Vrijgevigheid in gradaties
Geplaatst op: 21 september 2011 Hoort bij: Geschiedenis 2 reacties
Grafiekje van de gemiddelde uitgave in guldens per bedeelde arme, gedaan in kerkelijke gemeenten in het Oldambt, anno 1810. Becijferd op basis van een van de vele statistische tabellen, die de overheden in de Franse periode produceerden.
Zoals je ziet loopt die gemiddelde uitgave uiteen van 16 gulden bij de evangelisch-lutherse gemeente Winschoterzijl, tot 136 gulden bij de doopsgezinden van Midwolda e.o.
Natuurlijk gaat het soms om kleine getallen – bij die doopsgezinden van Midwolda e.o. betreft het slechts één enkele bedeelde. Uiteraard speelt de vraagkant een rol bij de uitgaven: een zwaar gehandicapte die permanent oppas en verzorging van node heeft, vergt meer geld, dan een piepjonge wees. Een paar zware gevallen kunnen het gemiddelde bedrag dus zeker opkrikken. Maar die vraagkant kan beslist niet alléén het op deze wijze uiteenlopen van de gemiddelde bedragen verklaren. Dat ligt ook aan de aanbodskant. Zo is van de lutheranen, katholieken en joden bekend, dat ze meest nogal armoedig waren. Dat de gemiddelde uitgave aan een bedeelde in hun gemeenten tot de laagste behoorde, is dus geen toeval, dat komt door de armoe van de gevers. De leden van deze gemeenten konden minder missen en hun diaconieën zetten de tering naar de nering. In dat plaatje past ook de positie op de ranglijst van Finsterwolde, dan nog deels een armelijk vissersplaatsje. Pas na de inpoldering van de Finsterwolderpolder (1819) werd het een welvarend boerendorp.
Een soortgelijke ontwikkeling maakte Oostwold vanaf 1769 door dankzij de Oostwolderpolder. Hier heerste in 1810 de welvaart van hoge koolzaad- en graanopbrengsten, die ook nog eens zeer hoge prijzen deden. Daarom vinden we de hervormden van Oostwold juist in de top 10, qua gemiddelde uitgave per arme. En die hoge uitkering bij de mennonieten van Midwolda e.o mag dan een niet-representatieve uitbijter zijn, de aanwezigheid van de doopsgezinden van Nieuw-Scheemda en Noordbroek in de top 10 zegt toch wel wat. De doopsgezinden waren door de bank genomen wat rijker dan hervormden en kennelijk ook wat vrijgeviger. Dat de massale overgang, in deze tijd en eerder, van doopsgezinden naar de hervormde kerk veroorzaakt zou zijn door de aantrekkingskracht van de hervormde armenzorg, lijkt gezien deze grafiek weinig plausibel.
De oudere Dollardpoldergemeenten, zoals Beerta, Nieuwolda en Scheemda, zitten allemaal op het middenveld in de bandbreedte van 40 à 60 gulden. De vraag is hoe al deze gemiddelde uitgaven zich verhouden tot de gemiddelde kosten van levensonderhoud in het algemeen. Op basis van het karige minimum-tarief van 7 stuivers per dag voor kost, bewassing, licht en vuur, geldend voor gevangenen op een van de stadspoorten in Groningen, was een volwassene minstens 128 gulden per jaar kwijt aan levensonderhoud. Daar kwam dan nog eens zo’n 20 gulden overheen aan een jaar huur voor een pover woninkje. De minimale kosten van levensonderhoud bedroegen dan al met al 148 gulden per jaar voor een volwassene. Als je de gemiddelde uitgave per arme in de grafiek daarmee vergelijkt, hield zelfs die doopsgezinde arme van Midwolda nog een stuk jaar over na het verteren van zijn of haar steun.
De uitkeringen – deels in natura, deels in geld – waren dan ook helemaal niet bedoeld om de kosten van levensonderhoud volledig te dekken. Ze vormden slechts een aanvulling. De arme werd geacht nog zoveel mogelijk de kost zelf te verdienen. Vervolgens was er de eerstelijns armenzorg in de vorm van de familie en pas daarna kwam een diaconie in beeld voor het lenigen van de nood.

Ik zou erg huiverig zijn om op basis van alleen deze cijfers conclusies te trekken over de welvaart van de gemeenten. Inderdaad gaat bij kleine aantallen klanten het toeval een grote rol spelen, maar als er behalve invloed van de vraagkant en van de aanbodkant ook invloed is van de eerstelijnskant, de familie, dan kan het maar zo wezen dat in een gemeente de gemiddelde uitkering laag is omdat de familie welvarend genoeg is. Maar het zou me niet verbazen als je ook de vergaderverslagen van de diaconiën hebt gelezen en dat daaruit blijkt dat de aanbodkant de beperkende factor was.
Frans, Zoals ik al zei, de vraagkant (nood) is zeker van invloed, maar verklaart de spreiding niet. Arme gemeenten > kleine gemiddelde uitgaven; rijke gemeenten > hoge gemiddelde uitgaven.