Het Pekelderdiep, vol blauwe vlammetjes
Geplaatst op: 12 september 2014 Hoort bij: Geschiedenis 4 reactiesGister kwam heel even de veranderde waardering voor de veenkoloniën ter sprake.
In de agrarisch-ambachtelijke era, de achttiende en een goed deel van de negentiende eeuw, zijn reizigers vaak opmerkelijk positief over de Groninger veenkoloniën. Ze roemen de welvaart, het nijvere aspect. Ze houden van het rechtlijnige, rationele landschap waar bijna alles zijn nut heeft.
In de industriële era met zijn aardappelmeel- en strokartonfabrieken en de ernstige watervervuiling van dien werd dat heel anders en kwamen de veenkoloniën in een steeds kwadere reuk te staan. Tenminste bij buitenstaanders.
Bij de veenkolonialen zelf niet altijd. De halve meter schuim met zijn rotte eierenlucht op de kanalen bood namelijk ook vertier.
Want dat schuim bevatte methaan. Als je daar een aansteker bij hield, ging het branden. Volgens degene die me dit vertelde zag hij als kind in Oude Pekela zo eens een heel kanaal vol met blauwe vlammetjes. Denk je dat eens in, bij donkere avond moet zoiets een welhaast magisch gezicht geweest zijn.
Omdat ik even bang was dat ik bij de neus genomen werd, zocht ik in de gedigitaliseerde leggers van het Nieuwsblad van het Noorden of er ook voorbeelden van zo´n kanaalbrand die krant haalden. Dat bleek inderdaad het geval, zij het wat laat. Een kader op een pagina over veenkoloniale nostalgie uit 1977 meldt:
“De soms decimeters dikke schuimlaag die het Pekelder diep vanuit de verte altijd op een slecht gelegde asfaltweg deed lijken, was niet alleen maar een bron van ergernis. Je kon er ook lol aan beleven. Want het schuim van het fabrieksafval en de gasvorming op de bodem van het diep wilde heel goed branden.
Vooral op mooie zomeravonden als het gas in het schuim vrij kwam en boven het water zweefde. Een krant aangestoken op het schuim gegooid bezorgde de aanwonenden een prettig avondje. Kleine blauwe vlammetjes lekten dan van brug naar brug en als het een beetje donker aan het worden was, viel daar best van te genieten.
Het leukste was (voor de Pekelder jeugd, maar ook volwassenen deden er gretig aan mee) het gooien van stenen in het brandende schuim. Er ontstonden dan heuse steekvlammen van wel twee meter.
De schippers waren die dagen minder te spreken over deze grappenmakerij van de Pekelders. Meer dan eens vloog een schip vol stro in brand en moets het brandende diep geblust worden. Wat lang niet altijd lukte.”
Er was dus zelfs nog een overtreffend effect met steekvlammen. Mogelijk naar aanleiding van deze publicatie meldde zich een paar weken later een oude heer Kannegieter bij de krant. Als zesjarige had hij op Sint Maartensdag 1916 met een lampion gelopen. Op zich niets bijzonders, maar:
“Na afloop streken we de overgebleven lucifers af. Tot onze grote schrik stond in een oogwenk het hele kanaal in brand. Gelukkig lagen er geen stro-schepen in de buurt.”

Ik meen dat het diep in Oude Pekela in 1904 voor het eerst te maken had met een ‘schuimbrand’.
Wet je of er literatuur over is?
Die kanaalbrandjes hebben vast een spektakulairder aanblik geboden dan het poollicht van afgelopen nacht, want dat wist ons weer net niet op overtuigende wijze te betoveren.
Het branden van het diep heb ik in mijn jeugd te Oude Pekela, in de jaren vijftig, meerdere keren meegemaakt. Wanneer je heel langzaam liep kon je de vlammetjes volgen. Het duurde dan ook weken eer de vlammen het gas in het zwarte schuim hadden verbrand. Maar dan had zich aan het begin van het diep, dat was bij de eerste strokartonfabrieken, al weer nieuw gashoudend schuim ontwikkeld, zodat het feeëriek tafereel opnieuw kon plaatsvinden.