“Zeegewasjes die men zwijntjes noemt”, of slavernijgeld in Hoogkerk
Geplaatst op: 22 maart 2022 Hoort bij: Geschiedenis, Hoogkerk 4 reacties
Op een kwade dag in 1807 miste Lourens Passe, boerenknecht bij Hans Gerbers in Hoogkerk, de geldbuidel uit zijn broekzak. In die beurs zaten een dubbeltje en “twee zeegewasjes die men zwyntjes noemd”. Gelukkig ontving Lourens zijn schatten terug van de dienstmeid, die hij van de diefstal had verdacht.
Over die zeegewasjes las ik al vaker iets, zo meende ik, alleen wist ik niet meer waar. Vaag associeerde ik het met Egge Knol, die zich al van jongs af aan bezighoudt met schelpen. Daarom mailde ik Egge of hij wist wat er met die zeegewasjes bedoeld werd. Hij kon zich er niets bij voorstellen en vroeg zich af of het niet gewoon schelpen waren geweest.
Zelf dacht ik in eerste instantie aan koraal. Volgens het WNT werd het woord zeegewas zo ook gebruikt door Dodenaeus (1568). Een inleiding op de penningkunde uit 1717 meldt echter dat “zeekere zeehoorentjes (Caurits genaamd)” door de bewoners van Siam als “duyten” (kleingeld) werden gebruikt, “welk zeegewas” hier vanaf de Malediven werd aangevoerd. Een andere WNT-bron noemt bovendien “schulpkens” (schelpjes) als zeegewassen. Het Nederlands-Franse woordenboek van Halma (1710) definieert zeegewas ook als alles wat de zee voortbrengt, zowel koraal als schelpen.
Egge kwam weldra terug met een stokoud artikel uit zijn ‘lijfblad’ Basteria, het orgaan van de Nederlandse Malacologische Vereniging, dat inderdaad een goede verklaring geeft voor het raadsel, wat er anno 1807 bedoeld werd met die “zeegewasjes die men zwyntjes noemd”.
Dat artikel gaat in bij een vondst in het voorjaar van 1954. Bij grondwerk in de Wieringermeer ten zuiden van het vroegere eiland Wieringen kwamen er toen in een smalle opstrek van kavels op een voormalige zandbank bijna 4000 kauri’s tevoorschijn van de soorten Monetaria moneta en Monetaria annulus. Dat wekte bevreemding, want zulke schelpen zijn niet hier inheems, maar in de Indische Oceaan en bij de Molukken.
De curieuze schelpenvondst in de Wieringermeer deed ook sterk denken aan eerdere, soortgelijke vondsten in Zeeland. Op zaterdag 28 juni 1738, anders een rustige dag, was het VOC-retourschip Reygersbroek door een onverwachte windvlaag tegen de Westkapelse Zeedijk te pletter geslagen, waarbij het grootste deel van de bemanning, inclusief kapitein Moens, het leven liet. Slechts dertig manschappen konden deze schipbreuk navertellen. Hun schip kwam van Ceylon en was deels geladen met kauri’s. Nog jaren na de schipbreuk werden er vooral in Westkapelle, op Walcheren en verder op alle stranden tussen westelijk Zeeuws-Vlaanderen en Goeree grote hoeveelheden van deze schelpen gevonden. Zelfs in 1955 trof men nog af en toe een exemplaar aan.
Kauri’s speelden een belangrijke rol in de koloniale handel tussen Europa, Azië, Afrika en Amerika. De schelpen werden vooral gewonnen bij de Malediven. Rond 1700 gingen ze “in menigte”, want soms wel met dertig, veertig schepen tegelijk, naar Bengalen, waar ze, net als in Siam, gangbaar waren als kleingeld. Sommige inheemse vorsten hadden er pakhuizen vol van. Vanaf Bengalen, Ceylon en de Molukken verscheepten de Nederlanders deze kauri’s naar West-Afrika, waar ze deze vooral ruilden tegen slaven, maar ook wel andere goederen. Een slaaf deed 20.000, 30.000 kauri’s. Op de slavenkust werden de lege ruimen vervolgens gevuld met slaven voor de Amerikaanse plantages, die koloniale producten als koffie, suiker en tabak voor de Nederlandse thuismarkt terug leverden. Niet alleen de Nederlanders hadden zo’n mondiaal handelssysteem, maar de Engelsen en Fransen evenzo.
Zoals de kauri’s van Westkapelle door stromen en getijden verspreid raakten over de stranden van een veel wijdere kustregio, zo bleken de kauri’s van Wieringen tevens te vinden langs de kusten van de Kop van Noord Holland tussen Bergen en Enkhuizen. Bij Wieringen is er echter geen schipbreuk van een Oostindiëvaarder gedocumenteerd, laat staan een wrak gevonden. Mogelijk heeft een schip hier een deel van zijn lading verloren of overboord gezet, toen het op weg van of naar Amsterdam in nood raakte. Dat moet dan gebeurd zijn voor de afschaffing van de slavernij in 1863, die aan het gebruik van grote hoeveelheden kauri’s voor de slavenhandel een eind maakte.
In de kustregio’s van Walcheren en westelijk Zeeuws-Vlaanderen hebben de kauri’s zelfs nog sporen nagelaten op de folklore. Nog heel lang na de schipbreuk van 1738 gebruikte de plattelandsbevolking hier ze als pasmunt en fiches bij (kaart)spelletjes. De kauri’s werden er gewoonlijk “keutjes” genoemd, omdat ze leken op varkenssnuitjes. De koers was twintig keutjes voor één cent. In sommige plaatsen noemde men ze ook wel “varksjes” en “zeugjes”. En daarmee zijn we weer beland bij de “zwyntjes” in het Hoogkerk van anno 1807.
Het schelpengeld dat in West-Afrika de slavenhandel faciliteerde, was destijds dus zelfs te vinden in de geldbuidel van een Groninger boerenknecht. Het kan zijn dat die het aan een potje kaarten overhield. Neemt niet weg dat de kauri’s in zijn beurs tot nadenken stemmen. Slavernij was niet alleen iets van plantages in de koloniën, en grote stadspaleizen in patria. Ze zat in de haarvaten van de samenleving.
—
Met dank aan Egge Knol.
Bronnen, behalve de gelinkte:
- Groninger Archieven, Toegang 136 (archief Hoge Justitiekamer) inv.nr. 2170 (Grietje Lammerts, Leegkerk) nr. 28: getuigeverklaring Hans Gerbers, Hoogkerk, 10 wintermaand 1809).
- W,S.S. van Benthem Jutting (Zoölogisch Museum, Amsterdam), ‘Vondsten van tropische kauri’s in Nederland’, Basteria: Tijdschrift van de Nederlandse Malacologische Vereniging, XIX (1955) nr. 1, pag. 1-20.

Wat een prachtige achtergrond beschrijving van de kauri schelpen. Ik had jaren geleden een halsketting gedeeltelijk van gespikkelde Cowrie schelpjes als souvenir cadeau gekregen van een buurvrouw die uit Kenya kwam, maar (de ketting) is op een kwade dag verloren gegaan gedurende een boswandeling.
Ja, als Egge Knol het niet weet…hij is inderdaad al meer dan vijftig jaar een schelpendeskundige, naast zijn deskundigheid op het gebied van o.a. Groningana en van het Reddingswezen. Leuk verhaal over kauni’s, ook al zit er een heel wrang randje aan. Misschien ook even doorsturen aan de samenstellers van de tentoonstelling over slavernij in het GM (Bitterzoet Erfgoed)?
Is al gebeurd. 🙂
[…] Op een kwade dag in 1807 miste boerenknecht Lourens Passe de geldbuidel, met een dubbeltje en ’twee zeegewasjes die men zwyntjes noemd’. […]