Kwestie om de huur van de Vonk

Of ze nou ziek waren of niet, Albertus Vos, eigenaar van brouwerij de Gekroonde Vos aan het Damsterdiep noordzijde, had het wel gehad met deze afnemers. Op 26 april 1758 liet hij een brief bezorgen bij herberg De Vonk, waarin hij Laurens Groenewold en vrouw, de pachters van deze grote herberg aan het Winschoterdiep, de huur opzegde per Allerheiligen van dat jaar.

Nu was Laurens Groenewold net overleden, een feit dat Vos bijna onmogelijk kon zijn ontgaan, ook omdat De Vonk zich op nog geen 500 meter afstand van zijn brouwerij bevond. Misschien dacht Vos dat de weduwe Groenewold op dit kwetsbare moment gemakkelijk toe zou geven. Maar dan vergiste hij zich deerlijk. De waardin vocht de huuropzegging aan voor het stedelijke Nedergericht.

De zaak doorliep, zoals gewoonlijk, eerst een aantal procedurele stadia. Zo vroeg de weduwe Groenewold eind juni om een copie van het schriftelijke huurcontract, dat kennelijk in handen van Vos was. De brouwer beweerde dat hij zo’n stuk niet bezat. Althans, hij had wel een huurcontract, maar dat was verouderd. Hij vond dat de weduwe de zaak probeerde te traineren, en dat was het Nedergericht met hem eens. Bij een tussenvonnis bepaalde het, dat de weduwe Groenewold zonder verder dralen moest beargumenteren waarom ze niet aan de huuropzegging hoefde te voldoen. Door die uitspraak van het Nedergericht achtte de weduwe zich “grotelijks gegraveerd” en ze tekende er daarom beroep tegen aan bij het Volle Gericht van de stad, dat op 14 november 1758 het tussenvonnis echter bevestigde.

Onderwijl was Allerheiligen (1 november), de datum dat de waardin De Vonk had moeten verlaten, zonder zo’n verhuizing verlopen. En dat terwijl Vos zijn herberg met ingang van die datum al aan derden verpacht had, en wel voor vijf jaar tegen het redelijk aanzienlijke bedrag van 150 gulden per jaar. Deze derden stapten op hun beurt naar het Nedergericht, waar ze van de brouwer eisten dat hij gevolg zou geven aan hun ondertekende overeenkomst.

Op 3 juli 1759 troffen de brouwer en de waardin van de Vonk elkaar weer voor het Nedergericht. Eindelijk motiveerde de weduwe Groenewold, waarom zij de herberg niet wilde verlaten.

Zij en haar man, vertelde ze, hadden “een lange reeks van jaren” in De Vonk gewoond. In augustus 1749 hadden zij en brouwer Vos een nieuw vijfjarig huurcontract opgesteld, dat  zou gelden van 1 mei 1750 tot en met eind april 1755. Toen die termijn eindigde, verzochten zij Vos om op de oude voet te mogen doorgaan in een nieuwe termijn van vijf jaar, tot 1 mei 1760. Omdat Vos dat goed vond, overhandigden ze hem het huurcontract, zodat Vos er een aantekening op kon maken van de verlenging. Maar ondanks de afspraak en hun herhaalde verzoeken kregen de Groenewolds het contract steeds maar niet terug. Vos had ze “telkens met goede woorden, van op de afspraak gerust te konnen zijn, afgeset”.

In mei 1755 bleven de Groenewolds dus gewoon in de herberg zitten. Volgens de weduwe betaalden zij en haar man keurig de huur, en voldeed ook Vos aan zijn plichten (qua onderhoud). De Groenewolds namen daarom aan dat ze nog vijf jaar als uitbaters van de Vonk konden doorgaan, maar de weduwe

“wierd tot haar grote verwondering en leedwesen enige weinige dagen na het overlijden van haar man in hare verwagting door dese opsegging seer te leur gestelt, en alzo in eene dubbele rouwe gedompelt”.

Ze was en haar man kwijt, en Vos probeerde haar tegen alle toezeggingen in van haar kostwinning te beroven. Daarom accepteerde ze de huuropzegging niet.

Ze voerde aan dat het oude huurcontract nog geldig was tot 1 mei 1760. Tot die tijd kon Vos haar er niet uit zetten, en zeker niet op Allerheiligen, omdat elk huurjaar afliep op de laatste april, zoals ze ook met een serie kwitanties kon aantonen, waarvan Vos de laatste nog in mei 1759 getekend had. Omdat Vos de geschiedenis met het huurcontract in 1754 erkende, en zij en haar man stilzwijgend continueerden op dezelfde huurvoorwaarden, was Vos zijn huuropzegging onrechtmatig. En als ze niet als vijfjarige meiers konden worden beschouwd, dan waren ze altijd nog éénjarige. De weduwe Groenewold (of haar advocaat) haalden hierbij juristen aan als Voet, Grotius, Mossius, Huber en Hamerster, en ook de landrechten van Drenthe, Overijssel, Oost- en West-Friesland, naast nog een zootje stad-Groninger jurisprudentie.

Brouwer Vos gaf inderdaad toe dat de Groenewolds hem in 1754 verzocht hadden om vijf jaar verlenging van het huurcontract. Maar, voerde hij aan…

“…hy zeedert enige tyd reeds gemerkt hebbende dat de leverancie van bier verminderde, en dus de herberg meer neeringloos begon te worden, uit vreese dat sulx verder sou voortgaan tot sijne groote praejudicie, sulx direct had geweigert, met bijvoeging dat de huurder als losse meijer continueeren konde, sonder sig voor een bepaalde tijd te willen verbinden.”

Sowieso gold volgens het stadsrecht dat een verhuurder meer geloof verdiende dan een huurder. Eigenlijk gaf de weduwe Groenewold, aldus Vos, toe dat ze geen vijfjarige meier was, en wilde ze nu doorgaan tot mei 1760. Dat was overigens wel de oorspronkelijke huurtermijn. Ook Vos (of zijn advocaat) was flink in het recht gedoken. Volgens de Stadswet was een halfjaar billijk voor een huuropzegging. Daarom waren al die rechtsgeleerden en landrechten die de weduwwe Groenewold aanhaalde in deze zaak helemaal niets waard, die kwamen alleen te pas als het stadsrecht zweeg.

Het Nedergericht stelde Vos andermaal in het gelijk, maar de weduwe Groenewold tekende opnieuw appel aan bij het Volle Gericht. Echter, nog voordat de zaak daar voorkwam, op 4 februari 1760, tekenden zij en Vos een schikking, dat zij de Vonk per 1 mei van dat jaar leeg zou opleveren. En zodoende liep de zaak met een sisser af.

Intussen toont het geval aan, hoe afhankelijk de pachters van herbergen van hun brouwers waren. Als de bieromzet verminderde, verlengde de brouwer het huurcontract niet. Volgens het stedelijke recht stond hij bijzonder sterk. Een pachter kon zijn verhuizing hoogstens uitstellen, maar van afstel kwam het niet.


4 reacties on “Kwestie om de huur van de Vonk”

  1. It is aai schreef:

    Een praktijk die nog altijd door duurt…

  2. Gelkinghe schreef:

    @It is aai,
    Met dien verstande dat kroegbazen die een kroeg pachten tegenwoordig meestal niet meer in of vlakbij hun kroeg wonen.

  3. Peter schreef:

    Beste Harry, wat een interessant verhaal over mijn voorvader Albertus Vos (1704-1760)! Zelf ben ik ook bezig met het uitzoeken van het leven van deze voorvader, maar bovenstaande had ik nog niet gevonden. Mag ik vragen waar je dit gevonden hebt? Ik ben nog niet zo erg bekend in de Groninger Archieven namelijk. Alvast bedankt voor je antwoord.
    Groet, Peter

  4. groninganus schreef:

    De bronnen staan al in het stukje: Nedergerecht en Volle gerecht (en dan de rechtdagprotocollen).


Mijn gedachten hierbij zijn:

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.