‘Meestal is de bijenteelt een bijwerk of bloot liefhebberij, geen hoofdbestaan’
Geplaatst op: 18 januari 2019 Hoort bij: Drenthe vrogger 3 reacties

A. Koster, Bijenwagen (1824), uitsnede uit prent. RHC Groninger Archieven 1536-5363.
In 1839 reisde de Utrechtse weduwe Van Meerten-Schilperoort door Noord-Nederland, waarbij ze nogal wat scholen bezocht. Op haar terugreis kwam ze door Drenthe. In haar reisverslag schreef ze onder andere over het belang van de heidevelden – die destijds nog zo’n beetje de helft van Drenthe uitmaakten – voor de bijenteelt:
De veelzoutige ericas of heideplanten leveren voor de bijen een overvloedig voedsel tot den graag gewilden honig en het was, in deze streken niet onbelangrijke artikels van uitvoer, op verscheidene duizenden guldens te begrooten; 1835, b. v. was een voordeelig jaar, en de opbrengst van den honig alleen was veilig op ƒ 50.000 te schatten. Honderden korven worden in het begin van den zomer, wanneer het koolzaad in Groningerland bloeit, op lange, daartoe opzettelijk ingerigte wagens, derwaarts gebragt.
Omstreeks het einde van Julij, wanneer de heide en de veenboekweit in bloei staan, worden daarentegen de bijen, hier iemen genaamd, door de bijkers naar Drenthe overgebragt, en de uitgestrekte in bloei staande heidevelden, gedeeltelijk ook de boekweit, leveren dan, bij zoele dagen en zonneschijn, een genoegzaam voedsel op voor de nijvere bewoners der inheemsche èn vreemde korven.
Meestal is de bijenteelt een bijwerk of bloot liefhebberij, geen hoofdbestaan. Evenwel zijn er vrij wat menschen in Drenthe, die alleen bijkers zijn. Naar men mij verzekerd heeft, zijn er bijkers, die twee- tot driehonderd korven hebben, en zelfs meer. Een korf kan 50 Ned. ponden (= kilo, HP) honig opleveren en het pond soms dertig à veertig cents kosten. Inderdaad, geen onaardig inkomen, vooral voor eenen eenvoudigen dorpeling. Doch de uitkomsten zijn zeer wisselvallig, naarmate het saisoen gunstig of ongunstig is, even als op den wijnbouw, heeft warmte en zonneschijn nog meer invloed op de honigteelt, dan op het veldgewas.
—
Bron: mevr. A.B. Schilperoort, wed. Van Meerten – Het Noorden van ons Vaderland. Of Vlugtige schetsen en aangename herinnering van een Reistogtje over Utrecht, door Vriesland, Groningen, Drenthe en Overijssel (Groningen 1845) 179-180.

Dit lezende bedenk ik mij dat wij vaak lezen over de vroegere heidevelden die men destijds maar nutteloze ‘woeste gronden’ vond, die ontgonnen moesten worden voor de landbouw, zodat ze tot nut strekten der mensheid. Maar de imkerij alhier was toch in feite ook al een vorm van ‘landbouw’, in de zin van exploitatie van die ‘woeste gronden’, zij het beduidend minder extensief dan bij akkerbouw of veeteelt het geval is.
En grappig dat een imker vroeger bijker werd genoemd. Of eigenlijk is het dan andersom grappig; waarom zijn de bijker later imker gaan noemen?…
Het komt volgens mij neer op regionale en sociale voorkeuren. Heb het nog even nagekeken in Alle Groningers, maar in de akten burgerlijke stand die via die website doorzoekbaar zijn gemaakt, komt bijker 14 x voor tegen imker en varianten (iemker, ijmker, ymker) 21 x. Beide varianten worden in aantal verre overtroffen door bijenhouder: 75 x. In Oost-Groningen sprak men getuige de diaconierekeningen uit de 18e eeuw met ontvangsten wegens imegeld steeds van imen, ymen &c. In de schoolmeestersrapporten is het echter vrijwel steeds bijen.
Zie ook:
en dan de links.
Helder, dank!