een dubbele gracht. Maar wat het meest opvalt, is de bekroning van het kerkdak. Het lijkt wel of er een siepel of bus op een smalle voet midden op dat dak staat. Tegenwoordig is dat een torentje of dakruiter die rechtstandig en zonder enigerlei poespas de lucht insteekt – zie deze foto, gemaakt op Monumentendag 2018:

Ik moet zeggen dat ik de oorspronkelijke vorm wel wat aardiger vind.
Imkerij ging kwijnen in de IJzeren Eeuw
Geplaatst op: 22 januari 2019 Hoort bij: Uncategorized 3 reactiesIk had er wat meer willen doen, maar helaas was er technische malheur. Vandaar dat deze exercitie voorlopig maar even tot drie gemeenten beperkt blijft, alle drie uit de Groninger Top 6 van gemeenten qua eigen bijenteelt. In de gemeenteverslagen staan van 1866 tot 1906 de aantallen inheemse bijenkorven of -volken, hoe ontwikkelden die aantallen zich destijds?
In bijengemeente nr. 1 anno 1866, Slochteren, piekt de grafiek in 1876-1877 met ruim 4000 korven. Daarna is er een langdurige achteruitgang, tot er uiteindelijk maar 500 korven overblijven – een achtste van het aantal korven in de hoogtijdagen.

In bijengemeente nr. 4, Nieuwe Pekela, piekt de grafiek helemaal aan het begin. Daarna is er een neergaande trend met ups en downs. Soms begonnen mensen er weer aan, maar die haakten dan al snel weer af, zo lijkt het. Uiteindelijk is er een kwart over van het oorspronkelijke aantal korven en volken:

In Leek, nr. 6 op de lijst van 1866, is er net als in Slochteren een groei tot medio jaren 70. Dan noteert de burgemeester-gemeentesecretaris zeven jaar lang duizend korven. Ik vermoed dat hij dit niet gecheckt heeft en dat het werkelijke aantal nog wat hoger lag. Daarna is er in Leek eenzelfde glijbaanachtige achteruitgang te constateren als in Slochteren, waarbij uiteindelijk een vijfde van het aantal korven in de hoogtijdagen overblijft:

Conclusie: Tempo en continuïteit wisselden van gemeente tot gemeente, maar in al deze drie voor Groningen prominente bijenteeltgemeenten was er sprake van een forse achteruitgang in het aantal korven en volken in de periode 1866-1906.
Een volgende keer iets over de oorzaken van deze achteruitgang.
Mest en vuilnis in de pastoriegracht
Geplaatst op: 25 november 2018 Hoort bij: Uncategorized Een reactie plaatsen
De pastorie of weem van Oldehove stond midden in de dorpskern, tegenover het koor van de kerk en was omgeven door een behoorlijk ruime gracht, die nu geheel verdwenen is. Bron van het plaatje: http://www.hisgis.nl
Op de gedane anklagte van de predicant van Oldehove, te kennen gevende dat enige menschen zig veroorloven om misbulten en velerhande vuijlnissen in de pastorijgragt te werpen, soo wordt voornoemde predicant geauthoriseert om publiek in de kerk te doen kundigen, dat een iegelijk word gewaarschuwd zig in het toekomstige zorgvuldig te onthouden enige vuylnissen in voornoemde gragt te werpen, of enige misbulten zodanig aan de kant te plaatsen dat deselve daarin vallen, sullende tegens diegenen, welke zig tegens deze waarschuwing daaraan schuldig maken, sodanig worden geprocedeert als ter handhaving der goede order bevonden sal worden te behoren.
Commentaar: Het is uit deze tekst, die in oktober 1807 voorgelezen werd in de kerk van Oldehove, op zich niet duidelijk of mest en vuil met opzet of per ongeluk in de gracht om de Oldehoofster weem belandden. Dat de predikant na een eventueel minnelijk aanspreken van zijn buren niet de civielrechtelijke, maar een bestuursrechtelijke weg koos, doet echter merkwaardig aan, zo’n tien jaar na de scheiding van kerk en staat. Ik denk dat hij in onmin met die buren verkeerde. Dat waren geen arbeiders, zoals ik in eerste instantie dacht: een kwarteeuw jaar later, ten tijde van het kadaster, woonden er bijna uitsluitend middenstanders om de pastorie heen en dat zal in 1807 niet anders geweest zijn.
De naam van de predikant wordt niet genoemd, maar het bleek Ajolt Jan Muntinghe te zijn. Hij was in 1762 te Wedde geboren als zoon van de drost van Westerwolde. Eind 1786, na de afzetting van zijn voorganger Kuitert wegens overspel, trad Ajolt Jan Muntinghe aan als predikant van Oldehove. Hij was patriot en in 1797 Representant van het Volk der Ommelanden. In de zeer verlichte classis Westerkwartier, die destijds allerlei bepalingen voor de leerzuiverheid afschafte, gold hij tezelfdertijd als een van de beleidsbepalers. Zijn zwager Albert Willem Hoeth was tussen 1798 en 1801 lid en president van het Uitvoerend Bewind, zeg maar het kabinet van de Bataafse Republiek geweest en ten tijde van dit akkefietje procureur-generaal, de hoogste aanklager van de provincie. Mogelijk heeft die zijn zwager nog juridisch van advies gediend.
De predikant van Oldehove was dus niet zomaar een predikant. Ik denk dat zijn opvattingen weerstand opriepen en dat hij daarom koos voor de bestuursrechtelijke weg via de drost van het Westerkwartier. Nauwelijks een half jaar na zijn waarschuwing vanaf de kansel uit naam van de drost, overleed ds. Muntinghe, zo’n 45 jaar oud.
Bron van de kondiging: RHC Groninger Archieven Tg. 735 (gerechten Westerkwartier) inv.nr. 729: publicaties, notificaties etc. 1803-1811, notitie d.d. woensdag 7 oktober 1807.
Nieuwe drost zit venters, muzikanten, scharenslijpers en rarekiekvertoners dwars
Geplaatst op: 23 november 2018 Hoort bij: Uncategorized 1 reactie
Als in 1803 alle kleine jurisdicties van het Westerkwartier zijn opgegaan in één grote rechtbank die zich vestigt in het rechthuis van Zuidhorn, heeft de nieuwe drost het meteen gemunt op rondzwervend volk. Zo zet hij een zware boete of het geven van nachtlogies aan nachtbidders en stelt hij paal en perk aan de bewegingsvrijheid van ambulante kooplui, muzikanten en andere kunstenmakers. In alle dorpen van de streek wordt dit nieuwe restrictieve beleid afgekondigd::
Naardien het aan den Drost dezer jurisdictie is voorgekomen dat zig onderscheiden vreemde personen veroorloven om zonder eenig daartoe bekomen consent hetzij met koopmanschappen, hetzij als scheerslijpers, speelmannen of met kijkkasten en soortgelijke zaken in de jurisdictie rond te zwerven, en de goede order en policie het tegenswoordog volstrekt vorderen, dat aan zijde van de administratie der justitie dienaangaande een waakzaam oog werde gehouden, zo is het dat door dezen aan elk en een iegelijk word verboden het zij met enige hoe genaamde koopmanschappen, hetzij als scheerslijpers, speelmannen of met kijkkasten of iets diergelijks in de jurisdictie van het Westerquartier rond te lopen zonder daartoe van mij vooraf te hebben bekomen behoorlijk consent, wordende de wedlieden en roderoeden in de onderscheiden vorige jurisdictiën gelast om naukeurig op diergelijke omlopende personen agt te geven en van dezelve te vragen vertoning van de acte van verkregen consent en voorts om zodane hunner, welke van zodane acte niet zijn voorzien te gelasten om terstond met hunne koopmanschappen of ander bedrijf de jurisdictie te moeten verlaten met magt op dezelve gerechtsbedienden om die geene, welke zig tegens deze order mogten verzetten, bij provisie met de goederen, welke zij bij zich mogten hebben, in civiele bewaring over te brengen in het gewoone rechthuis dezer jurisdictie. Opdat vervolgens tegens dezelve zodanig werde geprocedeert als ter handhaving der goede order zal worden bevonden te behoren.
Afgegeven tot Zuidhorn den 14 july 1803.
Was get[ekend] A.P. Driessen
Bron: RHC Groninger Archieven Tg. 735 (gerechten Westerkwartier) inv.nr. 729: publicaties, notificaties etc. 1803-1811.
Hoe het Oldambt ‘t Westerkwartier voorbij streefde
Geplaatst op: 4 november 2018 Hoort bij: Uncategorized 2 reactiesHoera! Want ik heb ze teruggevonden: mijn aan elkaar geplakte kopieën van de grote vellen ruitjespapier met de Groninger belastingopbrengsten in de zeventiende en achttiende eeuw. Begin jaren 80 kreeg ik die cijfers van de heer Tijms op het Nederlands Agronomisch Historisch Instituut (NAHI), destijds aan de Vismarkt. Tijms had ze verzameld voor zijn baas, Meihuizen, die ze maar voor een beperkt deel gebruikte voor de Historie van Groningen (1976), een handboek, waar dat beperkte deel dan ook nog eens vrij klein is afgedrukt (veel historici hielden destijds niet zo van cijfers en grafieken). Maar nu vond ik dan de hele bups terug, met alle aparte rijen voor Westerkwartier, Hunsingo, Fivelingo, het Oldambt en de Stad (Westerwolde viel als Generaliteitsland fiscaal nog onder de Staten-Generaal).
De cijfertjes van Tijms, en dan vooral die van het ‘heerdstedengeld’, kon ik heel goed gebruiken voor de lezing die ik afgelopen woensdag gaf. De globale conclusies die ik eruit trok, had ik nog wel paraat, maar die wil je toch ook graag voor je publiek visualiseren, inzichtelijk maken met beeld. En dat ontbrak eraan, door de affreuze vermissing van de lappen gekopieerd ruitjespapier.
Het ging me vooral om het ‘heerdstedengeld’, een belasting op werkzame haarden in huizen. De opbrengsten van deze heffing geven bij gebrek aan bevolkingscijfers namelijk een mooie indicatie hoe een bevolking zich ontwikkelde: aangezien verreweg de meeste huizen slechts één heerdstede of haard hadden, terwijl het gemiddelde aantal bewoners per huis ongeveer gelijk bleef (4,5 à 5 per huis), duiden groeiende opbrengsten van het heerdstedengeld op vermeerdering van het aantal huizen, en daarmee bevolkingsgroei, terwijl afnemende opbrengsten duiden op demografische krimp.
De cijfertjes van Tijms had ik nodig voor een vergelijking van het Oldambt met het Westerkwartier. Wat betreft die gebieden heb ik de opbrengsten van het heerdstedengeld nu maar meteen ingevoerd. Voor het Oldambt ziet de grafiek er zo uit:

Het gaat om de bovenste, donkerblauwe lijn (A). Helaas zitten er twee gruwelijke verspringingen in, door een tariefsverdubbeling met nog wat kleine verhoginkjes van 1701 op 1702, en het met ingang van 1764 heffen van heerdstedengeld in Veendam e.o., kontreien die tot dan toe genoten van een veenkoloniale vrijstelling. Deze verspringingen zijn echter vrij gemakkelijk weg te poetsen, door vanaf 1764 de meeropbrengst van dat jaar af te trekken van de totaal-opbrengsten (de grijze lijn B) en door vanaf 1702 de (aldus gecorrigeerde) opbrengsten te halveren (lichtblauwe lijn C). Hoewel de resulterende grafiek dan nog enkele overdrijvingen bevat – door de bijkomende wissewasjes van 1702 en de onberekenbare groei van het aantal haarden in Veendam e.o. vanaf 1764 – geeft de deze grafiek (A – donkerblauw en vanaf 1702 C – lichtblauw) dan toch aardig de ontwikkeling in het aantal heerdsteden en daarmee de bevolking weer in het niet-veenkoloniale deel van het Oldambt:

Wat we zien is een ongeëvenaarde bloeiperiode in de jaren 1660, waarna er fors verval optreedt. Het absolute dieptepunt bij de opbrengsten ligt in de jaren 1686 en 1687, toen de Maartensvloed een deel van de Oldambtster huizen wegspoelde. Vanaf dan is er echter een ononderbroken stijgende lijn, die duidt op voortdurende bevolkingsgroei. Aan het eind van de lijn moeten we er overigens wel rekening mee houden dat die opgang wat aangedikt is, doordat ook in Veendam e.o het huizental gegroeid zal zijn.
Voor het Westerkwartier, waar geen sprake was van grote veenkoloniale vrijstellingen, hoefde alleen de verspringing door de tariefsverdubbeling van 1702 te worden gecorrigeerd. Hier ziet de ontwikkeling er zo uit:

De blauwe lijn bestaat uit de geboekte opbrengsten, het grijze vervolg uit de gecorrigeerde. Hier zien we dus eveneens een bloeiperiode in de jaren 1660, met verval erna. In de eerste helft van de achttiende eeuw was er in het Westerkwartier lichte krimp, in de tweede helft stagnatie op hetzelfde niveau.
Voor mijn verhaal was ik vooral benieuwd naar die achttiende eeuw. Door de correcties is het nu mogelijk, het romp-Oldambt en het Westerkwartier te vergelijken:

Wat we zien is een uiteenlopen van het Oldambt (blauw) en het Westerkwartier (bruin) – er ontstaat een kloof tussen de opbrengsten van het heerdstedengeld uit beide regio’s. Aanvankelijk zitten die nog dicht bij elkaar. Duidelijk is dat het Westerkwartier meer last heeft gehad van de eerste grote veepestepidemie in 1714 en volgende jaren; waarschijnlijk komt de dip door kwijtscheldingen. Het dieptepuntje van het Oldambt in 1720 kan ik nog niet verklaren; mogelijk heeft die wat te maken met vrijstellingen vanwege de Kerstvloed, drie jaar eerder. Ook de tweede veepestepidemie hakte er eind jaren 1740 in het Westerkwartier veel meer in dan in het Oldambt.
Van de jaren 1748-1751 zijn er geen cijfers, of heb ik ze niet opgenomen. Voordien werd de inning van het heerdstedengeld uitbesteed (‘verpacht’) tegen grote betalingen ineens, maar tegen die geprivatiseerde fiscaliteit rezen toen grote bezwaren, met als gevolg dat boeren of daartoe aangewezen personen de inning op zich namen, waarbij de totale opbrengsten van die jaren pas in 1751 als lump sum werden ingeboekt. Bij opname in de grafieken zouden deze opbrengsten een enorme piek veroorzaken en daar kan je dus ook niets mee als het je te doen is om een indicatie voor de bevolkingsgroei. Vandaar de weglating.
Vanaf 1751 werd het heerdstedengeld geïnd door collectors, plaatselijke belastingambtenaren, benoemd door GS op voordracht van grondgebruikers (met name boeren). Zoals je aan de grafiek ziet, zijn de opbrengsten dan gelijkmatiger van het ene op het andere jaar, d.w.z. zonder de fluctuaties die kennelijk met de verpachting samenhingen. Eind achttiende eeuw blijkt dat de opbrengsten van het Oldambt in een eeuw tijd met de helft zijn toegenomen, terwijl die van het Westerkwartier in dezelfde periode met een tiende zijn gedaald. Kortom, waar het Oldambt in de achttiende floreerde, had het Westerkwartier te maken met krimp en stagnatie.
Winnaar verloting Panorama van Friesland
Geplaatst op: 30 september 2018 Hoort bij: Uncategorized 1 reactieEn de winnaar van de verloting is:
Jan K. , oftewel Afanja !
De Panorama van Friesland gaat dus naar Fryslân.
’t Luchtlaand eem noar Stad tou
Geplaatst op: 15 september 2018 Hoort bij: Uncategorized 1 reactieDe perspectieven leken niet zo gunstig, al was het droog op Buienradar:

Deze windwijzer zag van de week voor het eerst op het Groninger Hoofdstation, terwijl ik daar de laatste jaren zeker vier keer per week langskom. Of zou hij nieuw zijn?

Duivenvlucht bij de Peizerweg:

Pannebier? De grondkrakers bij de vloeivelden van de gewezen Groninger suikerfabriek bouwen een toren en nemen bovenin een pilsje:

Avondrondje met lichtshow
Geplaatst op: 30 juli 2018 Hoort bij: Uncategorized 2 reactiesHaflingers grazend langs de slootrand, Langmadijk Peizermade:

Aan de overkant van het Peizerdiep kondigt zich de lichtshow aan:

De pinken bij de Onlanderdijk denken steeds dat ik ze wat lekkers kom brengen:

Hooiweg bij Roderwolde:

Bij de Matsloot:

Het contrast van jong gras en verdroogde zuring:

Distelvlinder op viaduct over de A7:

Zonneharp:

Westpoort:

De Poffert:

Acrobaat in ruste:

Lagemeeden:

Bij Den Horn:

Spoorwegovergang Den Horn:

Bij Nieuwbrug:

De Zuidwending:

Ommetje Eiteweert – Leegkerk
Geplaatst op: 28 juni 2018 Hoort bij: Uncategorized 2 reactiesVeel kamille op de Bolham; op de achtergrond het bedrijvenlint langs de A7:

Het steigertje voor vissers aan het Peizerdiep wordt gerenoveerd:

Maar de libellen snorren er nog steeds vrolijk rond, en nemen ook nog af en toe rust op het hout dat er is blijven staan, althans deze oeverlibel doet dat:

Blaarkoppink bij het Aduarderdiep:

Een bijenveiling in Beerta
Geplaatst op: 19 juni 2018 Hoort bij: Uncategorized 2 reacties
Onderlegger collectie RHC Groninger Archieven 1536-6973.
Eind maart 1889, aan het begin van een nieuw bijenseizoen, liet Eildert Schuitema, de bakker in Beerta die mijn betovergrootvader het geld voor zijn huis voorschoot, 116 korven bijen veilen door de “uitveiler” Girbe Smilda. Of Schuitema al deze overwinterde bijenvolken zelf aangehouden had, is onbekend, maar zou ook weer niet zo vreemd zijn – honing vormde immers een ingrediënt voor koek, een eminent bakkersproduct. In elk geval werden alle hoogste biedingen op de veiling van zijn volken genoteerd in een proces-verbaal, dat bewaard bleef in het archief van notaris Koning te Finsterwolde. Uit dat stuk kunnen we bijvoorbeeld een indruk krijgen, wie er in de omgeving zoal bijen hield.
Schuitema’s 116 korven met bijen kwamen per stel of paar onder de hamer. In totaal ging het dus, afgezien van bijzaken, om 58 kavels. In onderstaande tabel heb ik alle 16 hoogste bieders op deze kavels in hun volgorde van opkomst opgesomd met de aantallen kavels die ze uiteindelijk in de wacht wisten te slepen:
| Naam | Woonplaats | Beroep (Alle Groningers) | Aantal stellen korven met bijen | Rangnummer |
| Hindrik Olgers | Beerta | korenmolenaar | 2 | |
| Harm Oolders | Beerta | tuinier/arbeider; vrouw kramerse | 17 | (1) |
| Harm Drenth | Scheemda | arbeider | 10 | (3) |
| Geert Emmens | Beerta | schoenmaker | 1 | |
| Karel Steen | Drieborg | schoenmaker | 4 | (4) |
| Harmannus Uffen | Beerta | timmerman | 2 | |
| Roelf Huizing | Zuiderveen | timmerman | 12 | (2) |
| Geert Schuurman | Noordbroek | arbeider | 1 | |
| G. Moerke | Beerta | ? | 1 | |
| Christoffel Smit | Bellingwolde | timmerman | 1 | |
| Sikko Sikkens | Beerta | ? | 1 | |
| Gerrit Smit | Finsterwolde | dagloner | 1 | |
| Geert T. Meijer | Finsterwolde | dagloner | 2 | |
| Arend Stroobos | Blijham | arbeider | 1 | |
| Hindrik Bodde | Midwolda | arbeider | 1 | |
| Jakob Emmens | Beerta | schoenmaker | 1 |
(De initialen van de voornamen der 16 bieders, hun volledige achternamen, hun woonplaatsen en de in de wacht gesleepte stellen korven komen uit het proces-verbaal van veiling. De volledige voornamen en de beroepen zijn aan de genealogische database Alle Groningers ontleend.)
Herkomst bieders
Allereerst de plaatsen waar deze hoogste bieders vandaan kwamen – deze zijn met rode stippen op bovenstaand kaartje weergegeven. Die stippen overziende, was de veiling van regionaal belang: alle hoogste bieders kwamen uit de kleistreek bij de Dollard. Zeven waren er afkomstig uit Beerta en twee uit Finsterwolde. Andere plaatsen uit de omgeving waren slechts met een enkele hoogste bieder vertegenwoordigd. Opvallend is dat de hamrikken (Nieuw-Beerta, Nieuwolda en Nieuw-Scheemda) als plaats van herkomst ontbreken, net als Oostwold, Nieuweschans en Winschoten.
Beroepen
| Arbeider | 4 |
| Dagloner | 2 |
| Tuinier-arbeider | 1 |
| Schoenmaker | 3 |
| Timmerman | 3 |
| Molenaar | 1 |
| ? | 2 |
De arbeiders en dagloners enerzijds en de (kleine) middenstanders anderzijds hielden elkaar zo’n beetje in evenwicht. Zeer opvallend voor deze omgeving is de afwezigheid van boeren. Blijkbaar imkerden die niet? Voor de arbeiders en middenstanders die dat wel deden, was het houden van bijen waarschijnlijk vooral een nevenverdienste.
Prijzen
Het hoogste bod voor een stel korven met bijen varieerde van ƒ 2,30 tot ƒ 13,50; het gemiddelde zal zo’n ƒ 6,- à ƒ 7,- per stel geweest zijn. Lege korven deden bij het nevenspul zo’n ƒ 2,- à 2,50 per paar, zodat een gemiddeld volk netto een gulden of 2 deed. Naarmate de veiling vorderde, stegen overigens de hoogste biedingen. Mogelijk kwamen de kwalitatief betere volken pas later onder de hamer, al kan het ook zijn dat de animo om te bieden opliep naarmate de veiling vorderde – het een sluit uiteraard het ander niet uit.
—
Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 110 (archief notaris AH Koning Finsterwolde) inv.nr. 76 (bundel akten uit 1889), akte nr. 90 d.d. vrijdag 29 maart 1889.


Recente reacties