Streektaalstaaltjes in een rommelransel (1710)

Geplaatst op 11 maart 2011

Als het niet de oudste staaltjes Gronings in druk bevat, dan behoren die wel tot de eerste drie. Ik doel op een anoniem gelegenheidsstukje, in 1710 in Groningen vervaardigd op de inhuldiging van de toen 23-jarige Johan Willem Friso, stadhouder en prins van Oranje. Indertijd was hij pas getrouwd met Maria Louise van Hessen Kassel, de latere Marijke Meu.

Over dat stukje is er bij mijn weten nog nooit wat gepubliceerd. Het is aan de aandacht ontsnapt, omdat het ver van Groningen in de Koninklijke Bibliotheek lag, en de materie voor streektaalonderzoekers ook niet erg interessant is, op het eerste gezicht. Ik ging er ook alleen in lezen, omdat ik wel meer van dit soort stukjes heb gelezen, die echter uitkwamen bij inhuldigingen van latere stadhouders. Daarom wilde ik eens kijken, hoe dit vroegere geval uitpakte. De titel Rommel-Ransel hielp de interesse op gang.

In het stukje zien we de Groninger inhuldiging van de prins vooral door de ogen van Velingh. Deze onnozele Westfaler, naar kennelijk eeuwenoude schrijfusances Hans genaamd, is getuige het loon dat hij op een keer uit Holland thuisbracht hannekemaaier, of dat geweest voor hij zich kort geleden in Groningen vestigde. Hij woont in de buurt van Grönneger, die Jan heet. Jan is de aangever van het stel.

Beide spreken hun eigen patois. Dat geldt ook wel voor Waal, een andere buurman van Jan waarmee het stukje begint, maar die al gauw het veld ruimt. Terwijl  Velingh de functie heeft om de prachtige festiviteiten door zijn verbaasde ogen te zien, laat de auteur Waal een sumier portret geven van de ingehuldigde stadhouder.

Waal is verbaasd over het klokgelui en tromgeroffel, al dat vrolijke volk en al die koetsen en dat “pif pof paf” van de voetzoekers op straat. “Wil my doch verklare”, verzoekt hij zijn buurman Jan, “wat mag ons van dees dagh in Groning” wedervare?” Jan legt het hem graag uit: “Dat wil ik geern doen, de Prins word nou hult”. En hij nodigt zijn buurman uit om samen een lekkere pot bier te gaan drinken:

“Kom naber wilte met? Vandaag de bouk ins vult
met d’alderbeste kluin die wij maar keunen krijgen,
Kijk, sugste dat daar niet, hoe datte juffers nijgen?
Kom eret wort te laat, kwil de Princesse sien”

Maar Waal wil, voordat hij met Jan Grönneger meegaat, eerst wel eens wat meer weten over die prins en prinses:

“Is het een vreemde Heer, die hier met zijn maistresse,
Zo defte word onthaal’?”

Grönneger lijkt verbolgen over die suggestie en hij roept de naam van de prins en prinses luide uit. Dan komt Waal bij zinnen, want hij is op Franse hand. Nu realiseert hij zich wie die prins eigenlijk is. Over Johan Willem Friso zegt hij: “Dat is die geuse Prins, die vroom Louis verkragt'” Met dat Louis doelt hij op Lodewijk XIV, de Zonnekoning. De Franse vorst heeft in de Zuidelijke Nederlanden enkele malen geducht klop gehad van de Nederlandse prins en angst overmant Waal daarom:

“Wil men die Prinse hier nu hulde in dees Stadt?
Ik kruipe in de hool, de bange my bevat.”

Hij kiest het hazepad en Grönneger kijkt hem na:

“De duivel slady Wael ja, in dijn pens met praten.
Waar löpte nou weer hen, ik mach hum lopen laten,
En seuken wat plesier; kom, eerst ins na de poort,
daar ist besukte vol; die met wil die koom voort,
kom Hans waar steyste na, du wilte ook doch slenteren.”

In tegenstelling tot de francofiele Waal, weet Hans Velingh de inhuldiging wèl te waarderen. Het passerende rijtuig van het prinselijk paar vindt hij maar wat mooi:

“Y wat een batschke koets, su, su, dahr sitse in,
Is dat de Furst nich Jan? en dat wijf de Furstin?”

Grönneger kan het beamen; “Ja, ja”, bromt die, “kom wagdy wat, die beyden bin de rechten.” Veling houdt zich echter niet in, en beschrijft vervolgens enthousiast de rest van de stoet, zodat we maximaal kunnen profiteren van zijn naieve verbazing. Er staan bijvoorbeeld pektonnen op staken opgesteld, die ’s avonds bij wijze van illuminatie in brand zullen gaan. Velingh kent die gewoonte helemaal niet en denkt dat er bier in de tonnen zit:

“Maar Jan wat ‘k vragen wil, die tonnen opper staken,
Sul men daar t’avont nich een vris gelach op maken?
Dat issen dul bedrijf, ik klimme nich zo hoog,
Soop ik den balge vol, die trap my wol bedroogh,
Ik hol mik anne gront, wen ik wil digte zwelgen,
Men sol zijn hals en bein en ’t hele lijf verdelgen,
By’m duivel neen, ik gaa daar ’t avont nich te bier.'”

Velingh denkt dus dat hij op een ladder in zo’n mast moet klimmen om zich aan het bier te kunnen laven. Maar Grönneger helpt hem uit de droom:

“Loop domme duivel, dat ’s een wark met van pleisier.
Dat bin piktunnen vult met torf en holt te branden,
Wolste daar gaan te bier, dan solste wel belanden.”

Dat de prins meer eer krijgt dan hijzelf in Westfalen, toen hij daar vorig jaar thuiskwam vanuit Holland, vindt Velingh maar raar: “Ik had ein styge daalder gaart, was ik doe ook nich ryke?” Maar er was nin zijn vaderland iemand die een saluutschot voor hem loste, of voor hem boog.  Over die vergelijking met de prins is Grönneger verbolgen – de prins is namelijk ver boven een dergelijke vergelijking verheven:

“…die dut ja blyk op blyk in sijne jonge jaren,
Hy wil suk niet ontsien in d’uitterste gevaren,
Heb wy van ’t Sömmer dat niet mennigmaal weer heurt
En ’t veurige Sömmer ook, wat is doe niet al beurt!
Hoe sleug hy sick doe braef en lustig deur de Franssen,
Schoon dat die laggen stark in retrenchen en schanssen,
De Deugt verwinte nijt, dat kanste hier an sien,
Hoe ivert ider suk dat hum mach eer geschien.”

En als Velingh wegloopt voor de voetzoekers, die hem de hozen (een Westfaals exportproduct) doen branden, roept Jan Grönneger: “Waar wilte hen, sta stil, kanste nargens lopen.” Zijn moraal – met een verwijzing naar de Westfaalse schinken of hammen, een ander exportpruduct van Hans zijn vaderland:

“Die metten varken wil, dusdane vreugt beschouwen,
die hold’ suk oppe ruumt’ en uut gedrangs benouwen.”

Via de KB-site:
Rommel-Ransel, uitgeschudt op het huldigen van haar vorstelijke doorluchtigheden binnen Groningen. Gedrukt te Groningen tot profijt van den drukker en vermaak van den lezer. 1710


One Comment on “Streektaalstaaltjes in een rommelransel (1710)”

  1. Edwin Groot schreef:

    Ja, TEMPO en EEBO zijn ook hier favoriet…


Geef een reactie op Edwin Groot Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.