Ontmoeting met meneer Grutto

Onderweg tussen Den Horn en Oostwold, een uur of vijf vanmiddag. Heel in de verte zag ik al een overall met een pet op een poos op de weg stilstaan en heel behoedzaam verder fietsen.

Op de plek aangekomen – hela, wie hebben we daar?

Meneer Grutto identificeert zich netjes:

En loopt dan vlak voor me schreeuwend de weg op. No Pasaran! Ik mag niet verder! (Links in het weiland het alarmeren door zijn vrouw):

Aan de andere kant van de weg voegt hij me nog een duchtige preek toe:

Om even later te taxeren of die ook landt:

Nog een waarschuwing bleek op zijn plaats:

Okee, hij wilde zich ook nog wel even van zijn mooie kant laten zien:

Missie geslaagd. Klaar om op te vliegen:



‘Vreugde op uw pad’

Nieuwjaarswens Soerabajasch Handelsblad 10.1.1892/


Lanterfantende metselaars? Aannemersproces laat mores in de bouw zien

Jan Georg van Vliet – Metselaars. Ets,1635. Collectie Rijksmuseum.

Blijkbaar waren de kerk en pastorie van Veendam rond 1730 aan groot onderhoud toe, want Gedeputeerde Staten, de collatoren van die kerk, hadden in een aanbestedingsprocedure “eenig metzelwerk” gegund aan Harm Niehof en consorten, aannemers te Winschoten. Niehof c.s. voerden dat metselwerk echter niet zelf uit, want ze namen er een onderaannemer voor in de arm. Omdat die zijn werk niet goed deed, voelden de Gedeputeerden zich als opdrachtgevers gedwongen het karwei opnieuw aan te besteden op kosten van de in gebreke blijvende Niehof en co. De nieuwe aannemer werd Derk Hindriks. Maar hij kreeg naderhand zijn “arbeijts loon” niet door Niehof c.s. uitbetaald, zodat hij naar de Oldambtster drost stapte, de civiele rechter in dit soort zaken. Het werk was “ten vollen verveerdigt”, aldus Hindriks en hij had dus recht op zijn geld.

Niehof c.s. daarentegen, vonden dat Hindriks overvroeg. Zij baseerden dat op een “prijsatie” van het werk, op hun verzoek gedaan door Jan Coerts Langevelt, Valentijn Hop en Geert Harms, “drie metzelaars ten vollen het metzelwerk kundig”. Deze taxateurs hadden na een “nauwkeurige inspectie” de verdiensten van Derk Hindriks begroot 47 gulden, terwijl Hindriks’ maar liefst 78 gulden in rekening had gebracht, dus 31 teveel. Onder meer ging het om een post wegens het leggen van ongeveer honderd plavuizen, waarvoor Hindriks 12 gulden rekende, anderhalf maal zoveel als de 8 gulden die de “prijzeerders” hem hiervoor wilden toekennen.

Volgens Derk Hindriks echter, sloeg hun taxatie nergens op,

“wijl dit metzelwerk niet in ’t gros, maar bij dagen anbestedet was met beding van 1 gl. ‘s daags voor jeder man, konnende de ged[aag]den niet ontkennen dat dit werk wèl en na behoren door den impet[rant] (= de eiser, dus Hindriks) is volveerdigt, vermits [zij] daarin genoegen hebben genomen en betuigt, blijkende zulks ook uit de attestatie van de Eerw[aarde] Pastor Tideman, teffens een verklaring inhoudende van zijn angewende vlijt.”

Het werk was dus niet voor een lump sum aanbesteed, maar voor daghuren, zolang het karwei mocht duren, eigenlijk een open einde regeling. Bij de oplevering waren Niehof c.s. nog akkoord gegaan met de door Hindriks geleverde kwaliteit, iets wat ook bleek uit een verklaring van de lokale predikant Meinhardus Tideman. Blijkbaar had dominee als een soort van bouwopzichter gefungeerd, want in dezelfde verklaring getuigde hij positief over Hindriks’ inzet. De metselaarsbaas had het karwei, ondanks het aanbesteden bij daglonen, dus niet nodeloos gerekt.

Bovendien, zo voerde Hindriks aan, hadden de gedaagden hem op elk gewenst moment kunnen lozen “indien zijn werk hun niet had behaagt”. Nog even weer ingaand op de gewraakte taxatie: die kon ”met geen zekerheijd na gedaan werk” gebeuren, omdat de binnenkant van dat werk “voor ’t ooge bedekt is en het timmeren boven ander arbeijd buiten de gissing kan lopen”. Blijkbaar ging de metselklus met (voorbereidend) timmerwerk gepaard. Bovendien hadden Niehof c.s. mogelijk verzuimd om àlle door Hindriks opgeleverde bestekposten aan te wijzen aan de “prijseerders”.

Dit klonk redelijk overtuigend, maar Niehof c.s. hadden nog een troefkaart achter de hand, die ze nu tevoorschijn haalden. Ze erkenden weliswaar volmondig

“dat de anbesteding was geschied bij dagen en de dag begroot op een gulden, maar dat impet[rant] dan ook zijn vlijt had moeten anwenden zonder te lanterfanten, gelijk gedaan heeft” !

Om deze zeer belastende bewering te staven, voerden ze een verklaring aan van de eigenaars van het huis waar Hindriks “zijn slaapplaats” had. Deze getuigden dat de metselaarsbaas

“dikwijls van ’t werk in huis is gekomen, wandelende zoo wat over de floer dan reis in de spijskamer gaande, dan eens gegeten of zich eten klaar makende om de tijd te passeeren.”

Op zich, aldus Niehof c.s., hoefde deze verklaring helemaal niet in tegenspraak te zijn met de verklaring van ds. Tideman over de vlijt van Hindriks, omdat de predikant

“niet altijd bij het werk zal geweest zijn, en de arbeijders zig gemeenlijk wèl bevlijtigen, wanneer er jemant, bijzonderlijk van eenig anzien, tegenwoordig is”.

Ja, het was zelfs zo dat een van Hindriks’ knechten ziek geweest was, terwijl Hindriks diens werklonen voor de volle periode in rekening had gebracht. In plaats van een nieuwe knecht in te schakelen, beval Hindriks deze zieke knecht zelfs naar het werk te komen, “als was het ook op een stok”.

Uiteraard konden Niehof c.s., die in Winschoten woonden en daar hun eigen dingen hadden te doen, dit allemaal niet in de gaten houden, zodat ze ook Derk Hindriks niet van het werk hadden kunnen laten halen “wegens zijn dralen”. Intussen staken ze er van hun kant hun handen voor in het vuur dat ze de taxateurs alle punten van het karwei in Veendam hadden aangewezen.

Voor de laatste keer kwam Derk Hindriks nu aan het woord,

“bekende dat het lanterfanten niet vrie stond, dog zulks ook niet door hem was gedaan”.

Dat bleek volgens hem ook wel uit de tussentijdse controles door Niehof c.s. en de verklaring zie ze na de oplevering afgaven

“van hun welgevallen in het werk met bijgane verzoek om te willen continueren”.

Hierbij kon Hindriks eveneens verwijzen naar de verklaring van dominee Tideman, die daarin tevens getuigde,

“dat geen knegt op een stok heeft gezien, maar wel koorsig, die evenwel door de ged[aag]den is angemoedigt om bij ’t werk te blijven.”

Met andere woorden: niet Hindriks was ervoor verantwoordelijk dat de zieke aan het werk bleef, maar Niehof c.s. Andermaal ging Hindriks nog even in op het lanterfantverwijt:

“ontrent het na huis gaan wandelen over de floer (…) was bekent dat de timmerluiden haar zekere tijd hebben om te eeten, wandelen of rusten, na hetgeen haar in die schoftijd mag welgevallen”.

In de bouw mochten de werklui zich vertreden tijdens hun pauzes. Daar was niets verkeerds aan. Inderdaad een goede regeling, als je het mij vraagt, gezien de houding waarin ze vaak moesten werken.

Hoewel Niehof c.s. verklaarden dat de ziekte van die ene knecht ze onbekend was geweest en dat ze deze knecht absoluut niet zelf hadden aangemoedigd om aan de Veendammer kerk en pastorie te blijven werken, bleek hun zaak verloren. Na lang heen en weer gepraat verwierp de drost hun verweer. Als er niet verder geprocedeerd is, kreeg Hindriks dus alsnog zijn geld.

Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 731 (archief drost Oldambt) inv.nr. 12 (rechtdagenprotocol rechtstoel Winschoten) zitting Zuidbroek 28 oktober 1732.


Kerstmis in Groningen, 1890

Schager Courant 25 december 1890.

Schager Courant 28 december 1890.

Meer over de barre winter van 1890.


Lotgevallen van een kunstgebit

Had hem al eens getwitterd, maar mijn volgers op Twitter en de lezers van dit weblog overlappen elkaar maar gedeeltelijk, dus plaats ik dit smeuiïge verhaal hier ook maar:

Bron: Meppeler Courant 30 december 1953.


Meteen al volwassen: baby’s met de naam Oltman

Oltman voor en na 1811 b

Omdat ik in het diaconieboek van Beerta weer herhaaldelijk de mannelijke voornaam Oltman tegenkwam, ben ik eens nagegaan waar en wanneer die aan pasgeborenen werd meegegeven.

Alle Groningers geeft in totaal 121 vernoemingen met die naam, in 29 doopregistraties van voor 1811 en 92 geboorteakten erna. Deze zijn met stippen weergegeven op bovenstaande kaart: rood voor de doopregistraties en groen voor de geboorteakten. Al met al blijkt de naam typisch Oost-Gronings – hij komt vrijwel uitsluitend voor ten oosten van het Damsterdiep (of de lijn Groningen-Delfzijl).

Voor 1811 kwamen 6 meldingen uit Beerta, 5 uit Finsterwolde, 5 uit de Stad, 3 uit Delfzijl en 2 uit Nieuweschans. Met de ene melding uit Nieuwolda meegerekend levert het noordelijke deel van het Wold-Oldambt de helft van de vernoemingen. Daarnaast zijn er wat meldingen uit oostelijk Fivelingo en het lage deel van het Gorecht, maar in Westerwolde, het Klei-Oldambt, Hunsingo en het Westerkwartier werd de naam niet gegeven.

Na 1811 kreeg de naam een wat grotere verspreiding, maar vooral in de veengebieden van het voormalige Wold-Oldambt, het Gorecht en de  gemeente Slochteren. Voor die periode komen 29 van de 92 meldingen, dus bijna een derde, uit Slochteren, met name uit Kolham. Met 13 meldingen blijkt Noordbroek dan de tweede leverancier van de jongensnaam. De gemeenten Beerta en Finsterwolde blijven daar met respectievelijk 5 en 4 meldingen ver achter.

Omdat ik dacht dat de voornaam uitgestorven zou zijn, heb ik de periode 1811-1926 nog even in drie porties geknipt. De frequenties blijken dan:

  • 1811-1849: 24
  • 1850-1888: 40
  • 1889-1926: 28

De jongensnaam raakte dus pas in de laatste periode in onbruik. Maar uitgestorven is hij nog steeds niet, zo blijkt uit de Voornamendatabank van het Meertens Instituut. In 2014 werd hij in heel Nederland nog aan 39 jongens als eerste naam meegegeven en aan 17 als volgnaam. Dat gebeurde overigens vooral in Oost-Drenthe en in wat mindere mate in Oost-Groningen, terwijl het noordelijk deel van het Oldambt, op Winschoten na, geheel uit beeld is geraakt. De naam lijkt derhalve meeverhuisd met de vervening en de migratie die deze ten gevolge had. In Drenthe dook hij pas in de twintiste eeuw op.

Ter verklaring van de naam zegt de Voornamenbank:

Groningse naam. Tweestammige Germaanse naam uit Old-, Ald- ‘oud, volgroeid, volwassen’ en – man…

Een baby vlak na zijn geboorte al oud, volgroeid en volwassen noemen lijkt nogal tegenstrijdig.  Het toppunt in dit opzicht vormde de Oltman de Jonge, die in 1844 geboren werd als zoon van een ongehuwde moeder te Finsterwolde.


Snelheidsduivels zijn van alle tijden

Ontvangst diaconie Beerta 7 december 1741:

“Van Geert Onnes ontfangen weegens brooke van ’t jaagen mit een peert op het paat 14 st. 3 dujt”

Bron: RHC Groninger Archieven, Toegang 206 (archief hervormde gemeente Beerta) inv.nr. 17: rekenboek.

Commentaar: Blijkbaar lag er een voetpad in het loeg (de dorpskern met veel middenstand nabij de kerk), waar geen paarden op mochten komen, laat staan dat er hard op gereden mocht worden. De breuk of boete voor deze boer – waarvan ik een nakomelinge ken die vast blij is met deze melding – komt neer op de grootste helft van een goudgulden. De andere helft zal voor de aanbrenger zijn geweest.

 


Hoe de gemeente Groningen een middeleeuws maar naar de knoppen hielp

Hoorde gisteravond bij mijn lezing over veld-, water-, weg- en huisnamen van Hoog- en Leegkerk, dat de naam Moar na de oorlog nog steeds bekend was in Hoogkerk. De lokale jeugd schaatste ’s winters op dit kanaaltje, want er lag altijd mooi ijs.

Dat Moar is de Groningse naam voor het Oude Maar of de Brundekemaar, dat vanaf de bocht in het Hoendier nabij kartonfabriek De Halm eerst met wat verspringingen en vervolgens in een lange rechte lijn naar het noorden liep, vervolgens bij boerderij De Balk aan de Friesestraatweg naar het westen zwenkte, en voorbij Slaperstil, watermolen de Jonge Held en de beide Washuizen op het Aduarderdiep uitkwam. Ziehier het tracé volgens het kadaster van 1830 in de Hisgis-versie:

Wat die scheuvelende jeugd niet besefte, was dit dat Oude Maar bijna zeven eeuwen oud was, want het werd aangelegd op het eind van de dertiende eeuw. Het nam de functie over van het Eelderdiep, toen dat ten zuiden van Hoogkerk, bij het huidige transferium Hoogkerk, omgelegd werd naar het Peizerdiep. Het Maar maakte kleine scheepvaart met bijvoorbeeld hooipramen mogelijk, maar diende toch vooral voor de afvoer van overtollig water uit het oostelijk deel van Lieuwerderwolde, zoals Hoogkerk in de Middeleeuwen nog heette. Naderhand kwamen er vanaf het oosten de Hoensloot (de voorganger van het Hoendiep), de Woldsloot (parallel aan de Legeweg) en het Vinkemaar (vanaf het Vinkeland bij Vinkhuizen) op uit.

Dat Oude Maar bestaat voor twee gedeelten nog steeds, delen die we dus mogen beschouwen als middeleeuws waterstaatkundig erfgoed. Alleen heeft de gemeente Groningen zo’n vijftien, twintig jaar geleden de nieuwbouwwijk Gravenburg over een centraal gelegen stuk laten aanleggen.

Er staan dus nu huizen en bijbehorende opstallen op grond, gestort in een diep van ruim zeven eeuwen oud. Ik weet niet hoe die huizen gefundeerd zijn, maar geheid dat die grond nog verder gaat werken en inklinken en dat de eigenaren van dat vastgoed, als dat funderen niet op een vaste laag in de ondergrond is gebeurd, gaan klagen over scheuren in hun panden. Mogelijk zullen ze bij de NAM gaan aankloppen voor aardbevingsschade. Maar feitelijk zijn ze dan aan het verkeerde adres, want het was de gemeente Groningen die hier – ook afgezien van dat funderingsaspect – een kolossale stommiteit heeft uitgehaald.

Wat foto’s van het Oude Maar, zoals het er gisterochtend bij lag:

Het Oude Maar gezien vanaf de Hoogkerker rondweg naar het noorden.

Het Oude Maar gezien vanaf De Groenhof naar het zuiden. Midden-rechts aan de horizon de schoorsteenpijp van De Halm.

Het Oude Maar vanaf de Legeweg naar het zuiden. Rechtsachter de nieuwbouw aan De Groenhof.

Het doodlopende eindje Oude Maar gezien vanaf de Legeweg naar het noorden. Zonder enige terughoudendheid is er nieuwbouw op het middeleeuwse tracé gezet.

Het Oude Maar gezien vanaf de noordzijde van Gravenburg naar het noorden. In de verte boerderij De Balk.


Poolshoogte op het achterplaatsje – bij de comeback van Peter Schaap

peter-schaap

Peter Schaap maakt een eenmalige comeback als liedjeszanger. Veertig jaar geleden stopte hij met het maken van muziek op podia. Het succes kneep zijn bron af. “Ik schreef altijd over dingen die ik zelf meemaakte”, vertelt hij op TV Noord,

“en maakte eigenlijk nauwelijks wat mee. Je zat in de auto naar ‘t optreden en je ging weer naar huis. Of je zat in de studio, en dat soort dingen. Maar dat was niet iets inspirerends. Dus op een gegeven moment heb ik me daarvan teruggetrokken (…) en ben wat anders gaan doen.”

Veertig jaar geleden, rekendereken, dat was in 1977.

Maar toen maakte Peter best wel wat mee! Hij zat bijvoorbeeld een keer ’s nachts na sluitingstijd in de Plu’s, toen daar de politie binnenviel.

Folkcafé De Plu’s, moet je weten, had een dagvergunning, zodat de tent al om één uur ’s nachts moest sluiten. Maar dan was het vaak nog vreselijk gezellig. Zo die keer ook, dat Peter Schaap er aan de bar zat. Jan Stelma, de kroegbaas, had het licht wel gedimd, de deur op de grendel en de gordijnen dichtgedaan, maar het kroegrumoer drong toch tot de buitenwereld door en een boze buurman moet de politie hebben gebeld.

Een aanrijtijdje later werd er hard op de buitendeur van de Plu’s gebonkt. Politie! Iedereen hield zich op slag muisstil. Jan riep naar voren dat hij eraan kwam, volgde een klaarliggend scenario, deed de achterdeur open en alle aanwezigen slopen op hun tenen het achterplaatsje op, waar nog net wat ruimte over was tussen de hoog opgetaste stapels wijnflessen.

Ook Peter Schaap stond daar, bibberend in zijn heel hippe, maar tevens erg dunne bloesje. Tamelijk langdurig, want de politie zag natuurlijk wel aan glazen, asbakken en over stoelleuningen gedrapeerde jasjes dat er pas nog volk binnen was geweest en zat Jan daarom kwaadaardig zuigend uit te vragen.

Dat duurde maar en duurde maar tot een verstoppeling op het achterplaatsje moest niezen, en een van die enorme stapels wijnflessen met donderend geraas ineenstortte.

Jan probeerde de agenten nog wijs te maken dat dat om zijn krolse kat ging, het rotbeest, maar zulks wilde er bij de opsporingsbeambten niet in. Zij vermoedden gespuis en namen resoluut poolshoogte op het achterplaatsje. Qua bekeuringen sloeg de Groninger politie een flinke slag, die nacht.

De Plu’s hield zich nog geruime tijd netjes aan de vergunning, zelfs de buren bleken er naderhand goed over te spreken. Het hele geval zou vast een prooi der vergetelheid geworden zijn, als Peter Schaap het niet in zijn hoofd gehaald had om opnieuw op te gaan treden.


Aan de dood ontsnapt bij Ouessant

Herinnering aan een coastertrip in de jaren 50:

“Onze reis werd door de weergoden niet begunstigd: Ouessant, het eilandje dat met een sterke vuurtoren wacht houdt voor Bretagne’s westpunt, lag dik ingepakt door mist, erlangs loopt een drukke vaarroute, dus trachtten we van tijd tot tijd de wattige stilte te splijten door fluitstoten. Niettemin doemde plots een duister gevaarte voor ons op: met onaandoenlijke kluisgaten staarde het over ons heen. Het reuzenschip scheen maar niet op te houden en voor ons net op tijd om er vrij van te lopen, zagen we de ronding van z’n kont, waarachter de mist zich onmiddellijk sloot. “Dat was ‘m”, zei de kapitein effen. “D’r hoefde geen verrekijker bij.”

Uit: Jan S. Niehoff, Memoires (Bedum 2015) 48.


De hertog en de hofnar

dodendans-met-nar-peacay

Door iemand aan het schrikken te brengen, kon je hem van de koorts genezen. Dat wist ook de hofnar van de hertog van Florence, die heel erg met zijn baas begaan was. Toen de hertog zich even wat beter voelde en ze zich met zijn beiden wat langs de Arno vertraden, duwde de hofnar de hertog onverhoeds in de rivier, om hem zo van die vervelende kwaal af te helpen.

De hertog, weer op het droge gehesen, deed net of hij buiten zichzelf van woede was en liet de hofnar subiet ter dood veroordelen, tenminste: zogenaamd. Want op het moment dat de geblinddoekte hofnar klaar lag voor zijn onthoofding, wenkte de hertog de beul naar zich toe en fluisterde hem stilletjes vanachter de hand in zijn oor, dat hij de hofnar alleen maar heel zachtjes met een twijgje in de nek mocht kietelen.

Helaas maakte dat niets uit. Zodra de hofnar dat twijgje voelde, schrok hij zo verschrikkelijk hevig, dat hij van het hakblok zijwaarts ter aarde tuimelde. Dood, hartstikke dood. Hij was gestorven aan het geneesmiddel dat hij de hertog had toegedacht.

Naar


Reebok op Westpoort waardeert muziek

Aan de Roderwolderdijk onder Vierverlaten zag ik tijdens het schemeruurtje deze reebok scharrelen, eigenlijk helemaal niet zo ver van de huizen af.
DSC01142
Op de achtergrond de bedrijven op Westpoort:
DSC01145
Meneer, aan zijn gewei te zien een driejarige, bleek niet zo van de aandacht gediend en verwijderde zich rustig, maar gedecideerd. Zelf besloot ik om te rijden en het Doverpad te nemen. Daar kwamen we elkaar weer tegen:
DSC01163
Ik wachtte beleefd tot hij zou oversteken, maar hij durfde niet en draalde:
DSC01164
Om gezwind rechtsomkeert te maken:
DSC01165
In gestrekte draf:
DSC01167
Op een afstandje leek hem de kust wel weer veilig:
DSC01169
En hij veerde nieuwsgierig omhoog toen ik Ozewiezewozewiezewallakristalla begon te fluiten:
DSC01172


Kauwtjes plukken pony’s voor nesthaar (2)

De kauwtjes zijn hun nesten aan het herinrichten, je wilt als kauw natuurlijk ook niet altijd tegen dezelfde ouwe meuk aankijken. Vandaar dat ik ze weer pony’s zag plukken, opnieuw bij het Hegepad, ook dit keer ’s ochtends om een uur of kwart voor negen. Blijkbaar is het materiaal dan gemakkelijker te oogsten:

DSC06223

DSC06231


Statistieken 2015

Het aantal pageviews op Groninganus groeide het afgelopen jaar sterk:

stats Groninganus 2014-2015

Maar gezien de Top 10 van bekeken logjes, kwam dat voornamelijk door één enkel logje, namelijk dat met de UFO-foto:

Heb ik weer: een UFO

243.853

Eierbal uitvinding van Sloots

3.968

Kroegen die ik gekend heb

1.672

Pinox, woar bistu bleven?

964

Henk Jurriaans obiit

851

De eerste gemotoriseerden te Finsterwolde

772

Kastie of kastiebal

771

Wat zijn mollebonen?

748

Hoe de slachtoffers van IJje Wijkstra begraven werden

728

Extreem laag fietsen

508

Zonder dit logje, dat nog steeds elke dag aanloop krijgt, zou het aantal pageviews op 203.137 hebben gelegen. De bezoekers van dit toplogje kwam via links op allerlei mediasites, om te beginnen die van de Telegraaf en de Daily Mirror, en vervolgens allerlei Aziatische, Australische en Zuid- en Noord-Amerikaanse, maar ook plaatselijke. Het ging dus in een paar weken tijd de hele wereld over. De grote mediasites linkten rechtstreeks naar het logje, maar omdat sommige kleinere naar het algemene adres van mijn weblog linkten, kwamen daar ook een 20.000 à 25.000 binnen. Zonder het UFO-logje, netto netto, zou het aantal pageviews dus op een 180.000 hebben gelegen, wel iets meer dan de bijna 170.000 van vorig jaar, maar slechts een bescheiden toename implicerend.

Nog even inhoudelijk terugkomend op dat logje – ik ben absoluut geen UFO-gelovige zoals sommige geharnast-rationele bezoekers meenden. Niet voor niets had ik onder de foto een link naar het liedje van de Byrds aangebracht. Meende dat dat het wel voldoende zou relativeren, maar veel mensen klikken niet op links, zo bleek ook hier.

Over de oorzaak van het verschijnsel is hartstochtelijk gediscussieerd. Destijds zag ik ter plaatse bij een check geen druppel op mijn lens. Op foto’s met lens flare geeft dat verschijnsel ook vrijwel altijd een veel grootschaliger effect: het neemt er veel meer ruimte in. Ik dacht in eerste instantie dan ook aan een weersverschijnsel, namelijk dat het door een kiertje in de donkere wolk piepende zonlicht het optische effect met de halo gaf. Uiteindelijk wees een Amerikaan me op een filmpje, gemaakt in Joshua Tree National Park. Het vertoont precies zo’n kwalachtig fenomeen, maar dan verschuivend over de lens, en daar gaat het onmiskenbaar om lens flare. Door dat filmpje ben ik ervan overtuigd geraakt dat het inderdaad om lens flare ging.