Schouwbaar in het Westerhamrik (1754)
Geplaatst op: 7 januari 2012 Hoort bij: Hoogkerk, Stad toen, Veldnamen 4 reacties
Op zoek naar historische gegevens over de waterstaat van de Peizerweg-omgeving, die in de 20e eeuw meermalen overstroomde, vond ik een register, in 1754 vastgesteld op verzoek van de Prinses–Gouvernante. In het stuk staan alle dijken, wegen, tochten en maren (uitwateringssloten en -kanaaltjes), waarover de Scheppers van het Westerstadshamrik de schouw hadden. In dit stadsgebied ten westen van de stad Groningen, dat later ook deel uitmaakte van de gemeente Groningen, zagen deze waterschapshotemetoten dus toe op zulke werken, en konden zij boetes opleggen aan onderhoudsplichtigen die in gebreke bleven. Op hun beurt vielen de Scheppers weer onder het oppertoezicht van het Aduarderzijlvest, want het water van het Westerhamrik verdween uiteindelijk via de Aduarderzijl naar open zee. Daarom was die uitwateringssluis hier ook van groot strategisch belang. Wie de Aduarderzijl beheerste, kon dit stadsgebied drooghouden of onder water zetten en beheerste daarmee de toegang tot de stad vanuit het westen. Daarom zijn er rond 1600 ook honderden mensen in veldslagen om de Aduarderzijl gesneuveld.
Maar ik dwaal af. Ik laat hier een samenvatting van de lijst objecten uit 1754 volgen, als onderlegger voor volgende stukjes, eerst over de Peizerweg, en later over de Lingenhuizen, het buurtschapje aan het eind van de Peizerweg waar het Porrenhuis deel van uitmaakte.
Hoewel ik hierboven het meervoud wegen gebruikte, en dat pluralis ook een kopje in het register vormde, was de “Drentse Laan”, zoals de Peizerweg toen nog heette, de enige weg waarover de Scheppers van het Westerhamrik de (over)schouw hadden. Het begin en eind van die weg geven ze in het register aan als: “van de Hoornse Dijk tot aan de Lingenhuizen”. Ze bedoelden met die Hoornse Dijk de dijk, waar zich nu het eerste stukje van de Paterswoldseweg bevindt (tussen de Eendrachtsbrug en het spoor).
De dijken waarover de zeven Scheppers gezamenlijk het toezicht hadden, waren die aan de westkant van het Hoornse Diep tussen Paterswolde en de stadswal, en aan de westkant van het Reitdiep tussen de stadswal en het Hooihuis, wat een nog steeds bestaande boerderij aan de Frieestraatweg is. Bovendien inspecteerden twee jaarlijks door de ingelanden gekozen Dijkrechters de Ruige of Onlandse Dijk die van het voormalige klooster Den Hoorn naar de Lingenhuizen liep. Deze dijk vormde tevens de zuidwestelijke grens van het stadsgebied. De Scheppers hadden hier het recht van overschouw.
Dan de tochten, maren en uitwateringen van het Westerhamrik. Dat waren
- de tochtsloot langs de noordkant van de Drentse Laan,
- de beide tochten die van die sloot richting Hoendiep liepen (namelijk a. die langs de Wolvendijk, en b. de Simonsloot die tegenover de Lingenhuizen begon), en
- het Vinckemaar, dat rond het poldertje van de beide Vinkhuizen liep.
Via duikers onder het Hoendiep door, waterden 1 en 2, net als 3 zonder duiker, uit in het Klijfdiep onder Hoogkerk, dat via een klijve of zijltje uitwaterde in het Aduarderdiep. Daarom was dat Klijfdiep met het uitwateringssluisje ook in gezamenlijk onderhoud van de Westerhamriker en Hoogkerker Schepperijen, net als de Simonsloot die op de grens van de stedelijke en Hoogkerker waterschaspsterritoria lag. Een tocht van de Hoornsedijk (de latere Paterswoldseweg) in het zuidwesten van het stadsgebied voerend naar “het huis van Aite Weerd” vormde een uitzondering op deze lozingsrichting. Die tocht en de Wildsloot aan de westkant van de Onlandse dijk spuiden het water via een klijfje in het Peizerdiep, ver bovenstrooms van het punt waar al het andere water van het Westerhamrik terechtkwam. Begin 19e eeuw zou dit lozingspunt overigens worden vervangen door een iets noordelijker, op het Koningsdiep, uitkomende molentocht van een nieuwe watermolen voor de zuidelijke landen van Hoogkerk.
Naast deze algemene en collectieve uitwateringen waren ook alle particuliere die hierop uitkwamen aan schouw onderhevig. Het was niet de bedoeling dat ingezetenen hun water niet konden lozen, “omdat een ander versuimt sijne sloten te graven of behoorlijke pompen te leggen”.

Weer helemaal TOP!
Moi Harry,
Op het kaartje bij jouw lezenswaardige artikel is te zien dat het Koningsdiep / Aduarderdiep wordt doorsneden door het Hoendiep, precies op de plek waar nu Vierverlaten ligt. Je zou denken dat die naam slaat op vier sluizen. Waren daar in vroeger tijden op dat kruispunt wellicht vier sluizen, misschien nog wel voordat de afvoer van het water via de Aduarderzijl plaatsvond?
Volgens mij slaat die naam Vierverlaten erop, dat er in elke vaarrichting op dit kruisopunt een verlaat (schutsluis) gepasseer moest worden. Maar ik heb me hier nog niet in verdiept. De vroegst bekende uitwatering naar zee was via een oude slenk ten zuidoosten van Aduard en een zijl (uitwateringssluis) bij Arbere, ten noorden van Aduard (nu zo’n beetje aan de weg naar Den Ham). Zie het recente kronkelsboek van Jan van den Broek en http://books.google.nl/books?id=sokbZsTdSOgC&lpg=PA365&ots=RxpMj_TgJL&dq=stad%20apart%20arbere&hl=nl&pg=PA365#v=onepage&q=arbere&f=false
Hartelijk dank voor je reactie. Dank zij jouw link naar het boek van Jan van den Broek heb ik weer wat historische kennis opgedaan.