“Alles te waiten, moakt nait gelokkig”

Tekening: Jaap Mollema.

Tekening: Jaap Mollema.

Ik was er nog nooit geweest, want ik at destijds meestal in de mensa. Maar op een avond kreeg ik enthousiaste verhalen over het groentevrouwtje te horen en toen ik dan toch zelf eens een maaltje ging koken, besloot ik naar haar winkel te gaan. En dat beviel zo goed, dat ik er tien jaar klant gebleven ben.

Ze had tot 1988 een winkeltje in een voorkamertje van nauwelijks drie bij vier meter aan de Nieuwstraat. Buiten stonden kratten met de groente van het seizoen. Binnen lagen sinaasappels tegen de ramen opgetast. Daarboven hingen trossen bananen. En tegen de muren stonden, tot aan de nok van het winkeltje toe, stapels blikken op lichtelijk doorbuigende planken. Een ouwerwetse rode weegschaal in de hoek, met zo’n losse zinken bak, completeerde het geheel.

Als je wachten moest, stond je in het gangetje. Daar keek je naar het roodkoperen bord of het geborduurde kleed met het hertentafereel. Maar meestal was er wel iets te bespreken. Daar kon je nauwelijks onderuit bij het groentevrouwtje, die een bron voor kleine buurtgeschiedenissen vormde en daarbij altijd hartelijk en goedlachs was. Want ook al was ze over de zeventig, ze straalde nog altijd pure levenslust uit.

Van de klanten die ik er heb meegemaakt staat me vooral een Russische mevrouw bij die in een Duits werkkamp haar man had leren kennen en op zaterdagen altijd een tas vol spullen voor de borsjt kwam halen. Ook kwam er nog wel eens een jongen die ik kende van de studentenvakbond. Hij was ingetreden in een klooster te Bialystok en droeg het habijt van een Russisch-orthodoxe monnik.

Als je capucijners wilde hebben haalde het groentevrouwtje met dezelfde haakstok, waarmee ’s zomers de hoge tuimelramen geopend werden, een blik van de bovenste plank naar beneden. Je zou misschien verwachten dat de raasdonders hun naam eer aan zouden doen, maar ze ving ze altijd behendig op. Waarna ik gewoonlijk vroeg: “Goh geeft u vroeger op korfbal gezeten?” Ze lachtte op zulke momenten altijd haar hoge , hikkende lachje. Nee, ze had nooit aan sport gedaan. Vroeger deden de mensen dat niet. Ze had als wicht op de tricotagefabriek van Reinier Muller gewerkt – tuutje braaien ja” – en na haar trouwen kwamen man en kinderen natuurlijk op de eerste plaats. (Haar man sprak haar altijd aan met “moeders”).

Als het moment van afrekenen daar was, telde ze de bedragen altijd met statige cijfers op in een lang schrift met een spiralen rug. Sinds een nare ervaring had ze alleen wat kleingeld in kas. Vijfjes en tientjes bewaarde ze opgevouwen in een zakdoek, voor grotere flappen moest ze even naar achteren, naar de woonkeuken.

Mocht je krap zitten, dan kon je het ook laten opschrijven. Wat dat betreft was ze de laatste der Mohikanen onder de middenstanders. Maar haar man mocht het niet horen. Ze pakte je dan samenzweerderig bij de arm en fluisterde: “Alles te waiten moakt nait gelokkig”. Haar manier om een bepaalde zelfstandigheid ten opzichte van haar man te bewaren.

Met dat poffen kwam ze trouwens wel eens op de koffie. Zo was er eens een buurvrouw van me die naar Antwerpen verhuisde zonder de rekening te betalen. Nee, je moest er goed mee uitkijken, met dat poffen.

Ze vertelde me ook eens over het poffen vroeger. Even verderop woonde een vrouw, die vrat de hele winkel leeg: “Vier Nutsies, vief Maars’n, een stuk of wat potjes rolmops’n  en och, dou ook moar wat deusies tompoez’n”. Aan het eind van de maand stond er dan zo’n drie- à vierhonderd gulden op de balk, maar al wie er in de winkel kwam, niet de bewuste vrouw. Dan moest het groentevrouwtje er zelf maar achterheen. Steevast gebeurde dat op zondagmorgen. De man van die vrouw, die iedere werkdag voor dag en dauw naar de scheepshelling ging – “een haile goie kerel, dei wos van waark’n” –  betaalde dan de rekening, scheldend en tierend en met de vuisten in onmacht geheven. En het groentevrouwtje maar sussen.

Bij je vertrek uit de winkel kreeg je altijd een appel mee. Of een banaan. Of een “saggerijntje”. Soms ook wel eens twee. Want vrijgevig was ze. Daar kon zelfs die tandeloze, bijna negentig jaar oude schipper over meepraten. Op de bodem van het Oude Winschoterdiep troffen ze jaren later, toen de man allang uit de tijd was, bij een baggerbeurt nog een beste berg schroot van hem aan, want de man at zeven dagen in de week ananas uit blik. Tenminste, als het groentevrouwtje hem niet voor de warme prak uitnodigde. Wat heel regelmatig gebeurde.

Eerder in iets andere vorm verschenen in De Oosterpoorter van april 1992.

Naschrift 5 april 2015
Hier staat nog een foto met links zichtbaar de uitstalling voor het winkeltje.


6 reacties on ““Alles te waiten, moakt nait gelokkig””

  1. hans knot schreef:

    prachtig verhaal. mooi tijdsbeeld. Lees ook het verhaal over de winkelier in Hoogezand van een halve eeuw geleden https://www.facebook.com/hans.knot.5/posts/10152410226106230:0

  2. Kees de Bruin schreef:

    Jeu, Harry, wat kan jij goed schrijven! Schitterend verhaal.

  3. jtrugge schreef:

    But I wait all so long!!

  4. Ton Andringa, Gasselte schreef:

    Hest nog meer zokse verhoaln? Prachtig.
    Trouwns ‘tuutje braaien’, wat mot dat wezen? Ik heb ook nog ns zowat ein joar bie tricotazie Reinier Muller waarkt op expeditie ( = boudel verzenden) rond 1954-1955.
    Bie Reinier (an end Meeuwderboan) braaiden ze kamizolen, mantelpakkies, babyhempies, jeageronderboksems, vörrelhozen en zukswat. Moar tuutjes ? Wêl ken mie dat oet de douken doun?

  5. Prachtige sfeertekening weer, Harry!


Geef een reactie op Ton Andringa, Gasselte Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.