“Wie binnen nog vrijgezellen”
Geplaatst op: 6 augustus 2008 Hoort bij: Muziek Een reactie plaatsenHet is een “oud herberglied”, zegt P. Groen in zijn Oude en nieuwe Groninger liederen (1930). Aan de ene kant van de jachtweide, de publieke gelagkamer in de herberg, zaten de ‘jongs’ (jongens), en aan de andere kant de ‘wichter’ (meiden). Beurtelings zongen ze een couplet, waarbij de meiden hun woorden ondersteunden door met hun zakdoeken te wuiven. Gezamenlijk zongen beide seksen steeds het refrein.
De tekst:
Jongs:
En wie binnen nog vrijgezellen
Wie hebben nog geld te tellenRefrein:
Tiralalala, tiralalala
En wat geven wie doar noa!Wichter:
En wie binnen moar boerenmaaiden
Wie hollen van pierewaaienRefrein:
Tiralalala, tiralalala
En wat geven wie doar noa!Jongs
En wie zwieren tot de mörgen
En loaten de roosjes zörgenRefrein:
Tiralalala, tiralalala
En wat geven wie doar noa!Wichter:
En wie zwieren tot vroo lichten dag
Tot boer en vraauw ons lopen zagRefrein:
Tiralalala, tiralalala
En wat geven wie doar noa!Jongs:
En wat geven wie vrijgezellen doar noa
Wie hebben nog geld en doar teren wie noaRefrein:
Tiralalala, tiralalala
En wat geven wie doar noa!
Er zit iets onverschilligs, uitdagends en trotserends in die tekst. Van rondslampampen tot de vroege ochtend kreeg je een slechte naam, dat wisten de dames en heren best. Evenzogoed is de melodie pakkend. Ik kan me voorstellen dat ze het lied eenmaal uit de kroeg nog eens extra krachtig zongen, zodat getrouwde mensen met kinderen gingen klagen over het straatrumoer bij nacht en ontij.
Groen heeft trouwens twee coupletten weggelaten. “Hoewel folkloristisch minder juist, was dit noodzakelijk terwille van de bruikbaarheid”, motiveert hij de omissie in zijn bundel.
De Nederlandse Liederenbank bevat geluidsopnamen:
- 1954 – Albert van der Wijk (geb. Zuidbroek, 1910)
- 1954 – Albert en Anja van der Wijk (idem en geb. Noordbroek 1900)
- 1957 – Geertruida de Boer-Bos (geb. Zandeweer 1894)
- 1961 – Frederika Johanna Hedeman-Winter (geb. Valthermond 1896)
Het toenmalige Volksliedarchief nam het alleen in Groningerland en oostelijk Drenthe op. Elders kwam het blijkbaar niet voor. Aan de hand van de geboortejaren zou je kunnen vermoeden dat het lied rond de Eerste Wereldoorlog populair was. Maar er is enige voorzichtigheid geboden, want de eerste, derde en vierde versie zijn conform de tekst die Groen geeft. Alleen de tweede versie, van de onderwijzer en zangpedagoog Van der Wijk en diens zuster, is anders. Zo komt er dit couplet in voor:
En woarom zullen wie treuren
Wie binnen nog jong van fleuren
En ook het refrein wijkt af:
Wie geven ’t nog nait, wie geven ’t nog nait,
Wie hebben nog gain verdrait.
Met dat verdriet werd waarschijnlijk gedoeld op het feit, dat er wel eens zwangerschappen en gedwongen huwelijken van al dat gepierewaai kwamen.
Naschrift:
Dit logje is gerestaureerd op 30 januari 2014. Daarbij bleek een modern-klassieke versie, gearrangeerd door Wim Franken en uitgevoerd door het Nederlands Kamerkoor en ‘t Utrechts Symphonie Orkest.in 1967, helaas verdwenen met het fijne weblog dat de Wereldomroep in 2008 nog onderhield. De passage hierover is dus geschrapt.

Die ‘van der Wiekjes uut Suutbrouk of Noortbrouk’. Hadden ze geen drukkerij of iets met boeken ook? Het zwerft als een horzel boven mijn hoofd. Ik kom er maar niet op. Een ‘van der Wiekje’. Waren het niet twee broers? ‘Ain van der Wiekjes zingt vanoavond ook. Het zegt me heel veel, een bepaalde waarde, maar het blijft daarbij.
Een ‘van der Wiekje’ zegt veel over de waardering die deze man had tijdens zijn leven.
‘van ’t molenwiekje’ zou mijn grootvader hebben gezegd.
Nou, ben ik wel een gewaardeerde luisteraar geworden van Charles Trenet. Een andere ‘fou chantant’, een zingende gek of een gekke zanger, zoals u maar wilt.
Nou, Ik vind het heel mooi wat ze zingen.
Ik kan mij er goed in vinden.
Bonsoir, jolie madame…..etc
y-de-la joie………etc
la mer………..etc
Ik ga er vast en zeker nog een keer even weer goed naar luisteren.