“Duyzend maal de groetenis van mijn” – Een soldaat van Napoleon schrijft zijn moeder in Groningen
Geplaatst op: 10 januari 2015 Hoort bij: Geschiedenis, Oosterpoort 7 reacties
Kijk, dit is iets bijzonders. Van officieren in het grote leger van Napoleon zijn er wel dagboeken, memorialen en brieven bewaard gebleven, maar van gewone manschappen is er zo goed als niets aan ons overgeleverd. Van zo iemand is dit is een brief. Extra speciaal is deze door het naieve voorgedrukte briefhoofd, dat een soldaat in een legerkamp voorstelt en ingekleurd is met waterverf.
De brief dateert van 23 augustus 1811 en is geadresseerd aan de 64-jarige weduwe Jacob Iepes (ook wel Ypes), die destijds buiten het Kleinpoortje te Groningen woonde. Dat was in een klein strookje lintbebouwing aan de oostkant van het (oude) Winschoterdiep. Over die weduwe ben ik weinig te weten gekomen, eigenlijk alleen dat zij en wijlen haar man in 1774 trouwden, waarbij hij van Hellum en zij uit Onnen afkomstig bleek. Tot 1801 woonde zij nog aan de oostkant van de Oosterweg, dus buiten de Groninger Oosterpoort, maar dan niet in een moeskerij of groentekwekerij zoals de meeste bedijven aldaar destijds.. Ze was ook weer niet onbemiddeld, want ze bezat haar eigen huis en twee éénkamerwoninkjes die ze dat jaar liet verkopen om te verhuizen naar het Winschoterdiep, waar ze waarschijnlijk een kleinere huurwoning betrok.
De brief kwam van haar zoon Egbert (26), zeesoldaat of marinier bij een Hollands regiment dat onder het bevel stond van ene Stuart. Egbert lag in het Camp de Boulogne, dat Napoleon acht jaar eerder liet inrichten voor een uiteindelijk afgelaste invasie in Engeland. Over zijn leven hier was Egbert eigenlijk best tevreden. Toch vertelt hij zijn moeder ook over een zeegevecht met de Engelsen dat bijna een jaar eerder plaatsvond. Het kostte de Hollanders 9 doden en 12 gewonden, terwijl hun ‘broeders’ de Fransen nog veel meer manschappen verloren. Toen ze weer aan wal kwamen, mochten ze voor de Keizer paraderen en een eresalvo afvuren. Napoleon bleek heel tevreden over ze, en tracteerde ze royaal. Egbert was blij dat hij dat meegemaakt had.
Egbert Jacobs was bepaald geen veelschrijver, zoals blijkt uit het feit dat in augustus 1811 nog eens verslag deed van een gevecht dat al in september 1810 plaatsvond. Zijn handschrift, of dat van de kameraad die hij de brief dicteerde, is onbeholpen, evenals de poging tot het volgen van briefconventies, om over de interpunctie maar te zwijgen, want die ontbreekt. Egbert had dus bijna een jaar niets van zich laten horen, maar was toch bang dat hij zijn moeder nooit meer zou zien. Blijkbaar kwam hij te weten dat het minder goed met haar ging, en reageerde daarop. Hij wilde graag op verlof bij haar langskomen, maar had daar mogelijk de bemiddeling bij nodig van een “mijn heer” die hij goed kende van vroeger. Impliciet blijkt uit de brief dat die meneer een officier was die in of nabij Groningen woonde. Egbert vroeg zijn moeder immers om bij die heer langs te gaan, of anders zijn zuster die heer een brief te laten schrijven. En aangezien Egberts brief zich in een recente, nog niet via internet toegankelijke aanvulling op het archief Clant van Hankema bevindt, moet dat haast wel de (oud)officier Pieter Bindervoet geweest zijn, sinds ongeveer 1807 de borgheer van Hankema in Zuidhorn. Mogelijk wilde Egbert het contact met Bindervoet ook wel herstellen voor wat extra geld, omdat de soldij van twee stuivers daags bepaald geen vetpot was.
Hieronder laat ik de brief van Egbert volgen, waarbij ik interpunctie en witregels heb toegevoegd, veel hoofdletters heb verkleind, maar de spelling heb gelaten zoals die was. Alvast een waarschuwing: vele malen staat het woordje ‘en’ voor ‘een’. Egberts taal lijkt een beetje Hollands voor een Groningse jongen, wat kan komen door beïnvloeding, als het inderdaad geen kameraad was die de brief voor hem opschreef. Van de derde briefpagina waren helaas stukjes van de rand af, daar heb ik in mijn transcriptie zo mogelijk aanvullingen gegeven tussen vierkante haken.
Camp de Boulogne, le 23 augustus 1811
Waarde moeder, zuster en swager,
Ik heb u brieff in goeden welstand ontfangen en daaruit verstaan als dat u alle nog vris en gezond ben, hopen van u ’t zelven, was ’t anders om te hooren ’t zou mijn uit hert en ziel leed zijn. Maar waarde moeder, het doet mijn grood leed als dat ik u moed laten weten als dat ik in zoo en naren omstandigheden heb bij geweest en daar wij den 19 september slaag ben geweest met de Engelsen van des namiddag 2 uer tot 5 uer en daar hebben wij en man off 8 dooden bij gehad en 12 geblesseerd en ook en schip bij verlooren met 50 soldaten, maar dat was van de Fransen. Maar waarde moeder, ik ben er door Gods goedheyd goed hen? of gekomen. En wen wij van den ree aff kwammen, toen moesten wij voort revue maken voor de Keyzer maken en vueren en toen wij dat gedaan hadden, waar den Keyzer daar wel heel meeden kontent was, en toen kregen wij en goed traktaad van hem en nue zijn ik blijd, waarden moeder, als dat ik dat bijgewoond heb.
Maar waarde moeder, ’t doet mijn grood leed en verdried als dat u, mijn waarde moeder, zoo en grood verdried heb gehad wegens dat u zoo ziek is geweest, maar ik hoop als dat God u helpen zal, waarde mnoeder. Ik wenste wel als dat ik u nog in en gezondheyd mag ontfangen als ik rijs avond off morgen nog rijs langs mog komen bij u mijn waarde moeder.
Wad mijn hier aangaad, ben ik heel wel kontend meden, ik heb er nog geen verdried in wat mijn hier aangaad.
Maar waarde moeder, schrijft mijn tog eens hoe ’t in Groninge gaad met de rekwisiesie gaad.
En nue heb ik en versoek aan u off u mijn tog zieto en brieff wil terüg stueren, wand ik ben heel verwonderd hoe ’t daar toegaad bij u aan huys.
En, waarde moeder, ik heb en verschoek aan u off u tog reys bij mijn heer wil aangaad hoe hij het tog heeft en laad hij mijn tog eens schrijfen hoe hij het heeft, wand het verwondert mijn dat ik geen brieff van hem terugkrijg. Nu is mijn versoek waard moeder [off] mijn suster en brief naar hem wil [stueren] off hij dan zoo goed is en wil mijn en weg […] stueren dat Stuad in zijn eygen wil waar […] U Edle weeet wel hoe ’t gaad met en zoo [een] die en beetje geld heeft, dat is gou weg, en voor iemand die voor ’t eerst onder dienst komt, schoon ik tog nog geen gebrek heb maar en soldaat die van zijn traktement moed bestaan, die is ongelukkig. U Edle kan wel begrijpen: van 2 stuyvers kan men nied vet teeren.
Waarde moeder, ik weed tot dus verders niet meer tee schrijfen, als duyzend maal de groetenis van mijn aan alle goeden vrienden en zuster en zwager en aan de kinderen en aan Pieter Julsing, Kier (?) Medenbroek, Kuff met de Kin maar tog nooyd off immer met mijn hert, verblijff u toegenegen zoon Egbertis […] tot in der dood.
(Post scriptum)
Waarde moeder als u mijn schrijft sit[o] mijn dan tog een off ik met verloff [naar/bij] u zal komen voor een week off 8 off […] en zoo ik ofer zal komen bij u, soo schrij[ff] mijn dan het in de brieff.

Is de brief in particulier bezit of wordt deze bewaard bij een archiefinstelling?
RHC Groninger Archieven, Maar dus nog in bewerking.
Sluit mooi aan bij de vergelijkbare brieven v Friezen onder Napoleon: http://www.friezen-onder-napoleon.nl/Pages/pagina_brieven.htm … of Vlamingen:http://janvanbakel.nl/brieven/introduc.htm
Is er bekend wat er van de briefschrijver geworden is?
Nee, maar hij is hoogstwaarschijnlijk niet in Groningerland gestorven. De kans is groot dat hij in 1812 met Napoleon meeging naar Rusland en daar omkwam. Van de bijna 700.000 manschappen tellende Grande Armée bleven er toen slechts zo’n 20.000 man in leven: http://nl.wikipedia.org/wiki/Veldtocht_van_Napoleon_naar_Rusland
Afgezien van het in goede stand bewaard gebleven schrijven, verbazend zo’n 200 jaar geleden en al geillustreerd briefpapier.
Laten we hopen dat Egbert als hij inderdaad deel maakte van de Armee, onder de 20.000 overlevenden telde.
Wat een verschrikkelijke tijd.
:-))