Beis! Beis! Een Jiddisch restant in Groninger straattaal

Geplaatst op 13 maart 2010  juut

Ruim een half jaar geleden werd ik benaderd door een misdaadauteur, die zich afvroeg waar het woord beis of bijs vandaan kwam.

In zijn jeugdjaren hier in de stad Groningen werd dat woord gebruikt ter aanduiding van een politieman:

“Wij zeiden in de vijftiger jaren en later hier in Groningen tegen een agent altijd beis. (…) Een rechercheur noemden we altijd een ‘stille beis’.”

Hij had links en rechts wat mensen geraadpleegd, en de suggesties gingen helaas alle kanten op. Zo dacht iemand dat beis bargoens was voor kwartje. Iets wat de misdaadauteur vreemd voorkwam, want hoe lag dan het verband tussen dat kwartje en die politieagent?

Ik keek even in het WNT, maar dat leverde niet veel soeps op. Het enige wat ik kon bedenken, was een verband met de term biesjager. Een biesjager of armjager, op het Groninger platteland meestal roderoede of roroe, en in Drenthe doorgaans kerspelsoldaat geheten, was de veldwachter die moest voorkomen dat er arme sloebers zich metterwoon in een dorp gingen vestigen waardoor zij de lokale armenkas konden gaan belasten. Biesjager zou dan in het Gronings verkort en vervormd kunnen zijn tot beis. Maar ik moest er meteen bij zeggen dat deze verklaring me wel wat gezocht leek voor een woord, dat voorlopig louter uit een stad-Groninger context bekend was.

Als een vraag open blijft staan, stuit ik vaak vrij snel en bij toeval op een plausibel antwoord. Begin februari zat ik in elk geval nog op het spoor van biesjager. Uit een oud etymologisch artikeltje van J. Bergsma liet zich opmaken dat de term biesjager pas in de tweede helft van de negentiende eeuw vanuit Friesland doordrong in de wijde omgeving van Emmen. Die term was daar in Zuidoost Drenthe dus waarschijnlijk geïmporteerd door veenarbeiders. Volgens Bergsma stond biesjager zowel in Friesland en Oost-Friesland, als het tussenliggende Groningerland voor gerechtsdienaars die op het platteland “boeven, schooiers en ander verdacht volk” uit hun gemeentes moesten geleiden:

“Bisen zou hetzelfde zijn als ons biezen, dat van loeiend en wild rondloopende koeien wordt gezegd.”

Maar een betere verklaring vond men volgens Bergsma in een woordenlijst bij de zeventiende-eeuwse Friese auteur Gijsbert Japicx:

“Bijze is boef, schurk, schelm, schalk, guit enz.”

Hoe dan zo’n aanduiding voor gespuis in het Friesland van de Gouden Eeuw evolueerde tot een aanduiding voor juist de bestrijder van datzelfde gespuis, bleef een raadsel. En dit spoor leek dan ook een doodlopend spoor. Nog steeds hadden we geen zekerheid omtrent de herkomst van beis, zo concludeerden de misdaadauteur en ik mistroostig.

Maar het wordt nog wel wat met onze studie, want van de week vond ik een beter antwoord in een lijst met jiddische woorden en zegswijzen, zoals die voor de oorlog in Winschoten werden gebruikt. Op die lijst staan de termen beis, beis hebbm, beisje, beisjen (of beizen), beisjeroge en beisjerool.

Van al deze woorden lijken beisjeroge en beisjerool het minst met het stad-Groninger taalfenomeen beis te maken te hebben. Deze twee termen hebben zich vanuit het oorspronkelijk Hebreeuwse ‘ben jisroël’ (zoon van Israël) ontwikkeld tot een aanduiding voor jood en joodse koopman in ongeregeld goed.

Beis zelf kwam volgens de Winschoter-jiddische woordenlijst ook uit het Hebreeuws, en betekent in die taal: twee. En bij uitbreiding: iets of iemand op twee benen. De betekenis in het Winschoter jiddisch was echter: politie-agent (meervoud beizn)!!!

Beis hebbm, afgeleid van het Duitse böse of het joodse beise, oorspronkelijk staand voor kwaad, was in het Winschoter jiddisch: ruzie hebben

Beisje, weer afgeleid van twee, was dubbeltje (twee stuivers immers). Vandaar de verwijzing naar het Bargoense kwartje, die onze misdaadauteur tegenkwam.

Beisjen (of beizn), tenslotte, stond oorspronkelijk voor: op twee benen gaan. Maar dit evolueerde in het Winschoter (en Groninger) jiddisch tot: rennen. Overigens is de uitgang -jen een Fries restant in sommige Groningse werkwoorden.

Kortom: beis, in de jaren vijftig en zestig nog een term waarmee stad-Groninger straatjongens elkaar waarschuwden als er politie aankwam – Beis! beis! – belandde in hun taal via het jiddisch, waarin het al een aanduiding voor politie was. Oorspronkelijk is beis een Hebreeuws term voor twee. Deze term verbijzonderde in de loop der tijd tot een aanduiding voor iemand op twee benen. Met die lichaamsdelen heeft ook het werkwoord te maken, dat van toepassing was op straatjongens die een beis aan zagen komen. Ze moesten beisjen, oftewel maken dat ze wegkwamen, rennen.

Literatuur:

  • J. Bergsma – ‘Woordafleiding’, in: Driemaandelijkse Bladen, eerste jaargang nr 4 (1902), pag. 121 – 122.
  • Dr. T Potjewijd – Leven en werken in Winschoten in  de negentiende eeuw (Winschoten 1977) pag. 156.

2 reacties on “Beis! Beis! Een Jiddisch restant in Groninger straattaal”

  1. Luc schreef:

    Ik was het woord haast vergeten.Na de oorlog speelden wij op straat met een zelf gemaakte bal ( een prop papier met zoveel mogelijk gejatte weckringen erom )Kwamen er agenten dan werd er geroepen,Beis in de bal,er komt een zak aan.
    Luc.

  2. Wolter schreef:

    Ach ja het bordje ” vrij gazon verboden te voetballen” en dan tijdens het voetbal opeens de kreet ” Jongens vot wez’n der komt een beis an” en we vlogen er vandoor.


Geef een reactie op Wolter Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.