Bie ol scheerboas ien Tolbert
Geplaatst op: 19 november 2023 Hoort bij: Geschiedenis, Hoogkerk, Westerkwartier 6 reacties
Op de zolder van museumboerderij Cazemier annex Oudheidkamer Fredewalda in Tolbert staat een fors ‘kappersmeubel’, dat in de vorige eeuw dienst heeft gedaan in opeenvolgende Tolberter kapperszaken. Oorspronkelijk was het van een familie Boersma, die viavia van Vierverlaten bij Hoogkerk kwam waar ze het stationskoffiehuis uitbaatte, een établissement dat op zijn inventarris in 1927 nog steeds een kappersstoel had staan. De neringen van kapper en tapper gingen destijds niet alleen daar samen. Ook in Tolbert bleken het niches.
Het kappersmeubel zal van ongeveer 1900 dateren:

Bij die vierkante laadjes vroeg ik me af wat erin heeft gezeten; kappersblaadjes zoals in de jaren 60 De Lach? Of ‘kapotjes’ die onder de toonbank werden verkocht?
Heuker was zowel dames-als herenkapper. Bijbehoren zoals deze – iets waarmee je droogkappen aanstuurt, dunkt me:

Scheerbekken:

Onderdeel van droogkap:

Het kappersmeubel van opzij. Vooraan ligt een föhn? Het ding boezemde sommige kinderen nogal vrees in.:

Haarsnijmachinetje of tondeuse op handkracht van een degelijk Duits merk uit de befaamde messenstad Solingen:

Het briefje dat kapper Heuker ophing als zijn aanwezigheid even buiten de zaak gewenst was:

Het kappersmeubel van Heuker en zijn voorgangers vormde gisteren de aanleiding voor een goed bezochte donateursmiddag van Fredewalda. Deze lokaal-historische stichting had onder de titel ‘Bie de scheerboas’ een soort van bonte avond in elkaar gezet, met een historische, deels autobiografische lezing over ontwikkelingen in het kappersvak, lokale zangeressen, een schetsje van Max Douwes uit de RONO-serie Mans Tierelier en zien dwaellicht deur Drenthe, en een tweedelige film van Tjerk Bekius over het Tolberter kapperswezen. Tot besluit van dit programma zongen de ruim honderd aanwezigen staande enige coupletten van het Tolberter volkslied.
Na de Boersma’s was het kappersmeubel dus het eigendom van kapper Gerrit Heuker. Hij kwam in 1943 als jongmaatje/kappersbediende in de zaak van Boersma en leerde daar het vak, om midden jaren 50 als theoretisch en practisch volleerd grootknecht de zaak over te nemen. Meermalen verhuisde Heuker binnen Tolbert, om uiteindelijk tegenover de hervormde kerk terecht te komen. Toen hij er in 1993 mee ophield, had hij geen bedrijfsopvolger en dreigde het kappersmeubel verloren te gaan, maar kwam het via dorpsgenoten bij Fredewalda terecht. Als ik het goed begrijp was zelfs het eerste object in haar collectie.
Vroeger lieten arbeiders zich twee keer per week scheren, leerde ik uit de lezing. De openingstijden van de kapsalon waren tegen het weekend wat ruimer dan nu, begreep ik ook. Formeel was Heuker nog tot 9 uur op zaterdagavond open. Dan ging de deur op slot, maar de mannen die dan al binnen waren, konden zich nog tot ver na die sluitingstijd laten scheren. Als allerlaatste kwam dan de dominee aan de beurt, die er zondagochtend bij de preek immers piekfijn uit moest zien.
In Tolbert waren er voor en in de oorlog zeker drie kapperszaken: namelijk die van de families Hovinga, Wagenaar en Boersma. Drie kappers op een bevolking van ruim 3000 zielen, dat lijkt veel (1 kapper op ruim 1000 inwoners) en in dit verband vroeg ik mij af, of de verzuiling ook nog een rol speelde. Bediende elke kapper misschien de eigen zuil – hervormd, gereformeerd of vrijgemaakt? En kon je aan de kapsels dan de gezindheid zien? Helaas bleven die vragen onbeantwoord.
In elk geval mocht bij Heuker niet over geloof of politiek gesproken worden, onderwerpen die immers ook bij uitstek geschikt zijn om twist en tweedracht te veroorzaken. Verder was het de bedoeling dat de meer persoonlijke zaken niet buiten de salon kwamen en sub rosa bleven. De kinderen van de kapper kregen dit ook al vroeg ingeprent.

Al die vreemde stoelen en instrumenten lijken wel machineriën van een martelkamer, waar een kort blik genoeg zou zijn om een kind of ouder de angst op het lijf te jagen. Die droogkap? Daar zou ik nu zelfs nog wel met een grote bocht omheen lopen.
In de jaren ’50 heb ik wel eens in zo’n kappersstoel gezeten. In mijn geboortegemeente hadden we een paar kappers en een ervan liep al tegen zijn pensioen; hij was in ieder geval een stuk ouder dan mijn ouders, dus in mijn kinderogen echt een oude man.
De zittingen van zo’n kappersstoel werd bij iedere nieuwe klant omgekeerd. Daarvoor is dat hendeltje aan de achterzijde. Maar als er een kind in de stoel kwam werd er een kussen in gelegd, want in hoogte verstelbare stoelen zag je alleen in hele dure kapperszaken en niet bij een oude dorpskapper.
En hoewel geboren en getogen in een verzuilde tijd en omgeving, – je was kerks (koks) of niet kerks (openbaar)-, herinner ik me niet dat de kapper daar ook aan onderhevig waren. Het liep gewoon door elkaar; ik herinner me dat een ‘openbare’ kapper een bediende had die ‘koks’ was en daar zei niemand wat van.
Die ‘omkiepzittings’ herinner ik me ook nog wel van onze kapper in Havelte (Guichelaar)
Een vriend van de familie was destijds dames/herenkapper bij Koude Gat, en voor kleinere kinderen werd dan een soort plank over de leuningen gelegd. Ik was daar een keer afgevallen en kwam met voorhoofd terecht tegen de marmeren tafel/aanrecht? Heb er nog een litteken van over en een tikkeltje afkeer van kappers 🙂
Die laatjes zijn voor privé scheergerei voor de vaste klanten (is mij wel eens verteld)
Kijk!