Dorsen, deel maken en dakdekken – daglonen uit het Havelter momberprotocol

In de voogdijrekeningen, zoals die afgeschreven zijn in het momberprotocol van Havelte-Vledder (Drents Archief, Toegang 102 inv.nrs. 180.1 tot en met 180.7 en 189) staan aan de uitgavenkant ook enige tientallen, zo niet honderden posten wegens lonen. Meestal betreft het lonen wegens stukwerk: bijvoorbeeld voor het graven van een sloot of put, of het naaien van hemden, klussen die onderling qua tijdsbeslag onvergelijkbaar zijn. Maar soms gaat het dus ook om onderling vergelijkbare daglonen. Tussen 1729 en 1743 betreft het de volgende werkzaamheden, die gemiddeld de volgende daglonen in stuivers opbrengen:

  • Dorsen 7 st.
  • Timmeren 11  st.
  • Deele maken 11 st.
  • Dakdekken 12 st.

Dorsen, met stokken of met vlegels, was ongeschoold boerenhandwerk. Maar het was niet alleen maar wat beuken, zoals ik ooit dacht. Het ging zo te zien ook om souplesse en ritme. En het moest in groepsverband goed gecoördineerd gebeuren om te voorkomen dat je elkaar met zo’n dorsknuppel voor de kop sloeg. Verder gebeurde dorswerk vooral in het gevorderde najaar en ’s winters, zo van eind oktober tot half februari, als al het veldwerk stillag, het vee op stal stond en er vooral bij vorst werkloosheid heerste, wat de lonen natuurlijk drukte.

De andere werkzaamheden kennen hogere daglonen, zijn alledrie ambachtelijk en horen bij het bouwvak.. Er was kennis van gereedschap en hun hantering voor nodig, alsook ervaring met het werken ermee. Vanwege die ‘scholingsaspecten’ brachten ze meer geld in het laadje.

Timmeren spreekt vanzelf, dat deden we als peuters al.

Dakdekken gaf de hoogste verdienste, maar was vanwege de kans op een val ook gevaarlijk en daarom en vanwge hoogtvrees wellicht niet zo aantrekkelijk.

‘Deel maken’ zal bij de meeste mensen van nu onbekend zijn; de deel met zijn grijze lemen vloer is immers totaal in onbruik geraakt, maar ik heb ze in Havelte en Nijeveen nog wel gezien: vaak niet echt glad meer, maar nogal hobbeldebobbelig. De deel lag tussen het voorhuis of woongedeelte en het achterhuis met zijn stalruimtes in en diende vooral om op te dorsen. Het was zaak om zo’n vloer dan niet te hard of te zacht te maken. Op een te harde lemen vloer werd bij het dorsen het graan namelijk uit de korenaren geplet; op een te zachte bleef een deel van de korrels in de aren achter en sloeg je gemakkelijk  kuilen in de vloer (vandaar die hobbels en bobbels).

De kennis van het deel maken ging van vader op zoon. De verhoudingen van de grondstoffen (kei)leem en zand uit de buurt, en vocht – vaak paardenpis -, hun  verwerking, het aanbrengen en de uithardingstijd staken nogal nauw. Dan nog bleef zo’n lemen vloer kwetsbaar.  Door te veel vocht werden ze bijvoorbeeld te zacht. Je moest er dus ook voorzichtig mee omgaan, om beschadiging te voorkomen en hun levensduur te verlengen.

Bij aanleg werd eerst de ondergrond geëgaliseerd en waterpas gemaakt Daarna kwamen er brokken leem op, die klein werden gestampt of geklopt. Over een gedeelte dat al klaar was, kwamen eerst planken en zo ging dat met enkele, soms wekenlang durende droogpauzes tussendoor. Als de vloer eenmaal droog was, bestreek de boer haar oppervlak voor het aanzicht met dierenbloed, dan wel teer of rode verf.


One Comment on “Dorsen, deel maken en dakdekken – daglonen uit het Havelter momberprotocol”

  1. […] Zijn loon bleek 13 stuivers per dag, waarmee hij vrij hoog in de boom zat, vergeleken bij de agrarische daglonen die ik uit het Havelter momberprotocol […]


Geef een reactie op De eerste verlaatsmeesters van de Drentse Hoofdvaart | groninganus Reactie annuleren

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.