“Hoerkind” wordt vondeling

In het doopboek van Nieuwolda staat op 12 maart 1779 aangetekend:

“Thobias Philippus, geboren 8 juni 1778, zijnde een hoerkind, zoon van Aaltjen Thobias, die betuigde dat Philippus Jans deszelfs vader was.”

“Hoerkinderen”, zeg maar liever kinderen van ongehuwde moeders, kwamen destijds überhaupt al weinig voor, maar dat de moeder hier bij de doop de vader van haar kind aanwees, was helemaal zeldzaam. Tenminste, ik ken slechts twee andere gevallen, en vraag me af of er ook in dit geval in Nieuwolda geen rechtszaak is geweest. Bijvoorbeeld van de moeder tegen de vader van haar kind om alimentatie, of van de (vermeende) vader tegen de moeder vanwege eerroof of laster. Helaas ontbreken de rechtdagprotocollen die er uitsluitsel over zouden kunnen geven, zodat we dat niet gewaar kunnen worden. In elk geval zaten er ruim acht maanden tussen de geboorte en de doop van het kind, wat extreem lang is en ook wel eens op bezwaren van ds. Siertsema kan wijzen. Wel noteerde die zonder mankeren Philippus Jans als vader. Of Philippus daar zo blij mee was?

Bij de doop van haar zoontje legde de ongetrouwde Aaltjen Tobias zegge en schrijve één stuiver in het doopbekken, zo’n beetje de laagst mogelijke doopgift aan de armen. Aaltje was 25, dus net meerderjarig naar de maatstaven van die tijd. Haar vader was de hondenslager, puistentreder en schoonmaker van de kerk in Nieuwolda “Luttie Tobiejes” oftewel Kleine Tobias Hindriks, die af en toe steun van de diaconie kreeg, als hij van zijn werk in de kerk en elders niet rond kon komen.

De maatschappelijke  positie van Aaltjen Tobias was dus zeer bescheiden. De man die haar bezwangerde, Philippus Jans, was getrouwd en stond een stuk hoger op de maatschappelijke ladder, zo mogen we opmaken uit de doopgiften die hij in 1767, 1770 en 1778 bij de doop van zijn echtelijke kinderen deed aan de armen van het dorp: steeds minstens een gulden, een bedrag, kenmerkend voor een betere middenstander of kleine boer. Wie weet was Philippus Aaltjes baas geweest – er moeten praatjes zijn rondgegaan.

Zoals wel vaker, werd het “hoerkind” niet oud. De kleine Tobias was nog geen 2, toen hij op 16 februari 1781 bij de lokale kerk ter aarde werd besteld:

Aaltjen Tobias haar vondling begraven

In het bekken op het kerkhof lagen na afloop van de plechtigheid 5 stuivers en 5 duiten, de laagste opbrengst van een begraafcollecte in dat diaconale boekjaar 1780/1781. Veel volk zal er niet bij zijn geweest.

Met Aaltje Tobias kwam het althans in materiële zin nog goed. Ze trouwde een Jannes Bron(d)sema, met wie ze weldra een dochtertje kreeg. Gezien de lage gift aan de armen bij de doop van dat kind was deze Bronsema arbeider. In 1787 kochten hij en zijn vrouw een huisje, dat verhuurd was geweest aan een jood. Het kostte 525 gulden en deed eerder 36 gulden huur per jaar. Voor een arbeidersgezin was dat een ruim bezit.

Rest nog een opmerking over die term ‘vondeling’, in 1781 in het begraafboek. Voor ons gevoel is die onterecht en misplaatst: van de kleine Thobias was immers zowel de moeder, als de vader bekend. Door zijn moeder was hij ook niet in de steek gelaten, laat staan dat hij ergens gevonden was. De term ‘vondeling’ echter, vond zo’n twee eeuwen terug wel vaker een nogal ruime toepassing. Mijn oudste voorvader van moederskant werd begin negentiende eeuw ook zo genoemd, terwijl diens moeder wel degelijk bekend was.


One Comment on ““Hoerkind” wordt vondeling”

  1. […] Hoerkind wordt vondeling.  […]


Geef een reactie op Merkwaardig (week 17) | www.weyerman.nl Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.