Afscheid van de Jaron el Pebro

Op een van mijn eerste wandelingen langs het Winschoterdiep, in 1977, toen ik nog maar pas in de Oosterpoort woonde, zag ik hem liggen: de Jaron el Pebro. Ook toen al, lag hij er een tikkie verwaarloosd bij, maar met zijn grote kajuit, zijn hoogliggende, brede achterdek en vooral zijn rank gelijnde achtersteven bleef hij aristocratisch afsteken tegen de belendende, plompe, authentiek-Groninger vrachtvaarders. In mijn verbeelding zag ik hem al dobberen, ’s zomers – boven het kampanjedek had ik een gepavoiseerd baldakijn gemonteerd waaronder gasten in het wit zoete drankjes nuttigden.

Vanwege de naam dacht ik dat hij van Spaanse herkomst was. Pebro had immers veel weg van Ebro en de J spreekt de Iberiër gewoonlijk uit als G, dus dat Jaron sloeg misschien op de mythische veerman die de doden overzette. Bovendien had ik ooit in een Kijk, toen nog een blad voor aankomende alfa’s, een schilderij van de een of andere Franse impressionist gezien, waarop dergelijke schepen al spelevarend op de Seine uitgebeeld waren, iets wat de zuidelijke en feestelijke veronderstelling alleen maar kon bevestigen. Het moest dus een rivierboot zijn, op onbegrijpelijke wijze verdwaald in het noorden. Een schuit met heimwee, kortom.

Bij mensen die er tegenover woonden informeerde ik eens naar de eigenaar. De man bleek een even verderop wonende haringhandelaar, maar ik werd gewaarschuwd dat hij een veel te hoge prijs wilde hebben, zodat ik maar afzag van verdere stappen.

En toen zat zat ik op een avond in de buurtkroeg naast Freddie. Freddie, volgens hemzelf bij het voetballen een verdediger die niet met zich liet dollen, was geboren en getogen in de Oosterpoort. Zijn opa bevoer nog het Winschoterdiep met schuiten vol drek (heen) en turf (weer). En Freddie zelf werkte op een scheepswerf. We raakten aan de praat over zijn stiel en en ik bracht na verloop van tijd de Spaanse schuit te berde. Freddie wist het nog goed, hij was zo’n klein ukkepukkie (hand op heuphoogte) toen Bronno Schut de boot uit Hamburg haalde. Dat moest zo’n jaar of twintig, vijfentwintig eerder gebeurd zijn, eind jaren zestig. Nee, het was geen Spaanse boot, maar, ofschoon Duits, wel degelijk een rivierschip. Dat kon je zien aan dat boven water zwevende dek, zoïets garandeerde namelijk een hoge stuwing. En die Spaans klinkende naam dan? Och, Schut had gewoon de eerste lettergrepen van de namen van zijn vijf kinderen achter elkaar gezet: Jacob, Ronnie, Ellie, Peter en Bronno.

Schut, zo vertelde Freddie, had de boot indertijd helemaal, van top tot teen, opgekalefaterd. Hij had daar een paar jaar over gedaan, want telkens als het geld op was lag het werk stil. Maar uiteindelijk had de Juan el Pebro er pico bello bijgelegen. Mooi houtwerk, netjes in de verf, etcetera. Schut echter, had er maar één enkele keer mee gevaren, in een zomer, met zijn familie. Naderhand durfde hij niet meer. Ik moest namelijk weten: Het is een diepganger, die steekt wel 1.80 meter onder de waterspiegel. Die moet je weten te hanteren, je moet ook danig rekening houden met die linksschroefsigheid, bij een brug lig je anders dwars tussen de dukdalven voor je het weet.

Enfin, toen Schut een haringhandel begon, werd de boot als onderpand gebruikt voor een lening bij een bank. Sindsdien werd er er nooit meer naar omgekeken. De boot was ook nooit meer op de helling geweest, terwijl dat toch minstens één keer in de vier jaar moest. Ja, hij was vermoedelijk dermate zwaar verwaarloosd dat hij niet eens meer dreef, maar met zijn kiel op de bodem van het diep rustte. In elk geval was dat staal nooit geen twee millimeter dik meer. Als je die boot per se zou willen opknappen dan moest er een nieuw vlak onder, wat wel vijftien mille kostte. Wie wilde daar nou nog aan beginnen? Het geval was hoogstens nog de schrootprijs waard.  Aldus Freddie.

De volgende ochtend maakte ik nog maar weer eens een ommetje langs het Winschoterdiep. Het was koud, nat en winderig. De Jaron el Pebro dreef nog, maar daar was dan ook alles mee gezegd. Het was één bak roest, waarop weer en wind vrij spel hadden. De naam viel nauwelijks nog te lezen. Er lag allemaal rotzooi binnenboord; ik zag een geiser, een douchebak, jerrycans, veel groen uitgeslagen en vermolmd hout. Alleen de ratten van het Winschoterdiep hadden er nog plezier van.

Echte schippers woonden er al nauwelijks meer in de wijk, ze stierven langzamerhand uit. De pakhuizen waren gesloopt of verbouwd voor studentenhuisvesting. Ooit was het Oude Winschoterdiep de weg waarlangs de stad alle producten uit Oost-Groningen naar zich toe haalde. Inmiddels was het een doodlopend rak. Als er een nieuwe, vaste brug ook dit laatste open kanaalrak afkneep, dan konden de schepen er alleen nog maar per trailer uit. Niemand zou die moeite nemen voor de Jaron el Pebro.

(Herziene versie van een verhaal dat in 1990 verminkt in De Oosterpoorter verscheen.)


3 reacties on “Afscheid van de Jaron el Pebro”

  1. Peter de Bruin schreef:

    Mooi stuk Harry. Ik weet dat je prachtig kunt fotograferen en vertellen. Maar een gaaf stuk als dit was me nog niet eerder opgevallen.

  2. harmien torenbeek schreef:

    Wat nou? Geen photo? Waar precies ligt dit schip?

    • groninganus schreef:

      Dit schip is medio jaren negentig verkocht naar elders, zonder dat ik er ooit een foto van heb gemaakt (ik fotografeerde toen ook nog niet zoveel). Naar verluidt wilden de nieuwe eigenaars het opknappen.


Geef een reactie op groninganus Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.