Epilepticus drinkt bloed onthoofde

Als op 17 juni 1754 de Damster Aaldrik Bruns wegens veediefstallen, heling, bigamie en mishandeling buiten de Groninger Herepoort onthoofd wordt, maakt het Nederlandsche Jaerboek daar uitgebreid melding van (pag. 602 e.v.). Per slot van rekening was het de eerste kapitale executie in opdracht van Hoge Justitiekamer, het nieuwe oppergerechtshof van Stad en Lande. Er kwamen nieuwe procedures aan te pas en daar schonk de Jaerboek-redactie graag aandacht aan. Maar bovendien ging de onthoofding gepaard met een ontstellend incident dat tot grote ophef had geleid, en dat waarschijnlijk niet alleen in Groningen.

Aaldrik Bruns kreeg op die zomerdag zijn doodvonnis door een secretaris van de Hoge Justitiekamer voorgelezen. Hij was bang geweest dat de heren hem, “met meer schande”, op zouden laten hangen, en bedankte ze meermalen voor de “genadige sententie” dat ze hem door het zwaard aan zijn einde lieten komen. De knechten van de scherprechter hielpen hem op de wagen, zodanig dat hij achteruit reed en de knechten vooruit. Naast Bruns zat de predikant van het Tuchthuis. Voor de wagen liepen een detachement soldaten en een afdeling ruiterij, na de wagen volgde weer een detachement voetvolk en helemaal achteraan kwam de wagen van de scherprechter en diens zoon. De stoet stopte bij de gerechtsplaats aan de Hereweg (ter hoogte van het Van Mesdagasiel), waar Bruns de wagen werd afgeholpen, en twee predikanten uit de stad hem “een lange poos” op het sterven voorbereidden…

…waer na hy gebragt werd voor het zandbergje en hem bevolen te knielen. Zoo ras hy nederlag werd hy met een doek geblind, en ’t gebed voor hem gedaen door dnus. Zwyghuizen. Toen de leeraer eenigen tyd gebeden had, betuigde de patiënt aen den scherprechter dat hy dus op zyne knieën niet langer zitten kon, en de doek voor zyn gezicht afgleed. Het gebed werd dan kort afgebroken; de scherprechter nam het zwaerd in handen, en sloeg, na wel gemikt te hebben, den veroordeelden in éénen slag het hoofd van de schouderen.

Normaal zou een dergelijk verslag met de verdere lotgevallen van het stoffelijk overschot eindigen, maar hier deed zich dus dat curieuze voorval voor:

Dicht by den nedergeknielden zag men, tot verwondering van velen, een Jongeling van veertien of vyftien, anderen willen zestien of zeventien jaren oud, in deze stad woonachtig, met een kop of kommetje in de hand, waerin hy, onmiddelyk naer het onthalsde lichaem toeschietende, een goed gedeelte bloeds ving, dat hy schielyk geheel en al opdronk. Toen liep hy, zoo ras en snel als de adem lyden en de beenen zich bewegen konden, henen; met een drift, die hem het afgudsende zweet deed uitbreken.

Bij het publiek heerste ontsteltenis:

Een grote menigte der aenschouweren, onbewust van ’t gene hier mede bedoeld werd, stond niet weinig verzet over deze schynbare ontmenschtheid: maer ook waren er anderen, die ’t raedsel wisten uit te leggen, en verzekerden, gelyk het ook de waerheid is, dat deze daed tot oogmerk had om den jongeling , door het drinken van verschgestort menschenbloed, te ontheffen van de Vallende Ziekte, die hem kwelde, en dat dit hulpmiddel geene gewenschte uitwerking hebben kon, tenzy het ten allerdpoedigsten verzeld ging van eene sterke lichaemsbeweginge.

Over die lichaamsbeweging is het Jaerboek niet zo uitvoerig. Het zegt alleen:

…dat de Jongeling, onderweg weder een aenval van zyne kwale gehad heeft, hoewel met mindere hevigheid.

In het dagboek van ooggetuige David Stheman, een aankomend predikant, staat eveneens een verslag over dit “notabel geval”, dat dankzij een A. Kamping uit Winschoten in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde van zaterdag 6 april 1940 terechtkwam. Stheman, zelf nog niet zo oud, schatte de ‘bloeddorstige’ jongeman veel jonger dan het Jaerboek dat deed en ook rept hij van een medisch aandoende begeleiding van de jongen door mensen die hem schoonmaakten en ijlings met hem de gerichtsplaats verlieten:

Een jonge van meer of min 11 a 12 jaaren, seer heftig en dikwijls geplaagt met de vallende siekte, stont niet verre van den hoop zant (waarvoor de misdadiger op de knien sat) met een steenen kop in de handen, en so dra de delinquent het hooft was afgehouwen, heeft hij het bloed, hetgeen hij in den kop had opgevangen, tot op den bodem uitgesopen; dit gedaan sijnde, sijn twee personen toegetreden, en hem de kin, de mont en de klederen (waar bij langs het bloed, wegens het seer schielik slorpen voorbijgelopen, was neergestort) hebbende afgewist, seer schielijk met hem door een ontelbare schaare van anschouwers sijn heengedrongen, en na 4 uuren agtereen gestadig geloopen te hebben, soo hart als de patient eenigszins konde bijbrengen (opdat het ingeslorpte bloet niet mogte ’t saamronnen, maar verteert, en met sijn bloed en spiritus animales verenigt worden) met hem binnen de stad wedergekeert, en hem terstont hebbende te bed gebragt, tot smoorens toe toegedekt, opdat de patient, alreede door loopen afgemat, nog al meer en meer soude sweeten.

Ook Stheman brengt een en ander in verband met epilepsie. Bij geruchte had hij vernomen wie de begeleiders van de jongen zouden zijn:

Men segt dat dit middel soo en in dier voegen geappliceert, een kragtig remedie is of ter geheele wegneminge van de vallende siekte, of ter inteugelinge van de benautheid en hevige trekkingen en volteringen in de stuipen, dog ik voor mij telle sulke remedie totnogtoe onder de fabels, ook komt mij seer suspect voor ’t gerugte, dat de medicinae professores sulx souden hebben geordonneert, hoewel men tegenswoordig bij dees gelegenherid verspreit, dat sulken remedie te Dantsig en op dees en gene plaatsen in Duitsland van succes geweest is.

Mogelijk was er een medische publicatie? Het Jaerboek was even sceptisch over het middel als Stheman:

Of de genees- en natuurkundigen nu eenig begrip of kundigheid hebben van zulk een vreemd middel, dan of het rust op eene grillige vindinge, die menigmael onfeilbare kracht tegen ongeneeslyke Ziekten stelt in zaken, waer voor de natuur schynt te gruwen, weten wy niet. (…) Van den verderen uitslag word ons niet gemeld; doch gedyd deze niet ten bate, het zal ’t vooroordeel en der bygelovigheid aen geene uitvluchten noch redenen ontbreken, die de rechte genezinge dezer ziekte verhindert hebben.

Hoorde Stheman dat een dergelijke remedie eerder in meerdere Duitse steden epileptici had geholpen, ook in Nederlandse steden was ze niet onbekend. Zo blijkt het mij voorlopig oudst bekende geval (p. 24) zich voorgedaan te hebben bij de onthoofding van een doodslager in Utrecht anno 1593:

…snelde een lijder aan vallende ziekte toe, schepte met de holle hand driemaal het warme bloed van den onthoofde en dronk het op, in de vaste overtuiging dat hij daardoor genezen zou.

In Middelburg deed zich in 1754 een soortgelijk geval voor, dat gereleveerd wordt in hetzelfde Nederlandsche Jaerboek als dat van het Groningse geval melding maakt (pag. 817).

Buiten Nederland bestond de praktijk in het midden van de 19e eeuw nog. Zo is er in eind 1851 dit bericht uit het Zwitserse Porrentruy, ten noorden van Bern:

Bij de doodstraf (…) op een wegens moord veroordeelde volbragt, was een man, die toen het hoofd van den misdadiger was gevallen, een glas vulde met het uitstroomende bloed, en het dadelijk leeg dronk. Het was iemand, die aan vallende ziekte leed, en door dat verschrikkelijk middel hoopte zich te genezen. Het laat zich begrijpen, welk een vreeselijke indruk het aanwenden van zoo’n middel bij het akelige der gebeurtenis zelve op de verzamelde menigte maakte.

En dan is er dit verhaal uit Hannover, 1857, waarbij het opmerkelijk mag heten dat degenen die de executie uitvoerden de bloeddrinkers gewoon hun gang lieten gaan, wat echter wel politieke repercussies had:

Den 25 September is het bijgeloof oorzaak geweest dat er bij gelegenheid der onthoofding van eenen veroordeelde nabij Hannover grove ongeregeldheden hebben plaats gehad. Toen het hoofd van den schuldige viel, hebben eenige personen, aan vallende ziekte onderhevig , of bevreesd, dat zij er door aangetast waren, het schavot bestormd, om het nog warme bloed van den misdadiger te drinken , dewijl het bijgeloof er de kracht van genezing aan toeschrijft. De knecht van den scherpregter heeft het hun zonder moeite verleend. Dit afschuwelijk tooneel heeft eene groote sensatie in de hoofdstad gemaakt, en men hoopt, dat de Koning er in zal toestemmen dat de teregtstellingen niet meer in het openbaar plaats hebben welk verzoek hem reeds door de prov. staten van Osnabrück gedaan is.

Uit Zweden komen de berichten die alle andere in bizarriteit verre overtreffen.  Zo werd daar in 1843 de moordenaar, brandstichter en dief Alexander Dreitfeldt met een bijl onthoofd.  Hierbij maakte de scherprechter conform de lokale traditie gebruik van een blok, waarop de veroordeelde zijn hoofd moest neerleggen. Achter dat blok lag een kuil, waar het hoofd automatisch inviel  en naderhand “het verdere lijk” werd gedeponeerd. Net als in Hannover kon een lijder aan epilepsie hier gewoon zijn gang gaan, maar de praktijk werd hier zelfs door de vingers gezien door de overheid:

Zoo hier als in Noorwegen en Denemarken heerscht onder het volk een bijgeloof, dat het bloed van eenen onthoofden , inwendig gebruikt, een onfeilbaar middel tegen de vallende ziekte is, en het opvangen van dat bloed ten bedoelden einde wordt nog altijd door de overheid gedoogd. Zoodra nu het hoofd van Dreitfeldt was afgeslagen, zag men eene reeds bejaarde boerin, lijderes aan vallende ziekte, de onthoofdingsplaats naderen, om een stuk brood , hetwelk zij in de hand had , in het warme bloed te doopen; maar op het oogenblik van dit te zullen doen, overviel haar een harer toevallen en zij stortte dood ter neder in den kuil zelven , waarin het afgeslagen hoofd zoo even gevallen was.

Door alle krantenberichten kreeg de remedie uiteraard ook meer bekendheid. Bij een in 1851 in Zweden plaatsvindende dubbele executie was er zelfs sprake van een ware oploop van epileptici:

In Zweden heerscht nog altijd het volksgeloof, dat het bloed van een onthoofden misdadiger, versch gedronken, het ligchaam sterkt en van alle ziekten, bijzonder van vallende ziekte, geneest. Daar nu den 28sten Januarij j.l. te IJstad twee personen wegens moord zouden worden onthoofd (het eerste doodvonnis, sedert 1843 in Zweden uitgevoerd) stroomde uit den omtrek eene groote menigte toe met kopjes, kommen, glazen, zelfs ketels, om het bloed der veroordeelden op te vangen. Toen de hoofden vielen, konden de 600 soldaten, die rondom het schavot geschaard stonden, de aandringende menigte naauwelijks stuiten; er ontstond eene worsteling, waarin de militairen zich met de geweerkolven duchtig weerden. Onderwijl voerde de policie de lijken weg en deed den grond, waarop het bloed gestroomd was, omspitten. De menigte trok teleurgesteld af; omstreeks 200 personen waren meer of min zwaar gewond, en een nog grooter aantal anderen had kneuzingen bekomen.


5 reacties on “Epilepticus drinkt bloed onthoofde”

  1. harmien torenbeek schreef:

    Blij dat mijn maaltijd nog niet verorberd was voordat ik dit epistel las.
    Het afgudsende zweet brak me bijkans uit…..
    Maar toch, een zeer interessant verhaal.

  2. aargh schreef:

    Brrrr. Als zo’n verhaal eenmaal rondgaat dan zijn er altijd mensen die het geloven, maar wie is ermee begonnen, wie verzint nou zo iets. Hoe komt een mens op het idee om met een kopje naast het schavot te gaan zitten. Wonderlijk. Ook wonderlijk trouwens dat men het bloed binnen kon houden, met alle gruwelen en stress van een dergelijk moment.

  3. Jan V. schreef:

    Bizar. En goed opzoekwerk!

  4. jaartal schreef:

    Bloody hell!!

    Goed verhaal hoor.

  5. Emigrant schreef:

    Mooie details, bij voorbeeld dat de veroordeelde niet langer kon knielen en dat de doek afzakte. De ‘ontmenschtheid’, die alleen bestaat in het drinken van het bloed. Het van de schouderen laten vallen van het hoofd is blijkbaar wel menselijk.
    Het is allemaal nog niet zo lang geleden … .


Geef een reactie op Jan V. Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.