‘Men juicht: er is een Mensch gebooren!’
Geplaatst op: 1 november 2013 Hoort bij: Geschiedenis 1 reactieJaren geleden gelezen op de zaal Oude en Kostbare Werken van de UB, en nu zomaar op internet te vinden in de DBNL: het derde deel van de Natuurlyke Historie van Holland door Johannes le Francq van Berkhey, welk deel tussen 1772 en 1776 in afleveringen verscheen.
Na het zesde hoofstuk bevat het een fantastische antropologische beschrijving van de Hollanders. De auteur verwijlt bij hun voorkomen, kleding en karakter, hun zeden en gewoonten bij geboorte, huwelijk en dood, hun volksvermaken (schaatsen!), hun natje en droogje en hun ziekten.
Ik las het werk destijds om de passages over de vroedvrouw en de geboorte. Ook nu nog, spreken die me door hun aanschouwelijkheid zeer aan. Om de liefhebber een indruk te geven. zet ik hier wat citaten uit de pagina’s 1213-1233 op een rijtje:
“Onder de opgemelde schikkingen )…) nadert al vast de stond der smerte en der vreugde. De hoopende Moeder, de verlangende Vader, en de moedgeevende Ouderen reikhalzen na de uitkomst. Intusschen worden de bezoeken der Moeders en Vriendinnen verdubbeld; een ieder poogt de zwangere Vrouw met opbeurende troostredenen moed te geeven. Eerlang genaaken de voorbooden der weedommen. De Man, Knegt of Meiden loopen ten adem uit om de Vroedvrouw te haalen en te maaken dat de Baker by de hand is. De barenssmerten vermeerderen; ’t Huishouden geraakt in rep en roer; de Moeders, Meiden en Gebuuren draagen zorg, dat Vuurmand, Bed, Wieg, Luiers, en alles klaar is. De Vrouw begint, het spant ‘er, de verdubbelde wêen drukken ’t benaauwde zweet op het aanschyn, en men verwagt, naast den bystand van God en dien der natuurlyke kragten, uitkomst en hulp van de Vroedvrouw.
(…)
Als deeze Vroedevrouw gehaald is, onderzoekt dezelve den toestand der zwangere Vrouwe, en geeft hier van, naar omstandigheid van zaaken, berigt aan de Moeders, of Naastbestaanden. De gevoelens der Vrouwen zyn dan dikwils, naar ieders ondervinding, zeer verschillend; en ‘er gaan niet zelden veele belachelyke Wyvepraatjes om; vooral is ‘er by de Boerenvrouwen aan snappen en klappen geen gebrek; onder ’t welke de Vroedvrouw, als een Professor, het hooge woord voert. Intusschen word de Vrouw ter gemaklyker baaringe geschikt; het zy door haar op een Stoel, veeltyds een grooten Leuningstoel, te doen zitten; of haar op een Bedde of Matras, een Lang-Bed genoemd, ter neder te leggen. Hier toe is by de Landlieden, en ook hier en daar in de Steden, nog wel in gebruik, een zoogenoemd Kort-Bed. Het zelve bestaat uit één of twee Stoelen, die op de Bedstede, of des noods ook wel op den grond, in dien stand geleid worden, dat de Leuningen met het einde op den grond liggen, en de agtereinden om hoog schooren: hier tegen stuwt men dan Kussens of een Bed, waarop, of -tegen de Kraamvrouw zig in een gemaklyken stand bevind..
(…)
Zoo dra de Vrouw verlost zy, is het eerste werk, bekend te maaken wat ‘er jongs is; ’t welk het handige Wyf (de vroedvrouw HP) de geboorte afscheidende, dadelyk meld, door een geluk met een Zoon of Dogter; als eene tyding, naar welke het gantsche Huisgezin verlangt. Nu is ’t gevaar in zoo ver voorby; men juicht; ‘er is een Mensch gebooren! en ieder werkt mede, om het jonggebooren Hollandertje, en der Kraamvrouwe, het noodige te bezorgen. Op het ontvangen van de Vrugt langt men terstond warme Luiers; en brengt dezelve, lugtig ingewonden zynde, in den schoot der Grootmoeder, of der naaste in den bloede, of der Peetemoei, die zulks met een steekpenning beloont. Intusschen brengt men ook de afgematte Moeder, na de vereischte zuivering, en de behoorlyke sluiting der Lendenen, in een warm Bed.
Terwyl dit geschied, worden de afgescheiden deelen der Geboorte, door de Grootmoeder, de Nabestaanden, en eene of andere Buurvrouw, naauwkeurig nagezien om op te merken, of er ook eenig gebrek in de behandeling zy; en nog wel byzonder, om dezelven ten vuure te bezorgen, ten einde alles door ’t vuur verteerd worde. Men houd, naamlyk, elkander, hoe ongerymd het ook zy, in den waan, dat het der Kraamvrouwe nadeelig zal zyn; wanneer dat alles, (…) niet geheel tot asch verbrande of verteere. Dan dit is ’t niet alleen; ‘er volgt nog eene tweede zwaarigheid; als men zegt dat het Kind met een Helm gebooren is. Hier omtrent zyn onze Hollanders veelal overbygeloovig; te weeten; men wil dat zulke Kinderen, indien dit niet verbrand worde, betoverd blyven; dat ze, geduurende hun leeven, zullen kunnen voorzeggen, in welk Huis eerlang een Lyk zal weezen. Zy zien, zegt men, de geheele Lykstatie van daar komen; kennen de persoonen, in den rang, in welken zy het Lyk volgen; en ’t is hun onmogelyk, dat Huis of de Lykstatie voorby te gaan; zy moeten, om zig van een doodlyken angst te bevryden, te rug keeren. Dit gevoelen, hoe zeer de reden daar tegen pleite, is hun, althans ten platten Lande, en onder ’t Gemeen, niet uit het hoofd te praaten; zelfs niet, schoon men ten duidelykste toone, dat die gewaande Toverhelm niets anders is, dan de verkeerde, of liever eene byzondere, plaatsing van het Vlies, op of om het hoofd van ’t Kind.
(…)
Zoo dra het jonggebooren Wicht (= kind, HP) dus (…) op de Vaderlandsche wyze gebakerd is, neemt de Vroedvrouw, die gewoonlyk de eerste Bakering verrigt, het Kind in den arm, om het den Vader aan te bieden; die het zelve, met de tederste kussen ontvangt, en aan de Vroedvrouw een steekpenning, welke op deezen tyd niet gering is, vrolyk toereikt. Deeze gewoonte, om het Kind den Vader te overhandigen, is zeer oud (…)
Terwyl Vader (…) het Kind dus wettigt, staan Grootmoeder, Moeien, Nigten, Vrienden en Buuren rondsom den Vader. Elk heeft het oog op het lieve Bekje; deeze, als zag het alrede, zegt: Wat kykt het my lief aan? Eene andere, als konde het al hooren, praat ‘er mede; en een derde schynt zich te verbeelden, dat het reeds lacht. De geestigsten der Vrouwtjes tuuren op de gelykenis naar Vader of Moeder. O! zeggen ze, wat lykt dat lachebekje naar Vader! Zie, ’t heeft oogjes als gittjes; wat ziet het snugger! Het mondje is Moeders proper mondje; het neusje is Vaders neusje; ja zelfs is ‘er Grootjes Voorhoofd in te kyken. De vreugd is dan zoo doordringend, en de sprookjes zyn zoo aartig, dat de Moeder agter ’t Gordyn, ondanks haare smerte, zelfs lache; en Vader, hoe verstandig anders ook, op dien tyd al zeer ligt gelooft, wat men hem zegt. Eindelyk treed de blyde Vader (…) met zyn lieve Telgje, naar het Kraambedde, en geeft het Moeder, met een hartlyken kus, over. Zy zegenen beiden hunne Vrugt met een stillen Ouderlyken Zegen, en looven God voor de verzagting der smerten, en de gelukkige uitkomst.”

Prachtige bschrijving.
Ik kan me nog herinneren van toen ik een jaar of 6-7 was, een boek in handen te hebben gehad, en gelezen, genaamd “Met de helm geboren”. Het leek toen al oud.
In die zelfde tijd las ik “Alleen op de wereld”.
Terwijl ik met lezen voor was op mijn klasgenoten, had ik beide boeken toen niet helemaal begrepen, maar was er toch van onder indruk …..