Een voetwis-ritueel bij vuil grondwerk

Edzard Koning (1869-1954) - Aardappelrooisters.

Edzard Koning (1869-1954) – Aardappelrooisters.

“Ik bin d’rveur genegen
Om joe de vouten te vegen
Ie binnen de wienstok
En wie binnen de ranken
En al wat ie ons geven
Doar zeggen wie joe veur bedanken”

Dit rijmpje (mp3) kreeg een Zuidbroekster boer te horen, als hij op het land kwam om het werk van zijn aardappelrooiers te controleren. Een van vrouwen ging dan op de knieën voor hem zitten, veegde met haar zakdoek zijn schoenen schoon en zegde het rijmpje op. Als dank gaf de boer een fles jenever aan de aardappelrooiers.

Het rijmpje is in 1984 op de band opgenomen bij de oude heer Johannes Smid, door Ate Doornbosch van het radioprogramma ‘Onder de Groene Linde’. Doornbosch en zijn voorgangster Will Scheepers hoorden het lied wel vaker in Oost-Groningen en de aanpalende Drentse regio. Zo bijvoorbeeld in 1982 in Ter Apel, bij een oorspronkelijk uit Musselkanaal afkomstige vervenersdochter (eind mp3). Als haar moeder de ploeg veenarbeiders uitbetaalde, streek een van hen precies zo met de rooie buusdoek over de schoenen van zijn bazin. Bij haar begon het rijmpje zelfs met nog wat regeltjes extra:

“Mejuffrouw Van het Hof
Uw voetjes zijn vol stof
Ik ben ertoe genegen
Uw voetjes schoon te vegen…” etc.

Ook daar stond er een borrel van de werkgever tegenover dit gebaar. Van nog oudere datum is een registratie van ritueel en rijm bij de tachtigjarige Johannes Zuur (mp3) te Oude Pekela. In 1970 vertelde hij Doornbosch dat in zijn jonge jaren put- en wijkgravers hun opdrachtgever zo bejegenden.

Al in 1961 nam het Volksliedarchief het rijmpje op bij de toen 73-jarige, en uit Musselkanaal afkomstige Anna Wubina Schulte. Volgens haar was het daar ooit in zwang bij het aardappelrooien.

In al deze gevallen ging de mondelinge overlevering aan het voetwis-ritueel terug tot de tijd van (ver) voor de oorlog. Steeds was het in zwang bij vuil grondwerk en treffend zijn de bijna feodale, maar ook christelijke connotaties. Dat christelijke element valt ook uitdrukkelijk op in een versie die H.H.T. Buiskool in 1904 bij het kanaalgraven in Zuidoost Drenthe noteerde. Daar kreeg de “Heer van het hof” onder meer te horen:

“Uw voeten zijn van stof,
Christus is de Wijnstok,
Wij zijn de ranken…..”

Terwijl dat expliciete juist weer ontbreekt bij de voor zover bekend alleroudste versie van het onderdanige vers, die CJ Geertsema omstreeks 1868 optekende uit de mond van Oldambster aardappelrooiers:

“Wij komen hier met lof
uw schoenen zijn vol stof
wij zijn de ranken
en Gij de wijnstok
al wat de heren geven
daar zal men u voor danken”

Overigens ontvingen die Oldambsters geen jenever, maar kwartjes als fooi, wellicht een teken dat de anti-drankbeweging er al enige voet aan de grond gekregen had.


Plaats een reactie on “Een voetwis-ritueel bij vuil grondwerk”

  1. Gelkinghe schreef:

    Nog even de noten:

    http://www.liederenbank.nl

    HHT Buiskool – ‘Gewoonten bij het kanaalgraven in Z.O. Drente’ – in ‘Het Noorden; Geïllustreerd Tijdschrift voor het Noorden van Nederland’, jaargang I (1904) pagina 77 – 80

    C.J. Geertsema – ‘Beschrijving van den landbouw in de districten Oldambt, Westerwolde en Fivelgo in de Provincie Groningen’. Oorspronkelijk artikel uit 1868, herdrukt in: ‘Landhuishoudkundige beschrijvingen uit de negentiende eeuw, deel I, Groningen’, zp, 1979

  2. aargh schreef:

    Wonderlijke rituelen en nu moeilijk voor te stellen, die stoere mensen die op de knieën gingen voor boer of baas. Hoe ontstaat nou zoiets.

  3. Gelkinghe schreef:

    @Aargh,
    Dat vroeg ik mij ook af. Ik denk dat het in de kern een heel oud ritueel is, misschien wel middeleeuws.

  4. @Aargh: in een situatie waarin het gezag van de hoger geplaatsten onomstreden was, begon hier toch het onderhandelen. Bedelen is één zaak, niet geven iets anders. Juffouw Kikkerbil die niet geven wil wekt op de minst de suggestie dat het haar minder goed gaat, dan ze haar rijke vriendjes wil doen geloven. Anders zou ze wel meer geven.
    Ee volgende stap is de situatie dat er niet gegeven wordt. Een bezoeker die niets geeft, is niet welkom in het veld. Want al sinds de Middeleeuwen is het werkvolk daar de baas. Er zijn meer van die rituelen, waaraan je wel met een blij gezicht aan mee moet doen, wil je niets overkomen. Jonassen kan bijvoorbeeld heel pijnlijk aflopen. En ook bij het aardappelrooien konden de arbeiders veel verpesten als ze elkaar dekten. En als een boer slecht bekend kwam te staan, werd het ook moeilijker op drukke momenten personeel te krijgen. Het samenleven van rijk en arm was een ingewikkeld gebeuren, dat ook verstoord kon raken.

    Uit de literatuur zijn tal van oogstrituelen bekend, die op het eerste gezicht feodaal lijken, maar toch danig uit de hand konden lopen. In Noord-Duitsland was het gebruikelijk dat het personeel aankondigde na het maaien van het koren nu de boerenkool af te gaan maaien. Verstandige boerinnen speelden het spel mee, door geschrokken te roepen: “Ach Here, nee toch, kom maar gauw aan tafel”. Botte boeren die bezuinigden op de feestmaaltijd, moesten niet raar kijken als ze op een donkere winterochtend de kool alsnog afgemaaid vonden. In Noordbroek liep de spanning 1872 zodanig op, dat ’s nachts overal aardbeienplanten en bessenstruiken werden afgemaaid. Rijkeluisvoedsel…

    Nog uitgesprokener waren de rituelen in de omgeving van Hamburg, waar de landarbeiders een stukje zelfbewustzijn van de stedelijke gilden hadden overgenomen. Vreemde bezoekers in het veld werden uitgescholden voor hoorndrager of koekoek (de vogel die toestaat dat het vrouwtje haar eieren in het nest van een andere kerel legt), kortom als halfzachten wier eigen schuld het was dat ze bedrogen werden. Die belediging en het bijbehorende eerverlies kon je alleen met geld en sterke drank afkopen.

    Het Oost-Groningse ritueel wekt de indruk dat het aanvankelijk gericht was op deftige dames en heren die het veld bezochten. Weliswaar heel beleefd en met een hooghollandse formule, maar ongehoord om de dames en heren (en vooral de dames) zo maar aan te spreken voor drinkgeld.

    De oudste beschrijvingen uit het Gronignerland dateren uit de zeventiende eeuw als bezoekers bij het hooimaaien tol moeten betalen. De bijbehorende spreuken zijn niet overgeleverd, maar de impliciete sociale spanning blijkt wel uit de processen die hier soms uit resulteerden. Frima geeft er een paar in zijn boek over het procesrecht:

    Vijf ingezetenen van Adorp hebben bijvoorbeeld 1682, “staende de in ’t mayvelt, met een groot geschreeuw en lasterlijck geraas atroce injurien tegen haer predicant, desselfs huysvrou en bloetverwanten … uitgegoten, hem uityoelende voor een guite paep en die met guiten toe hielde etc.”. In 1685 riep Claes
    Wobbes te Winsum vanuit het maaiveld tegen pastor Warendorp “kop af, kop af”. In Eenrum houden aageschoten maaiers op 19 juni 1665 de wagen van redger Johan Rengels aan door de paarden vast te houden om hem kroes bier aan te bieden, waarvan deze niet gediend is. Doorslaggevend voor de klager was kennelijk dat de rituelen zich hier vanaf het maaiveld naar de openbare weg hadden verplaatst: “De voormaijer hiet Jacob Jansen, sijn 10 starck altemael Eendrummers. Meerten Garbrants en een in een groene hembtrock hebben mij op de wegh bier geschonken…”.

  5. Nog een aanvulling: Hilchie Drent-Nieland, geboren te Nieuw-Scheemda in 1892 vertelde mij hetzelfde gedicht. Het kwam in haar jeugd nog wel voor dat een meid op een knie voor een boer ging zitten als die terugkwam uit de stal. Ze veegde dan zijn schoenen af met een stofdoek en zei:

    “Meneer ik ben genegen
    U de voeten af te vegen;
    Gij zijt de wijnstok,
    Wij de ranken,
    Wat gij ons geeft,
    Daar zullen wij u voor bedanken”

    Het meisje kreeg dan een kwartje die ze met haar collega moest delen, of een dubbeltje voor haarzelf.

    Hilchie had het met dit soort oude verhalen niet zo op, want al die verhalen uit het verleden leidden alleen maar af van de strijd die op ons af kwam, omdat we weer naar z’n arme tijd zouden gaan (’t Was 1984, het hoogtepunt van de werkloosheid van de jaren tachtig). Pas na lang aandringen begon ze te vertellen en te zingen: Waarom de koekoek koekoek roept. Helpt Uzelven! En een melodramatisch lied waarmee werklozen uit armere streken langs de arbeidershuizen in de kleidorpen gingen:

    “Zonder werk en zonder voedsel
    Zonder aanspraak, zonder vriend,
    Loop ik hier reeds vele dagen,
    Of ik iets te werken vind.
    in een huisje koud en vochtig
    En de honger steeds nabij.
    Ach, wie helpt me uit d’ellende,
    Ach, wie heeft er wat voor mij.
    Er zijn kind’ren die mij vragen,
    Vaderlief één stukje brood.
    Want de honger komt ons bezoeken.
    Ach wie helpt mij uit de nood.”

  6. En tenslotte nog een aanvulling, waaruit blijkt dat het specifieke gebruik van het voetenwissen zich vermoedelijk pas in de negentiende eeuw via timmerlui en andere ambachtslieden over het platteland heeft verbreid. Het is een citaat van Ingeborg Weber-Kellermann in haar standaardwerk over oogstgebruiken:

    Der erwähnte Brauch [Schuhabwischen, Abstauben] findet sich in der volkskundlichen Literatur nur wenig beachtet. Neben seinem früher berichteten sporadischen Auftreden im Waldeckischen und Hannoverschen konzentrierte er sich m 1865 … auf das westfälische Ruhrgebiet und die Rheinprovinz. Wie er auf das Erntefeld gelangte: ob er von Bräuchen aus anderen Lebenkreisen übernommen wurde, ob wandernde Handwerker ihn einführten, die in der Erntezeit auf dem Ackerfeld Verdienst und gute Verpflegung suchten, ob er aus den Hänselsitten der Bergleute, deren Frauen im Ruhrgebiet während der Erntezeit zm Bauern in den Tagelohn gingen, auf das Dorf zurückströmte, – alle diese Möglickheiten können hier nur angedeutet werden. Doch scheinen die Belege, verbunden mit der regionalen Verbreitung des Brauches, zu zeigen, daßes sich in der fraglichen Zeit kaum m einen dominanten agrarische, sondern um einen Brauch des handwerklichen Arbeitslebens handelte.”

  7. Gelkinghe schreef:

    @Otto,
    Even met betrekking tot je laatste aanvulling. Ik geloof niet dat het op die manier verspreid is. Daarvoor is het gebruik te algemeen bij grond- en ander vuil werk in het Oldambt en de Veenkoloniën. Gezien de melding van Geertsema in 1868 kan het ook maar zo zijn dat er nog nog wel oudere meldingen verscholen zitten in bronnenmateriaal.


Geef een reactie op Otto S. Knottnerus Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.