Het Oude Bosch, een vrolijke achterbuurt

Oude Bosch en Nieuwe Bosch

Voor en ook nog wel even na de slechting van de vestingwallen (vanaf 1874) had je aan de zuidwestkant van de stad, tussen die wallen en het Zuiderdiep, een rommelige en treurige buurt met éénkamerwoninkjes waarin vaak drie generaties met honden, katten en kippen samenleefden. Het slechtst aangeschreven stond het Oude Bosch (op de kaart geel omrand). Menige stadjer durfde er niet te komen. In de achttiende eeuw al, stond het bekend als een achterbuurt waar prostitutie welig tierde. De negatieve reputatie sprong later over op meer oostelijk gelegen woningen, die met elkaar het Nieuwe Bosch gingen heten (op de kaart groen omrand), maar die naam was veel minder gangbaar. “In de wandeling”, zegt J.H. Riddering, “kende men alleen maar het Oude Bosch.”

Riddering, zelf geboren in 1868, herinnerde zich uit zijn jeugd een huis van twee verdiepingen, waarin ene Hof woonde, een blindeman. Diens huis stond op de plek van de Hof’s Burg (1893), een pand dat nu nog steeds te vinden is vlakbij de hoek van de Stationsstraat en de Coehoornsingel. Inderdaad werd Hof’s Burg naar Hof genoemd. “Hij was zoiets als de vrederechter tusschen de bewoners van ’t Olle Bosch”, aldus Riddering.

In de huizen van het Oude Bosch ontbraken vaak wc’s. Daarom stonden er aan menige straat grote openbare toiletgebouwen en ook grote stenen vuilnisbakken. In deze buurt, schrijft Riddering, woonde…

“…een arme bevolking van pakjesdragers, veedrijvers, venters, voddenschifters, turfdragers, hondenscheerders, vogelvangers, stoelmatters, kalkdragers en bedelaars. Er tusschen door woonden kleine winkeliers in snoepwinkels, waar ook gebakken lever en zuur verkocht werd; water en vuurneringen, waar men ook snippeldroakies kon koopen; bordeelhouders en logementhouders.”

Ook in de tijd waar Riddering over schreef, waren “de huizen van ontucht en hoesies van haol an” nog dik gezaaid ten zuiden van het Zuiderdiep. Tevens waren er hier en daar danshuizen, zoals het Rad van Avontuur. Maar kroegen waren er juist niet zo veel, want elke winkelier mocht de jenever nog per glas verkopen. Logementen, of beter slaapsteden, bevonden zich vooral op het zuidoostelijke uiteind van het Zuiderdiep. Aardig is dat Riddering enkele uithangborden noemt:

“O.a. een beer aan de hand van een man, met opschrift: Die loopen wil en niet verder kan, vindt hier goed logies in den Reizenden Man. Of: een man die naar de maan kijkt, met opschrift: Die vermoeid is van het gaan, rust hier in de Halve Maan. Of: een groote gouden ster, waaronder: In de Ster is ’t niet meer ver…”

Riddering gaat wat dieper in op een logement aan de Jonkerstraat,

“…waar het voorkwam, dat wanneer alles vol was, er 10 en meer personen op den zolders sliepen, niet op een matras, maar gewoon op stroo. Wie waren dan al die hospitanten? Dat waren in gewone tijden kleine marskramers, Duitsche vrouwen met kiepen op ’t hoofd of op den rug, die Rigasche nappen, aardewerk enz. verkochten. Friesche kaasventers in blauwe kielen uit Surhuisterveen, steeds klaar om bij de minste ruzie de kaasmessen te gebruiken. Stroohoedenmakers en raamhorrenschilders, botboeren en vaste kostgangers. De hoedenmakers en raamhorrenschilders waren Walen en Vlamingen. Ieder huis of huisje had in die dagen raamhorren. Deze moesten ééns per jaar overgeschilderd worden, want anders waren ze door de roest ontoonbaar.
Liep het tegen de kermis, dan kwamen daarbij de Duitsche blaaspoepen. Dat waren in die dagen de allerfatsoenlijkste menschen, die in die logementen of slaapsteden vertoefden. Deze deden zich af en toe te goed in de winkeltjes waar gebakken lever verkocht werd.
Dan kwamen de berenleiders. De beren zelf verbleven bij een of anderen melkboer in de koestal.
Verder Savoyaards met punthoeden op, die fluitende of vioolspelende van stad tot stad trokken, liedjeszangers, orgeldraaiers, Slowaken die handel dereven in kwakzalversmiddelen en meer van dat slag van volk. Tegen den tijd van de kermis was het rumoerig in het Olle Bosch en werd er een extra cent verdiend.”

Volgens Riddering vermaakten de bewoners van het Oude Bosch, hoewel arm en slecht gevoed en gekleed, zich prima, en misschien wel beter dan “de gezeten burger in de stad”. In de buurt had je bijvoorbeeld vanouds een Hanebijtersgang, en nog in zijn jeugdjaren, vertelt Riddering, waren er ’s zondagsochtends op de stadswallen ter hoogte van het Oude Bosch hanegevechten:

“Deze hield men zoo verschoolen, dat men direct met de hanen kon verdwijnen als er eens een politieagent mocht naderen.”

Riddering vertelt ook over Nieuwjaar, Vastenavond of Foekeoavond, Paoske of Pasen, Pinksteren, het zomerfeest, Sint Maarten en Sinterklaas:

“Nieuwjaar was een feestdag 1e klasse. het begon al ’s nachts om 12 uur, dan werd alles wat knappen kon voor den dag gehaald. Oude pistolen, donderbussen en zevenknappers hadden de voorkeur. Tusschen 12 en 1 ure ’s nachts was het een leven als een oordeel. Nieuwjaarsmorgen trok alles uit om Nieuwjaar te wenschen en 2 Januari deed men het nog eens dunnetjes over. Kreeg men geen geld of koopwaar, dan toch allicht een vrije borrel.”

Op Foekelavond ging men de stad rond met de foeke- of rommelpot om geld en lekkers op te halen. Jongens van de lijnbaan achter de Jonkerstraat droegen hierbij lampions, gemaakt van uitgeholde knolrapen, en fakkels van oud touw en teer. Paoske was vooral een stedelijk kinderfeest, met de zogenaamde eierwal ten westen van de Herepoort, ongeveer waar zich nu het Groninger Museum bevindt:

“De Olle Bosschers waren dan present om met eieren te kinken en te trachten, door vooraf hun eieren zoo hard mogelijk te koken, zooveel mogelijk eieren van de argelooze bezoekers te winnen en dan daarmede te verdwijnen. Aan neutenschaiten, dik en dun op de gorre deden ze ook mee.”

Met Pinksteren was er het dauwtrappen. Riddering vertelt het niet, maar uit een andere bron is bekend dat er in vroegere eeuwen dan – onder andere door de weeshuizen – hele tochten naar de Hilghestede in Helpman werden gehouden. Waarschijnlijk ging het om een overblijfsel van een middeleeuwse bedevaart. In de zomer was er altijd een soortgelijke dag, die juist weer herinnert aan de latere Vakantiekinderfeesten:

“Kwamen de mooie zomersche dagen, dan werd het op een middag in de Jonkerstraat, Driemolendrift, Heerepoortenmolendrift of andere straatje plotseling vrij druk. Men zag kinderen af en aanloopen, zich naar een of ander kokend-water-en-vuur-nering of stadsdiaaksche spoeden en zich ten slotte, in gezelschap van vele moeders met kinderen op den arm, verzamelen en een stoet vormen, waarvan de winkelierster of diaaksche – in den regel een stoere vrouw met oorijzer, floddermuts of ‘zwaarde klodde’ op – als een tamboermajoor de leiding had. Dit noemde men winkelspeulen.
Wekenlang had ieder kind 2 cent aan de leidster van den stoet gebracht en nu moest het sommetje worden opgemaakt. Men trok dan naar ’t Sterrebosch, waar de kinderen wat water met azijn en stroop en een medegebracht krentebolletje kregen. Er werd gezongen en gesprongen, totdat men tusschen 6 en 7 uur weer huiswaarts toog. Terug voor de woning van de leidster begon de pret eerst goed. De kinderen kregen elk 2 stuiversche krentebollen of mikken en een kopje chocolade- of saliemelk en voor de deur werd speciaal door de moeders en enkele in de buurt wonende sigarenmakers, schoenlappers en habitué’s van de slaapsteden feest gevierd.”

De grotere meisjes stonden weldra in een kring om het lied van het bruidje te zingen. ’s Avonds kwamen er meer mannen bij, die de jenever uit kopjes dronken.

“En als de stemming hoog werd, sloeg men in het sentimenteele en men begon met het lied van Napoleon of van den deserteur. Het laatste viel altijd zeer in den smaak. In den regel eindigde het feest in een ruzie, waarbij de politie moest optreden om de orde te herstellen.”

Met Sint Maarten gingen de Olde Bosschers weer “als een zwerm sprinkhanen” de stad door met hun “primitieve lampions” en “de nog bekende” Sint Maartensliedjes, terwijl ze tegen Sinterklaas, als het tenminste nog niet al te koud was, vuurtjes stookten op de onderwallen om ook daar weer liedjes bij te zingen, waarvan er ettelijke later terechtgekomen zijn in een operette, ‘As de Hoagdoorn bluit‘.

Bron: JH Riddering – ‘De oude wallen van de stad Groningen’, in: Maandblad Groningen, jaargang XVI, nr. 2 (februari 1933), pag. 21 – 25


12 reacties on “Het Oude Bosch, een vrolijke achterbuurt”

  1. Hendrik schreef:

    Pracht verhaal. Heel interessant!!!

  2. Dondersteen schreef:

    Vorige week zei ik nog tegen Peer: ‘wat zou het toch heerlijk zijn als je even terug zou kunnen in de tijd. Gewoon om even om het hoekje te kijken hoe het was. De sfeer, de kleding, de geur…’ Nou, hier kan dat! 🙂

  3. ijscoman schreef:

    Dauwtrappen vindt gewoonlijk toch plaats op Hemelvaartsdag i.p.v. Pinksteren?
    Bestaat er overigens ook een grotere versie van deze kaart?

  4. Otto S. Knottnerus schreef:

    Zo zie je maar weer dat die oude tijdschriften, die zelden nog geraadpleegd worden, hele waardevolle bijdragen bevatten. Zelden heb ik zo’n mooie opsomming over het reizende volk in onze contreien gelezen. Nog obscurer zijn de vele grondige historische beschouwingen en levensherinneringen, die rond 1900 in allerlei kranten verschenen.

  5. Gelkinghe schreef:

    @IJscoman,
    Ik had de herkomst van de kaart niet bij mijn bestand staan, maar met enige moeite was hij weer vindbaar:
    http://members.chello.nl/w.spaak/Spaak/Groningen.htm

    Ik heb nog even in het WNT gekeken naar de term dauwtrappen: “op Hemelvaartsdag, 1 Mei of den eersten Zondag in Mei voor zonsopgang gezamenlijk naar buiten gaan”. Ik denk dus dat de ‘dauwtraptijd’ breder is dan alleen Hemelvaartsdag.

    @Otto,
    Er bestaat een plan om alle jaargangen van het tijdschrift Groningen te scannen en op het web te zetten. Ik kreeg stapel uit de jaren dertig, over de stad gaan niet zo vreselijk veel stukken. Alle bijdragen van mevr. Slapsma Tiessens zijn bovendien herdrukt in de serie van Siemon Reker over Groningstalige literatuur.

  6. glas schreef:

    ‘Een leven als een oordeel’. Weer een geweldig verhaal gelkinghe!

  7. Jan K. schreef:

    Prachtig verhaal weer, Gelkinghe!

  8. ijscoman schreef:

    @Gelkinghe,

    Dank voor de genomen moeite. Ik heb de kaart inmiddels nader bestudeerd.

  9. Reinder schreef:

    Interessante info! Zijn er ook kaarten van de situatie in die tijd, met oude straatnamen, etc.? Of was het toen nog hetzelfde als tijdens ‘Haubois’?

  10. Gelkinghe schreef:

    @Reinder,
    Wat dacht je van de kadasterkaarten?

  11. niels schreef:

    ik vindtd did een gewelldigge dingetje, het maakte ik zo blei!(:

  12. Andre schreef:

    Mijn bed overgrootouders hebben er gewoond.ik vroeg mij altijd al af waar ze geleeft hebben.nu hebben ik een beeld van de buurt.dank voor het uit zoeken


Geef een reactie op Otto S. Knottnerus Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.