Waar Boerakker zijn naam aan dankt

In het rekest is geen sprake van bewoners. Die waren er destijds ook nauwelijks. Op de kaart van Beckering (1781) staat Boerakker nog niet. Op die van Huguenin (ca. 1820) al wel, maar alleen als wegnaam. Zo’n aanduiding is het ook nog op de kaart van Von Reilly (ca. 1790). Langs de daarop als Buir-Acker aangeduide weg liggen wat later twee klusters woningen, gescheiden door een dubbele kniebocht in de weg en een bosperceel. Ten zuiden van de slinger in de weg, dus aan der Nieberter kant, lagen er destijds 7 huizen, ten noorden van het bosperceel 3.

Ten tijde van het eerste kadaster, ca. 1830, blijken de aantallen huizen te zijn gegroeid tot 10 ten zuiden van de kniebocht en 6 ten noorden van het bosperceel. Ook blijkt het zuidelijke kluster woningen dan aan een kluster akkerpercelen te liggen. Ten noorden van de kniebocht en het bosperceel heb je die niet. Ik neem daarom aan dat het zuidelijke streekje het oorspronkelijke Boerakker zal zijn geweest (Boerakker 1 op de kaart). Het kluster voorbij de kniebocht en het bos, Boerakker 2, tegenwoordig het dorp Boerakker, lag onmiddellijk ten noordwesten bij een veencomplex en je zou kunnen aannemen dat het ontstaan ervan te maken had met dit veen, dat werk verschafte. In dat geval zouden de bewoners uit het noordwesten gekomen kunnen zijn, vandaar dat ze zich aan die kant vestigden.

Het rekest uit 1806 is vooral van belang omdat het laat zien dat de grond langs de weg particulier eigendom was. Dat sprak namelijk niet vanzelf. Want oorspronkelijk lag de meenscheer van Niebert in deze omgeving: een groot complex min of meer woeste grond dat gemeenschappelijk bezit was van de boeren van Niebert, die er jongvee, vleesvee, gustvee en paarden lieten weiden.

Verder duidt ook de naam Boerakker op collectief eigendom. Dat een akker door een boer of boeren bewerkt wordt weet zelfs een kind, en daarmee heeft die naam oppervlakkig beschouwd iets dubbelops, iets pleonastisch, iets zelf-evidents. De naam is dan ook alleen begrijpelijk, als je weet dat “de boer” of “de buir” in Nedersaksische streken, met name Drenthe,  staat voor het collectief van boeren/buren uit een bepaalde nederzetting. De Boer-Akker ten noorden van Niebert stond dan ook voor collectief bewerkt akkerland.

Waarmee het meteen interessant wordt wanneer dat bouwland in particuliere percelen gescheiden is. In de achttiende eeuw was dat al het geval, waarschijnlijk moeten we daarvoor nog verder terug.  Misschien nog wel interessanter is, wanneer dat akkerland van de meenscheer werd afgezonderd met houtwallen en/of sloten. (Want het op de meenscheer weidende vee moest natuurlijk wel uit het bouwland worden gehouden.) Maar op die vraag kan waarschijnlijk alleen archeologisch onderzoek antwoord geven.

Bron: RHC Groninger Archieven 726 (rekest)..


Queuende koeien

Melktijd bij Hekkum aan de Reitdiepdijk (slideshow):


Ommetje Nienoord

Brievenbus bij paardenfokkerij aan de Sandebuursedijk achter Roderwolde:

Landwegje bij de Oosteinderlaan, Leutingewolde:

Zwarte koe, Turfweg Leutingewolde:

Op Nienoord bleek in meerdere panden en buiten een kunstexpositie aan de gang, Everzwijn met biggetjes van plaatstaal, gemaakt door Stoer Staal en Hout uit Oostwold:

Van dezelfde makers deze tango:

Groepje koeien van Judith Nieuwhof:

Middenluik van een arcadisch landschap, door een schilderscollectief, meen ik:

Antoinette Vunderink – vrouwenportretten:

Weer buiten – voor het eerst zie ik de grafsteen van Does uit 1890. Does was de hond van jonkheer Johan Aemilius Abraham Van Panhuys, die Nienoord na de dood van zijn krankzinnige oom liet verbouwen en er in 1885 met zijn gezin en die hond kwam wonen:

Geschubde inktzwammen, net niet meer eetbaar, op een dam met steenslag van de Wobbesheerd tussen Engelbert en Oostwold:

Een paarminuten verder fietsen naar Oostwold lagen in het land enkele daken als op de foto, en er stond een soort van pleehokje naast. Gezien de stroomkabels had een en ander wellicht te maken met zonnepanelen. Wie het weet, mag het zeggen.


Ommetje Oostwold (Wk)

Landgeit met zijn vriendjes op dierenweide of kinderboerderij Minerva, Hoogkerk:,

Mestkar met opzetstukken en een los zadel, bij de opgang naar land van de Wobbesheerd in Lutje of Klein Oostwold, noordkant A7 bij Oostwold:

Puberaal gemaggel bij fietspad zuidkant A7. Zwart op wit verstopt zich voor een enge boer, maar telkens als hij of zij de boer kwijt is, meldt die zich zwart op rood opnieuw:

Opschrift op de rechter voorgevel van de directeurswoning (1915) van de vroegere strokartonfabriek Erica II aan de Munnikevaart. Je verwacht dan links een pendant, zodat er “Welverdiend geniet’n” of iets dergelijks ontstaat (ik doe maar een gooi), maar die pendant is er niet (meer). De komma in de lucht of apostrophe die een streektalige uitspraak doet vermoeden, is ook vervangen door een kleine j. Helemaal recht zit een en ander ook niet

Roodbont en zwartbont vee; huisvlijt op een voorgevel aan de Hoofdstraat in Oostwold:

Aan de Kerkeweg in Oostwold: de fraaie schuur van het type overhang fungeert als caravanstalling:

Bij boerderij De Erfgooier aan de Westerdijk, tussen Den Horn en Enumatil. Hoe die huisnaam hier ooit gekomen is, mag Joost weten:

Bij de spoorwegovergang in Den Horn waren de roodwitte planken die het publiek bij de spoorverdubbeling op afstand moesten houden, eindelijk opgeruimd:


Ommetje ’t Rieuw, Nuis

Qua voorgevel fraaie schuur aan de Kruiskamp, Roderwolde. Oorspronkelijk zal het een overhang voor materieel geweest zijn, met een open voorkant, zodat de machines droog konden staan, maar meer ook niet. Omdat dat blijkbaar niet beviel, is de voorkant vervolgens met een lappendeken aan hout dichtgezet. De deuren lopen in formaat op: links een toegang voor personen, midden een portaal met een provisorisch bovenlicht voor bijvoorbeeld personenauto’s en/of de mestkar, en rechts deels afwijkend gekleurde wagendeuren waar het hooi doorheen kon. Aangezien het dak en de zijgevels voornamelijk uit golfplaten van asbest bestaan, zal de schuur zijn langste tijd hebben gehad:

Carolieweg, tussen Leek en Niebert – pompoenenuitstalling. Ze waren € 6,50 per stuk:

Grouwweg achterop Nuis – varkenskraal. De mangalitza’s en tamworth zwijnen helpen hier bij het onderhoud van het bosperceel:

Museum ’t Rieuw, Nuis: klienbak voor het aanstampen en onderverdelen van baggelturf of baggelaar:

Accordeon mist twee bassen:

Arreslee van het type sjeesar, oorspronkelijk uit Marum, heeft als boegbeeld een wezen dat half paard en half zeemeermin is:

Bovenstuk van een rosmolen voor een karn of grutterij:

Een vaag plaatje moet duidelijk maken hoe het eeuwig rondjes draaiende paard de molen gaande moest houden (zie ook het zesde plaatje hier, voor een voorbeeld uit Marum):

Deel van een belgereide voor een paard dat een arreslee trekt:

Waaier of sorteermachine voor graan – laatst lag er zo’n ding bij de molenstomp aan de Munnekevaart bij Oostwold:

Geen europacup, maar een machine voor het branden van koffie, afkomstig uit een horecazaak:

TBC-verklaring van de veeartsenijkundige dienst:

Messing melkbus van de eerste generatie:

In de timmerwerkplaats: heiblok voor het inslaan van erfafscheidings en funderingspalen:

Assortiment booromslagen:

Houtdraaibank – vraag me af of een dorpstimmerman daar nou zoveel mee deed:

Rechts: houten gereedschap voor het aftekenen van maten. Hoewel ik er ook een heb (van mijn grootvader) weet ik helaas de naam niet (21-10-2014. Inmiddels wel: kruishout):

Buiten: kleine Gascoigne melkmachine:

Groepje acrobaten:

(Witrik?) stier bij het Wilgepad, Boerakker:

Lijsterbesbessen bij de Dijkweg voorbij Bakkerom:

Stoppelveld, gezien vanaf het Hoge Voetpad bij Niekerk:

En detail:

Bij terugkeer in Hoogkerk viel goed te ruiken dat de suikerbietencampagne weer begonnen was. Er stond alvast een hele batterij tankwagens klaar voor de suiker en melasse:

Zie ook:


Mijeenzorg – een recente huisnaam op De Poffert

Kwam anderhalve week geleden langs De Poffert, en zag daar iemand aan zijn pand klussen. Vlakbij hem zag ik letters op het fries onder de boeiboord staan die me eerder nooit opgevallen waren. Omdat ik ze niet goed lezen kon, vroeg ik de eigenaar wat er stond. Het bleek “Mijeenzorg” te zijn. Toen hij het pand dertig jaar geleden kocht, kreeg hij er namelijk de zorg voor, vandaar de naam. Dat is nogal wiedes, dacht ik, en kon niets aan deze klaarblijkelijkheid toevoegen.

De buurtschap De Poffert kende al sinds de zeventiende eeuw, toen het Hoendiep hier werd aangelegd, drie huisnamen, oorspronkelijk allemaal behorend tot herbergen die meelkost aan passagiers van de langskomende trekschuiten verschaften. Van west naar oost waren dat de Poffert (nu tegenover de brug), de Meelzak of Meelbuil (in de hoek van de Trekweg en de Zuidwending) en De Pannekoek (nog net op het territoir van Hoogkerk aan de oostkant van de Zuidwending). De nieuwe huisnaam past op zich dus in een traditie, hoewel het pand geen herberg is. Overigens werd de in de vroegere herbergen hier geboden mondkost maar matig gewaardeerd – de kwaliteit was de uitbaters kennelijk een zorg.


Op een Langewolder kerkepad

Zaterdagochtend, Roderwolderdijk bij Hoogkerk:

Hooiland tussen ’t Hoendiep en Oostwold:

Bij de Zuiderweg onder Zuidhorn. Wyandottes, als ik me niet vergis. Dus geen levend erfgoed, wat ik ook verder weinig zag. Wellicht moet je, om zo’n thema gestalte te geven, eerst in andere kringen rondgaan dan die van bouwkundige monumenten.

Niezijl – bij de brug over het Niezijlster- of Nijsloterdiep: het zou maar zo kunnen dat hier vroeger een elegante boogbrug heeft gelegen in plaats van zo’n kaarsrechte betonnen plaat. Maar ja, de auto.

De koorkant van de Grijpskerker kerk was me nooit eerder zo opgevallen. Vond het wel aardig om als monumentendagjesmens met zulke égards te worden ontvangen. Maar helaas: men deed helemaal niet aan monumentendag, want er stond een trouwerij op het programma. Ben naar de vooringang van de kerk gegaan en mocht er aan die kant wel even in van de cateraar.

Joekel van een orgel, in 1832 geschonken door de toen gestorven boerin Aaltje Thomas Wiersema van de Ruigewaard, weldoenster van de gemeente Grijpskerk. Zo’n sponsormededeling als onder ’t orgel komt vaker meer voor bij orgels, en toch strookt die wat mij betreft niet erg met evangelische bescheidenheid:

Blijkbaar hing de vlag uit voor het bruidspaar? In de verte molen de Kievit:

Met dit stukje volksvlijt als uithangbord:

Het keukentje in de molen:

Eenzelfde lichtinval in de consistoriekamer of bibliotheek van de kerk te Visvliet:

Banken waarvan de afscheidingen niet helemaal afgewerkt lijken:

Een uit de literatuur bekende steen in de kerk van Visvliet memoreert de exceptionele duurte in het jaar 1557, toen de rogge, het gewone broodgraan, maar liefst 7 Emder gulden de mud deed, een prijs die pas in de Franse tijd zou worden overtroffen. Boeren blij, hun personeel wat minder. Dat jaar overleed Gerardus Wiltinck van Dwingel. Hij was de dertigste abt van Jeruzalem, beter bekend als Gerkesklooster op de grens van Friesland en Groningen en hij vormt het bewijs dat ook Drenthe carrièregeestelijken leverde:.

Zerk in kerk van Visvliet voor Antie Iansen van Goch, de vrouw van jonker Willen Hendricks Faber (= smid; merkwaardig ambachtelijke familienaam voor iemand van adel), 1652:

Doezum – grafsteen uit 1639 van Tzauck Ywema, weduwe van Weidt Sickema, de grietman van het Westerdeel van Langewold, die ernaast ligt. Het familiewapen Iwema rechts met het kruislings met pijlen doorschoten hart had uiteraard mijn bijzondere belangstelling. Een en ander is vervat in een typische renaissance-omlijsting::

Een andere interessante zerk in Doezum is die van de boekweitmulder (grutter) en koopman Willem Jans, die begin 1795 als bejaard man overleed. Links zien we een balans of weegschaal, waarmee de commerciële kant van Willems bedrijf is afgedekt. Rechts ziet u het interieur van een boekweitmolen, met een groot bovenrad dat via twee verticale assen de beide molenstenen aandrijft, en de eenmaal gevulde zakken verder transporteert:

In de kerk van Doezum hangt ook een aantal rouwborden. Zoals deze uit 1687 van Fredricka Tiaerda van Starkenborg, oorspronkelijk afkomstig van Verhildersum bij Leens, maar bij haar dood in 1687 als echtgenote van kolonel Prott, de vrouwe van Rikkerda onder Lutjegast:

Even inzoomend op die Starkenborgiaanse kraai in het midden:

Ook het met helm en degen nogal martiale rouwbord voor haar man, de kolonel Johann Prott, de held die in 1672 Bourtange voor de onzen tegen Bommen Berend behield, en heer van Rikkerda tussen 1674 en zijn dood in 1703, hangt in Doezum, terwijl het eigenlijk in Lutjegast thuishoort::

Een latere pommerant in deze contreien is Daniel Onno de Hertoghe van Feringa, wiens wapen maar half ingevuld lijkt (maar schijn bedriegt):

Blik op het kerkhof van Doezum door het voorportaal van de kerk:

Ook nog even in Grootegast geweest, waar de kerk weinig bezienswaardigs te bieden heeft. Van de 8 zerken die Pathuis noemt, is er maar eentje terug te vinden; in een hoek op het koor ligt dit steentje uit 1614 van Gadie Thenge, een geleerd jurist en grietman van Westerdeel-Langewold (de andere zullen bij de laatste restauratie (2005) onder de nieuwe vloer zijn weggewerkt):

Van binnen is de kerk van Grootegast vrij licht, en van buiten is ze stralend wit:

Op het kerkhof een rijtje fraaie art déco-stenen. Onder deze liggen broer en zus Beukema.


Blikken in een overstelpende hoeveelheid

Op Monumentendag had ik als tweede bezienswaardigheid het Blik & Trommelmuseum in Niezijl op het programma staan. De voormalige supermarkt van Hein en Tineke Nauta daar herbergt met zijn 250 vierkante meter zo’n 7500 blikken en nog wat andere oudheden. Een overstelpende hoeveelheid. Ze hadden er ook caravans kunnen stallen, maar Hein maakte er liever een museum van en zodoende hebben ze nu ook nog iets van de aanloop die ze hadden toen het nog een winkel was.

Onder de luifel een vergelijking waarmee iedere vergrijzende liefhebber van oudheden het alleen maar eens kan zijn:

Dit zijn 84 blikken, en dan hebben ze nog bijna honderd maal zoveel:

Deze koffieboer Juan Valdez springt er tussenuit:

Een klassieker van Insulinde, een fabriek in een steeg bij de Oude Ebbingestraat wz in Groningen:

Een andere klassieker, van dezelfde fabriek:

Hein is een volbloed verzamelaar, en deed in 1965 dus ook mee met de speldjes-rage:

Die van Caltex, OK, FINA en die witte met de old-timers heb ik destijds ook gehad.

Een blik van Eikel cacao – welke huismoeder kon weerstand bieden aan zo’n snoetje? Vader had er maar een bloedhekel aan dat hij dankzij haar wekenlang die nepslobber moest drinken in plaats van echte, opwekkende koffie:

Karel I met zijn onsympathieke kop in meervoud:

De Zaaier, van een coöperatieve sigarenfabriek aan het Damsterdiep in Groningen (jaren twintig):

Een fraai blik met een nobele wilde en folkloristische motieven:

Een verdwaald houten kistje voor de fijnste kwaliteit korstloze nagelkaas, merk Kruiwagen, van de NCZ in Leeuwarden:

Bakelieten telefoon zoals die begin jaren zestig ook nog bij ons thuis in de gang hing:

Boenwas?

Appelstroop kokende kabouters testen het eigen product:

Fraaie ontwerpjes van Verkade:

Alle varianten van het smalle blik voor Zwitsal- babypoeder – ook de billetjes van mijn drie jongere broers en mij zijn hiermee behandeld:

Maar alleen de jongste twee kregen hun prakkie op zo’n warmhoudbord, dat van onder gevuld werd met heet water:

Davitamon: de opvolger die begin jaren zestig de levertraan overbodig maakte – kennelijk groeide eerst je neus ervan:

Tweibakblik van De Bijenkorf (Schuilenga) uit Surhuisterveen:


Herberg de Gouden Leeuw, alias ’t Logement Welgelegen, alias Hotel Leujes, Noordhorn

Met de Open Monumentendag was in Noordhorn het voormalige kostuummuseum, waar van 1622 tot 1980? een horecafunctie op had gezeten, voor het publiek opengesteld:

Op de gevel staat nog de naam van de familie Leujes, die het hotel tussen ca. 1890 en ca.1920 exploiteerde. Het betreft een zeer breed pand. Het rechter gedeelte had de horecafunctie, links zat oorspronkelijk een doorrid die naar de achtergelegen stal(len) voerde. Later kwam hier een kruidenierswinkel voor in de plaats van dezelfde exploitant:

Waar de winkel zat is de pui naar achter verlegd en zat een soort bijkeuken met allerlei bric à brac. Zoals isolatoren van het stroomdistributiebedrijf, de Laagspanningsnetten. Hier en daar zie je nog een exemplaar op een gevel. Gezien het schroefdraad moesten monteurs (dwz de plaatselijke electriciëns zoals mijn grootvader) ze zelf in voorgeboorde gaten indraaien:

Publicatiekastje van het Waterschap Westerkwartier:

De woonkeuken met, naast alle antiek, een modern aanrechtje:

Matglanzende pullen en kommen op een rik –

De jachtweide of gelagkamer van het “welbeklante café” (1923 – toen al voorzien van electra en telefoon), plek voor talloze verkopingen en verpachtingen van vastgoed, lokale verlotingen en vergaderingen van het Nutsdepartement en rederijkers, de Maatschappij van Landbouw, Ziekenfonds, begrafenisvereniging, de onderlinge brandverzekering, ijsclubs, kiesverenigingen en politieke partijen. De klarinettiste speelde er jazz-klassiekers:

De achterkamer met meubels uit de jaren dertig. In het linker raam een gebrandschilderde gouden leeuw op azuur (tegenwoordig het konings- en het koninkrijkswapen) :

Toog en tapkast, een van de drie of vier die ik er zag:

Gebrandschilderd glas met het wapen van de provincie Stad en Lande van Groningen:

Kamerscherm met vier lieftallige juffers, waarvan de tweede opmerkelijk bruine (en vrij lange) armen heeft, wat in elk geval qua teint niet geheel en al strookt met de achttiende-eeuwse schoonheidsideaal of zouden het lange handschoenen zijn?):

Nog een toog en tapkast:

Op de bovenverdieping bevonden zich nog restanten van het Kostuummuseum ‘De Gouden Leeuw’:

Met tal van leuke couponnetjes stof:

Wat dichterbij:

Terug in de keuken met zijn gerei zoals poffert- en bollebeusjespannen:

Meester Kriet, pas ontwaakt uit de bedstee en nog in slaapkleding, trad op als explicateur:

Op het achtererf en in de tuin viel goed te zien, waarom het bedrijf ook wel ‘Welgelegen’ heette. Het uitzicht is hier fantastisch, al liegt dat landschap ook – in dit gebied vond in 1581 de Slag bij Noordhorn plaats. Het zal hier bezaaid met doden hebben gelegen. Het aflopend glooiende karakter van het terrein maakt, dat het prima dienst kan doen als als tribune, zoals in 1907 bij een festival voor fanfarecorpsen uit het Westerkwartier, of in 1930 bij een wielerwedstrijd voor wielerclubs uit Veendam, Assen en Noordhorn, waarbij de Noordhorners alle onderdelen wonnen:

Overigens was net het vuur onder de pan met groentesoep ontstoken. De kokmoer verdedigde haar exquise mondkost als een cerberus tegen de kapers op de kust:

Terug door de bijkeuken, viel me nog dit blauwe glas met florale appliqué’s op. Het zal een naam hebben, alleen ken ik die niet.


Tientallen zilverreigers in het Zuiderland

Eergister gezien bij de Zuiderweg tussen Enumatil en Zuidhorn. Vorig jaar viel er bijna op de dag af ook al een groep, maar dan veel minder groot, te zien op hetzelfde land, bij dezelfde sloten en koeien, in de buurt van Pabema. Omdat ze toen vlakbij de koeien bleven, noemde ik het graasbegeleiding. Nu denk ik dat het ze niet om de strontvliegen ging, want de meeste bleven bij en in de sloten, en sommige vingen ook visjes en ander watergrut:

De eerste groep die ik zag, komend van Enumatil – bestond uit negen stuks:

Een eindje verderop, met op de achtergrond links de spoorbrug aan de andere kan van Zuidhorn:

Nog wat verder, bij de koeien: twintig stuks:

Ingezoomd – aan de rand mengden zich ook wat blauwe reigers tussen de witte:

Uitgezoomd – 23 stuks en in de verte richting de toren van Zuidhorn nog een paar:

Tel kwijt, in elk geval tientallen:

Deze heeft iets te pakken (ik zag er ook een in zo’n groep met een plattige, vrij grote vis):

Het leek wel een vakantie-uitje:


Een wagen vol met jonge wijven

Foto uit de nalatenschap van mijn moeder, die zelf op de kar zit, als tweede van links (onder het oranje pijltje). De foto is gemaakt bij de openbare lagere school aan de Frankrijkerlaan in Zuidhorn en dateert waarschijnlijk van 8 september 1936, de verlovingsdag van prinses Juliana en Bernhard von Lippe Biesterveld. ‘Bloeie het oranjehuis’ staat op het bord boven de wagen. Waarschijnlijk hebben de meisjes donkergroene jurkjes aan, waarmee de (deels) oranje balonnen mooi contrasteren. Wellicht hebben ze collectief bij een opvoering onderweg nog een liedje gezongen. Of dat een beetje zuiver klonk, betwijfel ik. Mijn moeder was toen vijf jaar oud en een vroege leerling, de andere meisjes zullen zo te zien iets ouder zijn geweest.

De lokatie werd onlangs achterhaald door Joop Cley, die me vertelde dat de foto ook op de website ‘Zuidhorn in beeld‘ staat met vrijwel alle namen erbij. Het voert me te ver om die hier allemaal te reproduceren, maar een paar wil ik toch wel noemen. Rechtsboven zit juffrouw Dijkstra. De beide andere volwassen vrouwen zullen klassemoeders geweest zijn, die mee hebben geholpen bij het aankleden van de meisjes en het met loof en dennegroen opsieren van de kar. Het meisje dat rechtsonder staat (boven het groene pijltje) heet Riek Birza en de Historische Kring Zuidhorn zette begin dit jaar een interview met haar over haar oorlogsherinneringen op Youtube.

Maar het intrigerendst is de man op de bok van de wagen. Door zijn schitterend witte uniform en het achterliggende transformatorhuis met “levensgevaarlijk hoge spanning” dacht ik in eerste instantie dat het ging om een employé van de vestiging te Briltil van de Leeuwarder IJs- en Melkpoederfabrieken, oftewel de LIJEMPF. De man zou wel melkrijder of ijsboer voor die fabriek zijn, dacht ik.

Met de naam, zoals Zuidhorn in beeld die geeft, krijgen we via Alle Groningers wat meer over hem te weten. Deze Pieter Geerligs was in 1896 geboren in Sebaldeburen en woonde bij zijn trouwen in 1917 nog in Oldekerk. Nadien was hij naar Zuidhorn verhuisd, waar hij van beroep veranderde: van arbeider werd hij koopman. Dat kon natuurlijk van alles zijn, maar hij noemt zich in 1938, als hij een turfvoerwerk overneemt, chauffeur. In 1939 was hij groenteventer, maar voor de begrafenisvereniging bracht hij met zijn paard en wagen ook lijkkisten naar het kerkhof. In die rol moet hij vrij veel te maken hebben gehad mrt mijn overgrootvader Hindrik Vondeling, die bode en leedaanzegger voor die vereniging was. In 1945 heet Geerligs nog steeds voerman. Zijn paard en wagen zette hij dus voor vele doeleinden in, maar venten met consumptie-ijs van de LIJEMPF zat daar niet bij. Zo kan je je vergissen, enkel door een uniform.


Door ’t hooiend Westerkwartier

Bij de Hogema – het fietspad tegen het talud van de A7 omhoog

Aan de andere kant van de Munnekevaart – koeien op meerdere niveaus:

Eikels bij het Elzepad, Boerakker:

Lakenvelders bij datzelfde eikenbosje:

Zwijn houdt middagslaapje, Dijkweg Bakkerom:

Hooiland even verderop bij de Dijkweg:

Kiekendief? cirkelend in het zwerk:

Boer met oude tractor en dito Holland-hooipers voltooide net zijn veld met ouderwetse hooiblokjes:

En vertrekt naar een volgend perceel. Een man met een missie:

Niekerk maakt zich op voor het dorpsfeest – iedere straat heeft een eigen beeldmerk:

Een zilveren lint door het Faner land:

Er staan veertien ooieveaars op deze foto van hooiland aan de noordkant van het Hoendiep bij Oostwolmerdraai:


Een goed glas bier bij de Steentil?

Kwam gistermiddag op een somber ommetje vanuit de richting Aduard langs de Steentil en daar spatte het geel in mijn gezicht. Ik dacht eerst dat het een bierreclame was, maar vond dat wat gek en keerde om; bij nader inzien betref het zo’n bord van het Ploegproject van een paar jaar geleden, dat geliefde plein airlokaties van Ploegers met reproducties van aldaar geconcipieerde kunstwerken verbond. In dit geval ging het om een nakomertje, in november 2021 geschonken door het plaatselijk nut van Den Ham en Fransum, dat toen zo’n anderhalve eeuw bestond:

En nee, het geel is dus geen glas bier. Hoewel er aan de andere kant van de weg vroeger een bekend herberg stond, die ’s winters door schaatsers uit alle vier de windstreken werd bezocht. Het betreft een werk van de naar abstractie neigende, maar kennelijk daarin ietwat schroomvallige Job Hansen uit de collectie van het RCE, nu ondergebracht bij het Groninger Museum.

Hoewel ik de andere lokaties veelal redelijk herkenbaar in beeld kwamen, is dat in dit geval bepaald niet zo. Op foto’s, zoals in de Beeldbank Groningen, wordt de Steentil zelden vanuit deze richting genomen – frontaal vanuit west of oost is duidelijk favoriet bij de beeldmakers – en een richtingbord met het woord noord valt er ook niet op te bekennen. Toch vraagt het onderschrift bij het werk van Hansen hier de niets vermoedende passant: “Is het de herinnering aan deze plek die Job Hansen in 1958 in het schilderij Noord verbeeldt?”

Ja hoor eens, hoe moet de passant dat nou weten? – zo kon je hier elk schilderij wel lukraak neerzetten. Het nakomertje genoot duidelijk de zorg die zijn oudere broers en zusters wel kregen. Mogelijk ontbrak het aan tijd en geld voor een perfecte afwerking van het project en was men ook blij er eindelijk vanaf te zijn.

Voor een meer herkenbaar en aansprekend beeld had men beter een werk van Johan Dijkstra kunnen nemen, maar wellicht kwam die er eerder bij het project, vergeleken bij Job Hansen, al veel beter vanaf?


Heereburen heen en terug

Bij den Horn:

Wat wieder, ook naar het noordwesten:

Hornpad tussen Den Horn en Zuidhorn. Eens kijken wanneer de putters erop afkomen en dan eens een poos stil op dat bankje gaan zitten;

Balmahuisterweg linksaf, door het land:

In de verte zie je Niehove liggen:

Waaite is sikkom riep (of is het nou toch gaarste?):

Curieuze wolkenluchten:

Vroeg me af of dit aardappels waren of toch iets anders (Heereburen):

Hier op de voorgrond zijn het zeker aardappels:

Populier langs de weg:

Binnenkort komt de combine langs:

Bij Pama in de buurt:

Het bleef steeds dreigen en hier vielen inderdaad enkele druppels:

Bij het Ronde Zwienhok tussen Oldehove en Ezinge:

Voorheen de zuivelfabriek van Ezinge:

Tussen Ezinge en Den Ham:


Rondje gesneuvelde bomen

Ten noorden van mijn woonplaats bleek de zomerstorm van deze week nog erger te hebben huisgehouden dan ze ten zuiden al deed.

Bangeweer – gesneuvelde plataan:

Kerkhof Leegkerk – onder vallende tak afgeknapte grafsteen:

Kerkweg Den Horn – boven de onderstam bijna gehalveerde wilg:

Helemaal gezond was die dus ook niet:

Vermolmd zelfs in de kern:

En dat liep vrij hoog op:

Tot slot nog een populier aan de Nuthweg, Lagemeeden – verrot aan de voet:

Daarboven zat nog wel een aardig stuk hout:

Conclusie is dat vooral aangetaste bomen het loodje legden.