Een uitstapje naar Groot Zeewijk (1840)

Geplaatst op 19 oktober 2010  a

In 1840 publiceert de Duitse predikant en kostschoolhouder Friedrich Wilhelm Dethmar een beschrijving van zijn reis door Nederland, waarbij hij ook Groningen aandeed. Ik heb er reeds meermalen uit geciteerd. Dit keer zijn verslag van een uitstapje naar de Noordpolder, waar een gids uit Warffum hem naar toe bracht. Op de enorme boerderij Groot Zeewijk van Geert Reinders jr. aangekomen, gaf Dethmar zijn ogen en oren flink de kost.

“Na een genoten verfrissing liet de vriendelijke man zijn wagen spannen, waarmee we naar de nabije Noordpolder voeren om een bezoek af te leggen bij de bekende grote landbouwer G. Reinders, en diens economische verrichtingen te zien. Bij het binnentreden van het huis gaf men ons te kennen dat de heer weliswaar naar de markt in Groningen was, maar dat zijn zoon ons ontvangen en onze wens inwilligen zou, en op hetzelfde ogenblik trad hij ons met vriendelijkheid tegemoet. In de persoon van mijn gids bracht ik de beste aanbeveling mee, en nu stond voor ons alles open.

Huis, tuin en bedrijfsgebouwen zijn ingesloten door grachten, welke met de naar Groningen lopende kanalen in verbinding staan. Dit is zeer belangrijk, want in regen- en wintertijd is het langs de doorweekte kleiwegen niet mogelijk om de producten van het land naar de stad te brengen.

De gebouwen zijn zeer aanzienlijk en voor een boer waarlijk indrukwekkend. Overal orde, reinheid en gerieflijkheid, en bij alle rijkdom toch wijze spaarzaamheid zonder karigheid. De akkers in deze Noordpolder vond ik in de beste staat, en wanneer ze ook niet geheel en al vrij zijn van onkruid, moet men bedenken dat de weelderige bodem en het grote areaal van 400 Hollandse morgen (240.000 vierkante roeden) dat met 40 paarden beploegd wordt, een uitroeiing van alle onkruid zeer bemoeilijken of bijna onmogelijk maken.

De veestapel is verhoudingsgewijs gering – deze bestaat uit honderd stuks rundvee en vierhonderd schapen. Omwille van de mest zijn ze niet nodig, omdat de vette slijkbodem, die wel tien meter dik is, het zonder mest kan stellen. Onafzienbare koolzaadvelden leveren in goede jaren tot aan duizend malter opbrengst, en het overige gewas navenant.

Het bedrijfsgebouw zal een lengte van 260 voet en een breedte van 75 voet hebben (zeg 85 x 25 meter, G.). Op de in drievoud boven elkaar liggende zolders, die met geschaafde, goed aaneensluitende planken van alle kanten afgetimmerd zijn, ligt het opeengehoopte zaad, dat voor ongedierte en bederf beschermd is.

Behalve oliehoudende zaden en tarwe brengt het akkerland ook gerst, rogge, klaver en aardappels voort. De bodem bestaat uit een met teelaarde gemengde vette klei, die enigszins scherp aanvoelt. De vruchtwisseling bestaat uit zaad, tarwe of gerst, rogge, en haver waarin klaver gezaaid wordt. In vier jaar wordt deze cyclus voltooid. 

Het grote bedrijfsgebouw heeft een op zijn Hollands ingerichte koestal, waarin het vee per twee stuks afgeschot wordt. Jammer dat de stal niet diep genoeg is, om de beesten zowel voor als achter te kunnen passeren, want aan de koppen kan men beter zien of het vee gezond is, dan aan de achterdelen. Aan het hoofdeind is een planken wand, achter welke hooi en stro opgetast staan, en meteen daarnaast bevindt zich de rechthoekige dorsvloer, waar al het koren, met uitzondering van de rogge, met een machine gewalst en gedorst wordt. In dezelfde ruimte staan ook de paarden met de hoofden naar voren, maar door schotten zo verdekt, dat men ze slechts met moeite kan zien. Een tweede bedrijfsgebouw staat op enige afstand los van de eerste.

De kelders onder het huis zijn niet diep, vermoedelijk omdat er vrij gauw water in komt te staan. In het ene bevinden zich de benodigdheden voor het huishouden, in de andere wordt de melk in houten, met zink beslagen vaten opgeslagen, en behoorlijk afgekoeld wordt de hele massa door middel van een met een paard aangedreven karnmolen tot boter verwerkt.

Buiten de genoemde machines zag ik ook nog een aardappelreiniger, die de aangekoekte klei verwijdert. In de zeer uitgebreide collectie landbouwwerktuigen te Groningen vindt men modellen van dergelijke en vele andere machines.

Dit hier zo belangrijke bedrijf wordt geleid door de landbouwer G. Reinders zelf. Onder zijn leiding werken zes knechten, vier meiden, en ongeveer veertien plaatselijke dagloners. Voor het maaien worden de boven beschreven hannekemaaiers gebruikt.

Het huis is zulk een ondernemer waardig. Het heeft grote, lichte, behangen en van fijne biezen matten voorziene kamers met fraaie meubels, zelfs ook hingen er muziekinstrumenten her en der aan de wanden.

In de zomer staat het personeel om drie uur en in de winter om vijf uur op voor de arbeid. In een naburig dorp begint men in de winter zelfs meteen na middernacht met het werk.

De keuken in dit huis is zeer doelmatig en schoon; alles is daar gedegen en praktisch, zoals men het bij ons slechts in de huizen van rijke landgoedeigenaren vindt. De proper geklede mensen waren vriendelijk en dienstvaardig, niet schuchter en nieuwsgierig.

De strook land, waarop dit grote bezit ligt, is op de zee veroverd en ingepolderd. Voor ruim honderd jaar begon de slijk van de zee zich op de oever af te zetten en deze te verhogen, en sinds 1811 heeft de huidige bewoner het aangewonnen land ingedijkt en voor overstromingen beveiligd. Waar  voorheen dus schepen voeren, ligt nu een welige bodem en een modelbedrijf, dat de aandacht van onze economen niet zou mogen ontgaan. Men verwacht hier nog meer van dergelijke geschenken van de weldadige, vrijgevige natuur, die doorgaat met het ophopen van slijk aan de kust, zodat schepen de oever nog maar nauwelijks kunnen benaderen.

Omdat men in zulke polders weinig of helemaal geen mest gebruikt, is daar ook de veeteelt niet het wezenlijkste, vooral niet sinds de tijd dat een runderpest veel schade veroorzaakt heeft. De overtollige mest verkoopt men naar contreien, waar er behoefte aan bestaat, en vervoert deze op een gemakkelijke wijze in schepen, waardoor er op de kanalen veel verkeer ontstaat.” 

Bron: Friedrich Wilhelm Dethmar – Freundliche Erinnerung an Holland (1840), deel III, pag. 262 – 267


2 reacties on “Een uitstapje naar Groot Zeewijk (1840)”

  1. Frans schreef:

    “De proper geklede mensen waren vriendelijk en dienstvaardig, niet schuchter en nieuwsgierig”.
    In 1840 waren vriendelijk en dienstvaardig vast ook al deugden. Maar waren schuchter en nieuwsgierig ondeugden?

  2. Gelkinghe schreef:

    @Frans,
    De auteur kon er minder mee, dat is duidelijk. Schuchter of schroomvallig staat op gespannen voet met daadkrachtig, nieuwsgierig grenst aan vrijpostig. Als nieuwsgierig mens weet ik dat veel andere mensen nog steeds veel moeite hebben met nieuwsgierigheid.


Geef een reactie op Frans Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.