Ap sap siepie, wanneer bin ie riepie…

Geplaatst op 24 juni 2007  a

Zat ik maandagavond nog te mopperen dat de webontsluiting van het nationale volksliedarchief bij een schoon voornemen bleef, ik werd op mijn wenken bediend, want vrijdagavond was het zover en ging de Nederlandse Liederenbank online.

Als jarenlang trouwe luisteraar van ‘Onder de Groene Linde’, tussen 1957 en 1994 het radioprogramma over Nederlandse volksliedjes van Ate Doornbosch, heb ik uren in de Liederenbank zitten grasduinen en al heel wat noordelijk materiaal gebookmarked. Wat mij betreft de grootste schat evenwel, goed voor een paar hevige kippevelmomenten, kwam in 1959 van Hendrik van der Zweerde.

Deze Van der Zweerde was in 1916 geboren in Uffelte, elf jaar later ook de geboorteplaats van mijn vader. Op het moment dat hij de bandjes van Doornbosch’ assistente inzong, werkte hij bij het Rijkslandbouwproefstation in Wageningen, en als gepensioneerde schreef hij later meerdere boeken over zijn jeugd (o.a. ‘k Mag sterven als het niet waar is). Bij zijn oudere vrijgezelle broer, die in in een eenvoudig keuterijtje op de Havelter Schapendrift woonde, gingen wij als kinderen wel eens langs voor authentieke, roodgele en zuurzoete Drentse appelties. Die kwamen uit de boomgaard voor zijn huis en bewaarde hij in een lage houten kist op de welvende lemen deel.

Bij het repertoire van de Wageningse Van der Zweerde trof ik onder meer twee opnames aan van een heel primitief instrumentje, dat ook rond 1960 nog door Zuidwest-Drentse schooljongens werd gemaakt. Van der Zweerde noemde het de ‘huppe’, maar ik ken het als ‘uppe’ of ‘uppie’. In het voorjaar sneed je daarvoor een jonge, nog zachte tak van een lijsterbes. Het gedeelte dat minder dan ongeveer 2 à 3 milimeter dik was, haalde je daar weer af, en dan beklopte je het uiteind van de loot met het handvat van een zakmes, net zolang tot de nog groene bast los zat. Vervolgens sneed je op ongeveer 3 centimeter van het uiteind een ringetje, en schoof je de zich daarboven bevindende bast van de loot. Het bastpijpje drukte je plat, en door er met wat spuug doorheen te blazen kreeg je dat typische voorjaarsgeluid.

Ik weet nog hoe een buurman, Appe Lefferts, ons het maken van uppies en wat meer geavanceerde fluitjes uit lijsterbeshout leerde. Appe was opperman en metselaar, en ik herinner me hem als een bonk van een kerel, met een paar beste handen aan zijn lijf waarvoor ik flink ontzag had. Appe kwam vaak een beetje nors over, al moet ik er meteen bijvertellen dat hij ook zijn kwetsbare momenten had. Zo was hij de eerste man die ik zag schreien. Nadat zijn jongste zoontje Jacob een ongeluk overkwam, zat hij aan zijn huiskamertafel te huilen met zijn handen ter weerszijden van zijn gezicht, iets wat diepe indruk op mij maakte. Wat betreft de uppies zong Appe bij het bekloppen van de lijsterbes-loten altijd een liedje, dat wij van hem overnamen, en van dat liedje – ‘Ap sap siepie, wanneer bin ie riepie’ – heeft Van der Zweerde in 1959 twee versies ingezongen, waar ik dus geweldig mee in mijn sas ben.

Van der Zweerde leverde het Volksliedarchief eveneens Haantie op de stokkie, het versje dat in mijn kindertijd nog bij de optocht met Palmpasen werd gezongen. En hij vertelde hoe de paasvuren en volksfeesten op het dorp Uffelte tot stand kwamen. Gek genoeg vielen zijn bijdragen aan de Liederenbank niet op te snorren door het trefwoord Uffelte in het zoeksysteem in te kloppen, en ook krijg ik de indruk, dat er nog veel meer materiaal van hem in het Volksliedarchief moet berusten. Qua content en zoekmogelijkheden is de Liederenbank nog niet helemaal af, blijkt ook elders. Neemt niet weg dat we hier een geweldig cadeau in de schoot geworpen kregen, een cadeau waarvoor ik geweldig dankbaar ben. Te zijner tijd zal ik nog eens ingaan op andere noordelijke bijdragen.


5 reacties on “Ap sap siepie, wanneer bin ie riepie…”

  1. Dineke schreef:

    Haantien op ’n stokkien….
    Wij moesten er ook aan geloven, met een Drentse moeder. Die altijd verhaalde over de sinaasappels in het netje onder het ‘haantien’ waar je dan tijdens de zondagsschool een vinger in boorde om zo het sap tot je te kunnen nemen. Dat glanzende haantje, dat rook zo ontzettend lekker!
    Mijn eigen kinderen vierden ook palmpasen (zaten op een katholieke school), maar i.p.v. de tak mee naar huis te nemen, werd hij aangeboden aan bejaarden in het tehuis. Iedereen blij. En de sinaasappel die destijds voor oma nog een hele tractatie was, staat voor de huidige kinders slechts synoniem met plakkerige handjes….

  2. catthy schreef:

    ook in de stad groningen maakten we een palmpasentak.
    Ik herinner me nog dat we die op de kleuterschool ( Klimroos, in centrum van de stad) maakten. Met de bus gingen we als kleine kleuters naar Haren toe, waar we al zingend de takken brachten naar de zieke kindertjes in het kinderziekenhuis daar.
    We mochten niet naar binnen, maar in lang stoet stonden we voor de ramen te kijken hoe de verpleegsters onze stokken uitdeelden.

  3. otto schreef:

    Dit is voorlopig mijn favoriet, gezongen in 1951 door Geert Niewold uit Wagenborgen. http://www.liederenbank.nl/sound.php?recordid=70074 Veertig jaar daarvoor was hij met zijn kameraden uit Nieuw-Scheemda naar Wilhelmshaven vertrokken, om te werken aan de aanleg van de oorlogshaven. Het lied – een aanklacht tegen de drankverkopers en geldschieters in de tentenkampen, waar men was ondergebracht – is rond 1850 ontstaan onder Saksische spoorwegarbeiders en vandaar naar in noorden terecht gekomen.
    De polderjongens uit het Oldambt leerden in Wilhelmshaven een hele nieuwe wereld kennen, ze werden lid van de SPD en meldden zich in 1912 bij het hoofdbestuur van de SDAP met de mededeling dat zij in Duitsland al bij de partij waren gegaan.
    Net als veel arbeidersjongens uit het Oldambt had Geert Nieuwold een heel repertoire. Een aantal van zijn liedjes staan nu online. Mijn dorpsgenoot Berend Koning heeft mij ooit een hele serie voorgespeeld op zijn trekharmonica, waarvan hij nog een aantal van Niewold had geleerd. Andere had hij uit het “dienstbodencahier” van zijn moeder, die als dienstmeisje alle pas geleerde smartlappen zorgvuldig in een schoolschrift had genoteerd.

  4. Gelkinghe schreef:

    Otto,
    Ik ben bezig dat hele archief door te vlooien op Groningse dingen en maak nog een logje over de oogst.

  5. Aanvulling:
    Tj.W.R. Haan, Over een Gronings arbeiderslied, afkomstig uit Duitsland, 1860 [Willemshoavn], in: Miscellanea K.C. Peeters, Antwerpen 1975, 275-273.

    Uitvoerige transcripties uit een cahier, waarin een dienstbode uit Nieuwolda liederen noteerde, in: Driemaandelijksche Bladen 12 (1913), 97-107.

    Het was een typisch Noord-Duitse gewoonte om liederenschriften bij te houden. Of hij behalve in Groningen ook elders in Nederland voorkwam, weet ik niet.

    De volksliedverzamelaar Max Kuckei beschrijft hoe dergelijke schriften in de negentiende eeuw populair werden:

    “Die Lieder nun gelangten zum berwiegenden Teil aus mündlichen Überlieferungen in die Hefte. Ist bei den Burschen die Garnison als Austauschort von allergrößten bedeutung, so lernen die Mädchen neue Lieder bei gemeinsamer Arbeit, bei Opsitten und Dorfgängen. Diese Art Überlieferung durch gleichaltrige Kameraden wird durch Mitteilung Älterer (Eltern und Bekannte) ergänzt. … Von Bedeutung sind Abschriften aus Liederheften der Kameraden, wie aus Fliegenden Blättern, auch aus Kalendern und Gedichtsammlungen. Manche Lieder um die Mitte des 19. jahrhunderts, besonders Kampflieder, später Lieder auf Deutschland, wan│dern aus den bürgerlichen Gesangvereinen in die handgeschriebenen Sammlungen, einige wenige kamen aus der Schule. Die Hefte der neuerern Zeit zeigen Abschriften aus gedruckten Vorlagen, als Liederbüchern und Liedblättern, wohl auch nur eingeklebt. Vom Markt brachte man aus dem früher üblichen Tingeltangel (‘tante Goos’) plattdeutsche Vortragsstücke und hochdeutsche Schlager ins Dorf, während in früherer Zeit der Drehorgelsänger die beliebtesten Lieder rührend und lehrend vortrug. Neue Lieder und Schlager holte man sich endlich auch von den Tanzmusiken und Moritaten ins heft hinein. So entsteht, vom Betrachter aus gesehen, ein oft recht buntes bild, ja ein scheinbares Durcheinander, das dem Besitzer aber durch sein Erleben durchaus geeint erscheint”.

    Kuckei, Max, ‘Handschriftliche Liederbücher aus Schleswig-Holstein’, in: Niederdeutsche Zeitschrft für Volkskunde 21 (1943), 31-40


Geef een reactie op Dineke Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.